VOOR onze jeuGD TEEKENPLAATJE ONS HOEKJE. 0) IN T TOOVERLAND ZEN VERHAAL UIT DE WILDERNIS De vijfde som DE AARDBEI. In t tooverland, in 'fc tooverland, Gaat zooveel boven je verstand, Daar weet je soms niet wat je ziet, Daar geloof je soms je oogen niet; Wat zegt Je hier wel van dat stel Die poes in 't schuitje, zie Je wel Ze kijkt maar met haar kattekop En eet de vogeltjes niet op de B. EEN GEVAARLIJKE RIT. Matherson was machinist op een pas aangelegde lijn, die diep de wildernis in drong. Het station, waar zijn trein tot ver trekken gereed stond, was eigenlijk nog maar een eenzame plaats, waar eenige huisjes stonden, de woningen van spoor weg-beambten en wegwerkers. Passagiers had Matherson zelden te vervoeren; meestal waren het goederen wagens, die door zijn machine getrokken werden. Ook de uren van vertrek en aan komst waren nog niet geregeld; men reed naar behoefte, daar de lijn geen dubbel spoor had. De bel tot vertrek zou zoo dadelijk ge luid worden; de stoker was reeds op zijn plaats, maar Matherson stond nog bij zijn machine, waar hij afscheid nam van vrouw en kind. Daar werd het teeken tot itttrek gegevende machinist sprong op 3e locomotief, terwijl zijn laatste woor den waren „Dag Marie, tot morgen Dag IVil, dag lieve jongen Een druk van zijn krachtige hand en jlllend zette het gevaarte zich in bewe zing. Nog even een wuiven van zijn hand aaar allen en Matherson wijdde zich ge- ncel aan zijn taak gaf zijn aandacht aan de machine. Het was reeds laat in den *vond, toen Matherson het eindstation, act doel van zijn tocht, bereikte. Nog nooit had de stoker hem zoo zwijgend en somber gezien als dezen avond; nauwe- i)ks gaf hij antwoord en zijn gezicht was oetrokken. De machinist werd beangst door een rreemd voorgevoel, dat hem maar geen rust liet, hoe hij ook trachtte het van slch af te zetten. Voortdurend zag hij zijn vrouw met het kind op den arm voor zich itaan. Zoo had zij ook eens drie jaar ge- eden gestaan, ook met een kleinen Wil op d.n arm, en toen hij den volgenden dag weer thuis kwam, vond hij zijn vrouw in ranen en zijn lieven jongen bleek en koud >p het bed liggen. Een verraderlijke ziekte, ie gTlep, had het kind overvallen. Nu had iU gelukkig weer een anderen, kleinen Wil. maar oals hij ook dezen eens noest verliezen. „Kom, ik ben dwaas!" riep hij onwille- ceurlg op luiden toon, zoodat de stoker >pkeek. „Mijn gezonde, dikke Jongen ;ouJohn, de wagens blijven hier, wij ;aan dus leeg terug," vervolgde hi) tot den itoker. „Wij zullen de machine maar da- lelijk op de schijf zetten en keeren." Belde mannen waren nu druk bezig met Ie goederenwagens af te haken en de ocomotief te keeren, waarna Matherson 'crvolgde„John, ga JU nu maar slapen, naar zorg morgen vroeg, tegen vUf uur veer hier te zijn." „Oa JU dan niet slapen, Matherson?" „Neen, daartoe ontbreekt mU de lust. Ik :al voor de machine zorgen. Ik wou, dat iet maar weer morgen was." „Tot morgen dan",, zei de stoker en ring heen. Nog eenigen tUd wreef en wetstc de machinist bU het licht zUnet amp, toen hem de station-chef naderde net een papier in de hand. „Ik zocht Je reeds. Matherson zei hU. ,Hier heb ik een telegram voor Je van Je 'rouw", en hU reikte hem het papier met en medelijdende blik. „Wil hoest zoo leelUk en heeft koorts, k vrees voor griep. Breng morgen dokter nee," las de machinist en het papier la- ende zakken, mompelde hU„Was ik naar thuis". „Denk