EEN KOSTSCHOOL-AVONTUUR. Johnny was onrustig en ontevreden. Hij ijsbeerde door zijn kamertje en keek zijn leerboeken, die in de schilderachtig ste wanorde om hem heen lagen verspreid, nie aan. Dat was ook eigenlijk wel te be grijpen, want het was nota bene kermis in het dorp. Iedereen zou daar plezier gaan maken, de postbode, de kruidenier, de fietsenmaker en wie al niet meeral leende jongens van de kostschool mochten thuisblijven om hun Grieksch en Latijn te leeren. Het was om helsch te worden gewoon vond Johnny. Johnny stampvoette, hij zei „bah" en keek weinig vriendelijk naar zijn leerboe ken, die er toch eigenlijk ook niets aan konden doen. Plotseling werd de deur zachtjes ge opend. Henk, Johnny's boezemvriend stapte vlug maar zachtjes naar binnen. „Jö", zei Johnny verbaasd, „wat kom jij hier doen „Ssssst" vermaande Henk. „De baas is in slaap gevallen en verder is er geeneen leeraar thuis. Een pracht kans om naar de kermis uit te knijpen. Doe je mee Johnny aarzelde geen oogenblik. „Ik ga mee", zei hij kalm. „Vooruit danmaar zachtjes en vlug. Denk er om, neem geld mee. Zonder geld krijg je geen zuurbal los." De jongens slopen op hun teenen door het gebouw. In het leeraarskamertje zat de leeraar, die toezicht moest houden (de baas, noemden de jongens hem) melo dieus te snorken. „Dat komt zeker van het lekkere zonnetje", grinnikte Henk, maar Johnny beduidde hem, dat hij stil moest zijn. Als de leeraar wakker zou worden, kwam er van het heele plan geen spat te recht. Maar de leeraar werd niet wakker. Hij sliep en snorkte regelmatig voort en op zijn gelaat lag een breede, genoegelijke glimlach. „Hij droomt zeker van de ker mis", veronderstelde Henk. Spoedig stonden ze buiten. „En nu" vertelde Johnny, „de kermis tegemoet." Ze gingenin galop De kermis was beslist erg genoegelijk. De draaimolen draaide fijner dan ooit, de zuurstokken leken langer en goedkoo- per en vooral lekkerder dan verleden jaar, kortom, de jongens amuseerden zich uit muntend. Totdaar plotseling de kink in de kabel kwam, omdat ze plotselingvoor een leeraar stonden. De zuurpruim was het. Ik behoef jullie dus niet te vertellen wat voor een leeraar het was als hij zóó'n bijnaam had. ,Allemachieswas het eenige dat Henk uit kon brengen. „Jeaeakraakte de zuurpruim „Zeg dat wel jongeheereheehehe ik heb jullie toch aardig gesnaptDat zal jelui niet glad zitten, heur je De jongens stonden sprakeloos. Het was ook te plotselingzoo in den hemel.... zoo in de hel „Jullie gaan met mij mee", verklaarde de zuurpruim, „én snél, heur je „Ja meneer", zeiden de jongens be deesd. Maar net op het oogenblik, dat ze zou den heengaan, gebeurde er iets zonder lings. Vanaf den waterkant klonk geschreeuw. van tege hem." De zuurpruim aarzelde even. Maar toen kreeg toch dadelijk zijn leeraarsinstinct de overhand. „Kanmeniet-schele", schreeuwde hij .,De apen moeten met mij, heur je. En anders niet. Ze moeten naar school, derlul Grieksch en Latijn leeren." Nu werden alle omstanders een beetje opstandig. Terwijl het druipnatte meisje in een auto werd weggebracht, ontfermde een boom van een matroos zich over den eveneens natten Johnny. „Kijk eens vader", begon de matroos gemoedelijk tot den zuurpruim, die sid derde van woede. ,Kjjk nou eens an, vader. Je moet nou heusch niet denke. dat de wereld van jou in je alleenigheld is. Dan heb-ie 't vies mis, schipper. Die jonge gaat met mijn mee. Ik zal 'n wel effe een droog pakkie geven. Ga maar mee, maat!" De zuurpruim wilde protesteeren, rnaar de matroos keek diepzinnig naar zijn be haarden vuist en vervolgens naar de neus van den leeraar ,dat deze zich wijselijk terugtrok en alleen met Henk heenging. Johnny ging met den matroos mee, kreeg zoolang een pak van hem aan (dav hem natuurlijk veel te'groot was!) cn wachtte tot zijn kleeren bij het vuur wa ren gedroogd. Toen ging hij weer op weg naar school. „Je moet dadelijk bij den directeur ko men", zei de conciërge. Johnny ging. In de directeurskamer warencte zuur pruim en meneer Brunols, de directeur, aanwezig. De heer Brunols stond op en kwam met uitgestoken hand naar Johnny toe ,Ik dank je Jongen, voor wat je gedaan hebt voor Elly. 't Was héél dapper van je. 'k Zal het nooit vergeten Maar de zuurpruim kwam er plotseling tusschen „Jae, jae, meneer Brunols, maar de on deugende aap is ondanks uw uitdrukke lijk verbod naar de kermis gegaan Hoe denkt u daar wel over?" Het was net of de directeur nijdig naar den zuurpruim keek. Toch zei hij „Ja John, jongen, dat was niet correct van Je. Ik moet je daarvoor straffen en flink ook. Schrijf maar 50 bladzijden uit je geschiedenis over „Voor wanneer meneer vroeg Johnny een beetje benepen, want 50 bladzijden was geweldig veel. „De hoeveelste is 't vandaag vroeg de directeur. „De 31e, mijnheer". „De 31e van de volgende maand lever je het in „Ja meneer". Johnny maakte rechtsomkeert. Achter hem kwam de zuurpruim. Op de gang De Jongens holden er, ondanks de verma ningen van den zuurpruim, heenDaar in het water lag een klein meisje „Henk, Henk schreeuwde Johnny, ,,'t is Elly't is Elly Meteen nam hij een sprongEen plons en Johnny zwom al met forsche slagen naar de kleine drenkelinge toe. Bijna zonk ze reeds in de dieptemaar Johnny's hand kwam net op tijd. Het druipende kind werd behouden aan den kant gebracht. Nu zag Henk het ook. Ja, het was Elly, het dochtertje van den directeur der kost school. Ze was met het kindermeisje op de kermis enMaar gelukkig, vriend Johnny had ze gered, dat was kranig. Maar wat was dat? Plotseling kraakte een stem achter hen „Brutale apen die juilie bent. Ik heb Je toch gezegd .dat je mee moest gaan; terug naar school. Waar halen jullie dan den moed vandaan om hier heen te loo- pen. En hoe kom Je zoo nat, lummel „Hoorteris meheer nypneus" zei plotse ling een oud Juffrouwtje verontwaardigd. „Die jonge daar is meer waard, dan jou heele familie hoorie Die jonge het der- net een meissie uit het water gehaald. Ik zou maar tege me hondje blaffe inplaas lachte de zuurpruim gemeen. „Dat komt er van, jochieOngehoor zaamheid wordt gestraft Johnny dacht Zoodra ik van school af ben, wacht ik hem aan de uitgang op. En dan „Ik heb 50 bladzijden voor de volgende maand", vertelde Johnny aan Henk. „Ik vind 't beestig veel „Ja, ik heb net zooveelEnfin, we wer den gesnapt." „In welke maand leven we ook weer.... In Maart hèMaar Plotseling barstte Johnny in een bulde rend lachen uit. „Wat is er vroeg Henk. „Hoera 't Is een mop van den direc teur. 31 April bestaat niet". Nu lachte Henk ook mee. „Waarom zou hy dat gedaan hebben vroeg Henk. „Ik denk", verklaarde Johnny, „om den zutfrprulm z*n zin te geven. Die wou, dat we gestraft werden. En dat we gestraft zijn, gelooft hij nu zoo vast als een huis en hij is er gelukkig mee VACANTIE Loes en Annie waren vriendinnen. Ze gingen op dezelfde school, leerden samen hun lessen, hielpen elkaar met moeilijke sommen .En de andere kinderen op school zeiden: „Die twee bemoeien zich niet met ons, 't zijn vervelende schapen!" Het eerste was