niet dadelUk het ergste, Mather- on „Maar ik heb mUn oudsten Jongen al ■erloren, chef „Ik weet het, maar houd moed; zoek lokter Witters op, zoodat hU bijtijds kan neegaan en ga dan eenige uren slapen." Met deze woorden vertrok de chef en let Matherson in uiterste bezorgdheid c.hter. „Hier moet flink gehandeld wor- len," dacht hU. „Elk oogenblifc oponthoud maakt het gevaar voor mUn arm kind grooter. Ik zal, ik moet het wagen Wat geef ik om straf, als ik mUn Wil slechts behouden mag Met één sprong was Matherson op zijn machine, liet water in den ketel stroomen en wierp brandstof op den haard. Met een scherpen blik monsterde hU stangen, krukken en cylinders en liep daarna naar het stationsplein, waar de dokter woonde. Deze lag reeds lang te bed, maar opende op het herhaalde kloppen van den be zorgden vader een venster. „Dokter 1" riep Matherson nu, „red mUn kind „Wat scheelt het?" vroeg de nog jonge dokter. „DenkelUk griep „Ken-je de verschUnselen „Ja, dokterik heb er een kind aan verloren 1" „Ik zal dadelijk komen. Waar woon Je „Ik 'zal op u wachten en er u zelf bren gen 1" WerkelUk trad de dokter reeds na wei nige minuten naar buiten en volgde den machinist. Maar hoe verbaasd was hU, toen deze op de locomotief toetrad en hem beleefd doch dringend verzocht op te stij- gen. Eer de verblufte man nog goed wist, wat er gebeurde, zat hU reeds in een warm hoekje, dat Matherson voor hem had gereed gemaakt. Met moeite bracht hU uit „Weet de chef „HU weet dat mUn kind gered moet worden I" „Maar de wissels „Staan al veilig, want ik moet er het eerst over." „En de overwegen?" „Worden in den nacht niet gebruikt. Houd u maar kalm, dokter Ik breng u in den kortst mogelijken tUd bU mU kind." De machine snelde voort en verdubbelde haar vaart. ZU verslond den afstand, ter- wUl Matherson beurtelings stookte en scherp uitkeek. BU elk gevaarUJk punt, bU eiken overweg doorboorden zUn oogen de duisternis. Goddank, alles ging goed. Nog een overweg moet hU passeeren; daar schemerde het witte hek, daar vloog het reeds Voorbij een stoot een hartver scheurende kreet, en een rilling ging Matherson door de leden wellicht, bUna zeker was er een ongeluk gebeurd. Maar hU moet zUr. Wil, zijn armen jongen red den Matherson naderde zUn doel. HU begon te remmen, en bracht zUn machine op een zij lijntje, waar zU veilig staan kon. Haastig het vuur opgebankt en den stoom laten ontsnappen, en toen den dokter ge wekt, die versuft rondkeek na zUn vasten slaap. „ZUn we er al „WU hebben het in een vierde van den gewonen tUd gedaan, dokter antwoordde Matherson. „Kom nu mee naar mUn jon gen". Schreiend van vreugde ontving juf frouw Matherson haar man en den dok ter ZU lag op de knieën voor het bedje van het zieke kind, maar maakte dadehjk plaats voor den dokter. Deze begon met een nauwkeurig onderzoek, en zeide ein- delUk op ernstigen toon ,Dank zU uw man, Juffrouw, komen wU nog bUtUds. Uw kind zal wel beter wor den De wil had Matherson staande gehou den, maar nu kon hU niet meer. Door de zorgen van zijn vrouw viel hU spoedig in diepen slaap en toen hU den volgenden morgen weer ontwaakte, was Wil buiten gevaar. „Waar is de dokter?" vroeg Matherson dankbaar. „Zoo even vertrokken", antwoordde zUn vrouw., Er schUnt een ongeluk gebeurd te zijn op den overweg; er zUn dooden en gekwetsten." Bevend stond Matherson op, drukte een kus op het voorhoofd van zUn rustig sla- p nd