waar, maar vervelend wa ren ze allerminst en op schapen leken ze ook niet. Annie's vader was notaris; haar ouders waren rijk, in tegenstelling met Loes, die al heel jong haar vader verloren had en nu met moeder een bescheiden huisje be woonde. Maar toch was Loes nooit jaloersch op haar vriendinnetje, al waren haar Jur ken ook mooier en waren ook de kamers van het notarishuis veel grooter. Het liep tegen het eind van Juni en er werden druk plannen gemaakt voor uit stapjes, tochten per trein, auto of fiets en véél meisjes vertelden uitgelaten, dat ze weer naar zee zouden gaan, in een bad plaats logeeren, of wel eenige weken zouden genieten in de bosschen! En Loes, die haar vriendinnetje niets misgunde, vond het alleen maar naar, dat ze zes weken langAnnie zou moeten mis sen, want Scheveningen, waar de notaris een villa gehuurd had voor den zomer, lag ver van het kletne dorp( waar de beide meisjes lief en leed deelden. Moeder had gezegd: „véél kan er niet overschieten, maar een dagje zullen we het er toch van nemen kind en een fijn tochtje maken, hoor!" en Loes had in moeders lie ve oogen gekeken en was haar toen om den hals gevlogen! De vacantte-dag was laangebroken en Loes je vond het wel prettig vrij van de schoolbanken te zijn, maar toch was ze stiller dan anders en ze hield zich heel erg goed voor moeder, want die mocht niet zien dat ze stilletjes een paar tranen wegslikte. Maar Loes zag ook niet, dat moeders ge zicht erg moe stond en ze wist evenmin, dat moeder de laatste avonden héél laat naar bed was gegaan, om aan een lap te werken voor een Jurk, die ineens af moest zonder dat het dochtertje er eenig ver moeden van had! Waarom Misschien begrijp Je het wel, als je hoort, dat 's middags een mooie auto stilhield voor haar huis en even later onze Loes ge pakt en gezakt er in stapte. Achter haar om, hadden Annie's ouders het zóó weten te bedisselen, dat de meisjes samen haar va- cantie zouden deelen, en was er een af spraak gemaakt, dat Loes met de auto zou worden gehaald! Niemand blijder dan die twee, dat kun je deqken, maar ook het gezicht van Loes' moedertje straalde van pleizier en keek nog gelukkiger, toen ze bij het open portier het kind goedendag kuste en deze zei: „Ik vind het zóó fijn, maar zoo naar, dat u nu alleen blijft En toen kwam het allerheerlijkste „Wei neen kind! ik ben ook gevraagd ik kom al de volgende week, als hier alles ge regeld Is hoe vindt je dat?" Wat ze antwoordde, zal ik niet zeggen, maar nu slikte Loes een paar tranen weg van pleizier H. H. DE B. L. HET BIJENPRINSESJE. Hier heel ver vandaan stond een prach tig paleis, dat geheel van blinkend, wit marmer was opgetrokken. In den voorhof verhieven zich tiental len slanke zuilen tot de zoldering, die in het midden een lichtkroon droeg, waar van 's avonds de schittering duizendvou dig weerkaatst werd door het kristal heldere water van een fontein, dat klet terend in een marmeren bekken neder- vleL Aan het einde van den voorhof waren drie ronde poorten, niet afgesloten dcor deuren, maar door zware, roodfluweelen statiegordijnen, hier en daar opgenomen met gouden koorden. Daarachter lagen de vertrekken van den Koning en de Koningin. Deze laatste had twee jonge kamermeisjes in haar dienst. De jongere heette Amanda en de oudste Falka. Grooter verschil dan tusschen deze meisjes bestond, is niet te denken. De eene was eenvoudig en oprecht. Wat ze zei, meende ze ook, en ze had een af keer van alle vleierij. Bovendien was ze altijd vlijtig in de weer en vond ook nog tijd om de bloemen in den hof te verzor gen. Falka daarentegen was lui en wilde toch ijverig schijnen. Het werk, dat Amanda verricht had liet ze bij de Koningin voor het hare doorgaan en dan vleide ze haar meesteres om een prijsje. Het valsche kind kon daarenboven geen bloem zien bloeien, zonder het met haar waaier te slaan en was een plaaggeest. De Koningin hield meer van haar dan van Amanda, omdat deze altijd stil en ernstig was. Maar schijn bedriegt. Op zekeren morgen miste zij een prachtigen armband, een geschenk van den Koning. Hoe men zocht, men vond hem niet. Maar Falka wist wel, waar hij was, want ze had hem verstopt. Mocht men hem vinden, dan zou men niet haar, maar Amanda verdenken. En zoo gebeurde het. Een hofdame vond het kostbare stuk. Amanda moest nu voor de Koningin komen. Ze sloeg haar eer lijke oogen op en ontkende schuld. De vorstin vond haar onbeschaamd en met vertoornde blikken verbande ze het arme meisje. „Ga zoolang in den tuin beval ze, „tot de wakers komen om u gevangen te zetten." Daar stond het meisje nu alleen en hul peloos. De tuin was door hooge muren omgeven en werd streng bewaakt. Treurig sloeg ze de bloemen gade. Stil, wat hoorde ze daar? „ZoemZoemgonsde het zachtjes. Ze wende zich om en zag een bijtje dat onder het gonzen met een fijn stemmetje zong Zoem, zoem, gevoel geen schrik, Als ik u prik Je wordt een bijtje Verblijd je! Mijn goede raad bevrijdt je, Zoem, zoem. Kruip in deze bloem Prik voelde Amanda in haar oor en meteen was ze een bijtje. Zé kroop in een purperrood klokje, dat een avondliedje luidde. Pas was ze erin, of het klokje sloot de blaadjes dicht voor de avondlucht en Amanda sliep rustig in haar schommelend huisje. Toen de bewakers kwamen, vonden ze haar niet en 's morgens ontsloot de bloem haar blaadjes en liet de kleine logeergast uitvliegen. Vroolijk vloog ze over den tuinmuur, naar de kruiden in het bosch. Daar kwam het eerste bijtje en zei .Amanda, neem een teugje dauw en Je zult weer een meisje zijn. Ge zijt nu ons Bijenprinsesje en omdat ge ons nooit ge plaagd hebt, zullen wij u gehoorzamen. En terstond, nadat ze het gedaan had werd ze weer een jong meisje, nu gekieed in fluweel. Ze nam haar Intrek in een klein huisje, dat door een goedig, oud moedertje werd bewoond. In het paleis was dien dag alles in rep en roer. Amanda was niet te vinden en zwermen bijen vlogen het paleis b'nnen. ze zetten zich op alles, wat eetbaar was. Ten einde raad liep de Koning naar het moedertje in het bosch, om hulp te zoe- kenen. Hoe verbaasd was hij toen hij daar het prachtig gekleede meisje vond. „Wie zijt ge vroeg hij. „Ik ben het Bijenprinsesjewas het antwoord. „Kom ons dan te hulp riep de Ko ning, die Amanda niet herkende. Toen ze in het paleis kwam, zei ze tot de bijen, dat ze moesten weggaan en ter stond gehoorzaamden ze haar. Nu eerst werd ze herkend. Falka's schuld kwam uit. In stilte verliet deze het paleis en Amanda werd door ledereen als het liefste meisje bemind Een Ezel, die knapper was dan een Waarzegger. Koning Lodewijic XI van Frankrijk was een even wreed als bijgelooYig vorst. Zijne wreedheden hadden hem zooveel vijanden verwekt, dat hij elk oogenblik vreeede, door den een of ander zijner onderdanen gedood te zullen worden. Hij nam dan ook alle mogelijke maatregelen om zijn leven te beveiligen. Hij had zich een heel sterk kasteel laten bouwen falet ver van de stad Tours aan de Loire; dat kasteel heette Plessis, en omdat het in de nabijheid van Tours lag, werd het