kind en trad naar bulten. Werktul- gelUk ging hU naar de locomotief en vond daar een der treinsmeden bezig haar schoon te maken. „Kom Je eens naar Je wild kUken vroeg hU lachend. ,K.ijk eens wat ik er heb uitgehaald", ging hU voort en toonde den verbluften machinist den bloedigen sche del en de groote horen van een reus- achtigen buffel. „Die knaap deed zekei een uitstapje tusschen de rails, toen je kwam aanzetten. Het verwondert mU, dat Je niet uit het spoor bent geraakt." „Dus er zUn geen menschen veronge lukt vroeg Matherson met een zucht van verlichting. „Dus Je weet het al van den armen Pech Ja, hU heeft op den overweg een wagen aangereden, maar het was de schuld van die menschen zelf. die niet naar zUn machine omkeken en roeke loos den weg overstaken." „Goddank, ik heb geen schuldriep Matherson, en hij vertelde den man de geheele geschiedenis. „Natuurlijk zal ik gestraft worden," zoo eindigde hij, „maar dat is nietsmijn Wil zal beter worden Het liep met die straf nog al los. Toen de machinist eerlijk de geschiedenis had verteld en wat er gebeurd*, nadat hij het telegram van zijn vrouw had ontvangen, kreeg hij slechts een lichte straf en mocht hij in dienst blijven. Op dit plaatje zie Je drie dieren, die al'e met bewondering kijken naar de mooie spron gen van een vierde dier, dat daarvoor in de heele dierenwereld en zelfs bij de menschen beroemd is. Hier staat het klaar om zijn kunsten te vertoonen. Als je hem zien wilt, trek je met potlood rechte lijntjes in de volg. orde van de cijfers. Dus eerst van 1 naar 2, dan van 2 naar 3, enz. tot je bij 47 komt. Als Je goed oplet, dat je geen nummertje over slaat, zal de beroemde springer gauw genoeg op papier staan. „Lettie, Lettie, wacht op mij". Buiten adem loopt Cora Marais om Lettie Malan in te halen, voordat zij het hek van den schooltuin zal inslaan Lettie kijkt rustig en een beetje verwonderd naar haar klasgenootje, dat meü haar tasch in de eene hand en haar h>ed in de andere vlug komt aanloopen. Zij zitten beiden in de vierde klasse van de meisjes school. „Waarom heb jij vandaag zoo'.n haast vraagt LV.ie bedaard, terwijl zij naar Cora's gloeiende wangen kijkt. „Ben jij dan niet bang voor net proef werk rekenen Ik kon er gisteravond niet door in slaap komen en vanmorgen was ik alweer vroeg wakker. Ik ben toch zoo bang voor die nieuwe soort sommen, die de Juffrouw ons laatst geleerd heeft." Ach, Cora, Je bent niet wijs. Wie is er nu bang voor die makkelijke sommetjes?" en Lettie wordt een beetje ongeduldig. „Ja, maar vandaan is het proefwerk", zegt Cora nog. Maar Lettie hoort haar al niet meer, want zij is vooruit geloopen om nog gauw haar boeken op te bergen voordat de school begint. Cora loopt langzaam achter haar aan en zucht bij het binnengaan van de schooL Wat benijdt ze Lettie Hoe hard zij ook werkt, zij blijft altijd bij Lettie ten achter. Die is geregeld de eerste van de klas en Cora is nog nooit verder gekomen dan de derde plaats. En nu heeft Cora voor dit proefwerk bijzonder veel gedaan, want zij wilde tenminste nummer twee worden. Lettie zou zij wel nooit kunnen inhalen, zij bleef maar altijd zoo rustig, zij werkte haast nooit thuis en toch was zij altijd nummer één. „Als ik nu die nieuwe sommen niet kan maken", denkt Cora weemoedig bij het luiden van do bel En dan gaat ze evenals de anderen op haar plaats zitten. De Juffrouw keert het bord om, waarop aan den achterkant de sommen voor het proefwerk staan. Cora ziet dadelijk, dat de vijfde som een van de nieuwe is. Zij kijkt om zich heen om te zien of iemand an ders dat ook al opgemerkt heeft, maar alle meisjes zijn al druk aan het werk en daarom probeert Cora ook maar om haar zenuwachtigheid te overwinnen. Dapper begint zij met de eerste som. Het uur was gauw om en Cora klapte Juir4- haar schrift dicht, toen de Juffrouw zei„Nog ijf minuten meisjes Kijk je werk goea na, voordat .e het inlevert". Cora kijkt eens om naar Lettie en ziet Juist hoe die twee vingers van de eene hand en drie van de andere opsteekt om haar antwoord te vergelijken met een ander meisje. Verschrikt kijkt Cora weer op haar eigen schrift. Daar staat als antwoord H. Maar als Lettie 2/3 krijgt, dan is dat zeker goed en dan i* haar som fout want Lettie maakt nooit fouten. Zij kijkt nog eens om en ziet juist hoe twee meisjes naar Lettie knikken om te beduiden, dat zij ook 2/3 als antwoord hebben. Cora rekent nog gauw haar som na om te kijken, of zij misschien een fout kan ontdekken, maar zij vindt er geen. En haar buurmeisje heeft ook al 2/3 als antwoord op de laatste som. Cora weet, dat zij niet veel tijd meer heeft, maar zij kan nog wel gauw ergens een verandering L. de som aanbrengen, zoodat haar uitkomst 2/3 wordt. „Maar dat zou niet eerlijk zijn. En als ik dan op de tweede plaats kom, heb ik dat niet verdiend", zei ze bij zichzelf. En daarop zei weer een ander stemmetje in haar binnenste „Ik zal de som over maken, dan krijg ik misschien ook 2/3 als uitkomst. En dat is niet oneerlijk, want dan heb ik de som zelf zoo gemaakt". Dat besloot ze te doen; maar Juist toen zij een nieuw blaadje te voorschijn haalde, zei het stemmetje weer „Neen, laat die som maar staan, zooals hij is. Als je niet toevallig Lettie's vingers had gezien, zou Je er nooit over gedacht hebben om die som te veranderen." „Ja, dat is zoo", stemde Cora toe. „Al word ik ook de laatste van de klas, ik zal die som niet overmaken. Jij blijft, zooals Je bent hoor." Zij was zoo verdiept geweest in haai gedachten, dat zij niet bemerkte, hoe ze die laatste zin hardop zei. Ze schrok pas op, toen zij de juffrouw waarschuwend haai naam hoorde noemen. Maar niemand in de heele klas wist ook, wat voor een zwaren strijd Cora zoo Juist had doorge maakt. Dien middag wilde Cora maar stil en ongemerkt naar huis gaan. Zij vond het niets prettig om nu de antwoorden van de andere meisjes te moeten hooren, want haar zelfoverwinning begon haar al bijna te berouwen. Maar Juist toen zij het hek uitliep, kwam Lettie haar achterop en be gon over het struikelblok te praten. „Hela, Cora, wat heb jij uit die nieuwe som? Wij hebben allemaal 2/3" deelde zU mee. ,Dat heb ik er niet uitgekregen", ant woordde Cora kortaf en maakte dat zij wegkwam. De meeste meisjes waren nog dn»; bezig met te spreken over het proef werk. En ook de volgende dagen bleef Cora haar strijd nog voeren. Zij had vlagen van mismoedigheid, waarin zij zichzelf niet kon vergeven, dat zij de som maar niet veranderd had. En op andere oogenblik- ken was zij weer tevreden over haar ge drag. „Ik ben blij, dat ik het niet gedaan heb", troostte ze dan zichzelf. Zoo wachtte zij op den uitslag. Die zou Vrijdagmorgen zijn. Toen de meisjes de klas binnenkwamen, stond de Juffrouw al met de proefschriften in haar hand. En alle kinderen keken lachend naar Lettie, want zij zijn al gewend, dat zij altijd de eerste is. Niemand is daar meer opgewon den over. DE PORTIER. Weet je, dat je met je handen, Leuke beelden maken kan? Zie je nu ook, hoe tien vingers, 't Hoofd vertoonen van een man Denk eraan ten pet te ligigen Boven op de linkerhand, En je vingers zóó te houden, Onbeweg'lijk in dien stand. Op den witten muur verschijnt daa Deze snuivende portier, En hoe grappig dit kan wezen, Zie je op het plaatje hier. Cora's hart bonst iets sneller, maar herhaalt toch nog steeds haar o® troostwoorden „Ik ben blij, dat ik ix niet gedaan heb". En dan zitten zij alk stil om naar den uitslag te luisteren. j „Ik heb verrassend nieuws voor julli begon de Juffrouw. „Cora Marais is i' kwartaal de eerste van de klas. Zij ha heel hard gewerkt en bovendien is zij eenige van de heele klas, die de va som van het proefwerk goed gemai heeft." Meer hoorde Cora niet. Haar oogen l -en zich met tranen, zoodat zij niet Lettie's booze blik zag. „O, wat ben ik blij, dat ik het niet daan heb", zei Cora voor de zooveé maal tot zichzelf, terwijl zij nu weer r stralende oogen naar de Juffrouw keek. 1, D. aarvos Wie houdt niet van aardbeien V glijdt de boterham vlug naar binnen nog veel vlugger dan anders, als moeó een paar rood belegde sneedjes met suik bestrooid, voor je neer heeft gezet Frieda, een aardige kleine meid, bi aardbeien „gezaaid" en was daa flink uitgelachen. Wat had ze gedaan In een bloempot dien ze zelf met goei tuinaarde gevuld had, had ze met dt vinger, drie mooie aardbeien gelegd, die» pas uit den tuin geplukt had en gelukt voor haar, nog niet afgewasschen had. 2 had ze plat gedrukt en er wat aarde ow gestrooid. Dit vonden de broertjes a zusjes zoo dom, dat ze er haar telkea mee plaagden. Toch begoot ze de aart trouw en had er een glasruit overhek gelegd. Reeds eenige weken waren de aardbeltf zoo door Frieda verzorgd, toen iemans die er verstand van had ,aan huls kwan Toe Frieda, laat eens zien en vertel een hoe mooi Je aardbeien „gezaaid" hebt!' plaagde Wim. De tranen kwamen in haar oogen. Maa de bezoeker nam haar bij de hand en zé ,Dat wil ik zeker wel eens zien, kind Hoe zou Jij het doen, Wim Hij keek ver legen en zei „Aardbeien plant men toch en die plan ten koopt me*1 Wie zaait er nu aart beien „Ik plant ze meest, maar zaai ze od wel eens zei de bezoeker, „maar d* zaaien is heel moeilijk en niet iedereer kan het. Laat eens zien, Frieda, wat je er van gemaakt hebtIn den bloempot on der de glasruit kwamen werkelijk al eenige heel kleine aardbeiplantjes uit. Bo< gelukkig was de kleine meld Met si lende oogen riep ze vader, moeder, br» a zusjes bij elkaar. Ja, Frieda had heusch aardbeien zaaid en ze waren opgekomen Ze niet de beste wijze van zaaien gekoi maar wel de eenvoudigste, die de natui ook volgt. Vogels zaaien al op een heel eigena dige manier bessen. Ze eten die op, ni- tuurlijk met de pitjes. Deze verteren nie» en komen in den mest. Zoo vallen ze over al neer. De pitten zijn gezaaid en zoo zor gen ze, zonder het te weten, dat op aller lei plaatsen, waar men ze niet zou zoeken, allerlei bessen, bloemen en planter groeien, waarvan zij de zaden overbren gen. De kweekers zoeken groote, rijpe aard beien uit, wrijven die, spoelen het vrucht- moes weg en behouden de zaadjes, die terstond drogen en zoo gauw mogelt uitzaaien. Dit wisten jullie niet, wel

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 20