Plessis-lez-Tours ge noemd. Niemand mocht dit paleis nade ren, of de koning moest weten waarom. Kwam de komst van zoo iemand verdacht voor, dat liet hij hem in de gevangenis van zijn kasteel werpen, en eenmaal daar in kwam men er zelden levend weer uit. Men bleef dus wel op een behoorlijken af stand. Dag en nacht werd er wacht gehouden en gewapende lieden hielden alle toegan gen van het slot bezet. De koning leefde er als ware hij zelf een gevangene, vooral op het eind van zijn leven. Slechts zelden verliet hy zyn kasteel en dan nog altyd vergezeld van zyne ïyfwacht en zyn beul, een zekeren Tristan 1'Hermite, die even slecht was als zyn meester. Deze koning onderhield op zyn kasteel een sterrenwichelaar of waarzeg ger, een sluwen Italiaan, Galeotti ge naamd, die door allerlei listen en kunsten zyn vertrouwen had weten te winnen. Deze listige man moest eiken nacht uit de sterren lezen, welk lot den koning wachtte, als hy het een of ander wilde ondernemen. Wilde Lodewyk oorlog voe ren, dan moest Galeotti hem verkondigen, hoe de stryd zou afloopen; en ofschoon de voorspellingen van den waarzegger meer dan eens verkeerd uitkwamen, werd ONS HOEKJE. Hier is Jep, en hier is Jop, Wie is wel de grootste strop Moeder weet met hen geen raad; Altyd doen ze kattekwaad Al hun goed gaat naar de maan, Daar is geen verstellen aan, Eerst stond Jopple in den hoek, Met de knieën door zyn broek; Nu speelt Jeppie weer voor „hond" Met haar rokken langs den grond, Moeder weet geen raad ervoor, 't Is ook wat te zeggen, hoor De B.-L. het vertrouwen van den koning er toch zeer weinig door geschokt, omdat de waar zegger er zich altyd zeer behendig uit wist te helpen, als de zaak verkeerd afliep. Eens zou de koning op de jacht gaan. Galeotti Jk wenschte morgen op de jacht te gaan, zie eens in de sterren of het goed weer zal zyn en of ik veel wild zal schieten, zeide de koning. - Ja, Sire. ik zal van nacht den loop der sterren yverig waarnemen, antwoordde Galeotti. Nauweiyks was de morgen aangebroken, of de koning liet den waarzegger voor zich komen. - Wel, Galeotti. hoe staat het met het weer, en wat hebben u de sterren verkon digd Sire, ik zag uw gelukster boven den toren met ongewonen glans schitteren, alles voorspelt een heeriyken dag en eene gelukkige jacht. Nu kwam alles op het kasteel in rep en roer. De jagers grepen naar hunne bogen en spiesen, de honden werden uit de hok ken gehaald, de Jachthoorns klonken en de stoet begaf zich op weg naar de bos schen. De koning was nog geen uur ver van het slot of een kolenbrander naderde hem eerbiedig „Sire", zei de man, „ik geloof, dat u beter zoudt doen terug te gaan, voor er een half uur verloopt, krijgen we een vreeseiyken storm. De koning keek Ga- Votti aan, als wilde hy zeggen: „wat denkt gy ervan „Laat den vent loopen, Sire, de zon schynt heeriyk. er is geen wolkje aan de lucht wat weet zoo'n kolenbrander er van Natuuriyk sloeg de koning den raad van den kolenbrander in den wind en vervolgde zyn tocht. Een prachtig hert schoot uit de strui ken, maar voor de Jagers tyd hadden er op te schieten, was het uit de oogen ver dwenen. „Tajo !Tajo klonk het door het woud. Woedend vlogen de honden het dier achterna, maar eer zy het ingehaald hadden, werd het bosch in een dichte duisternis gehuld, een bliksemstraal schoot door de lucht en een ratelende donder slag deed de boomen schudden. Ieder zocht zyn heil in een overhaaste vlucht, maar het baatte niet. In een oogenblik waren allen tot op het hemd toe nat. Wrevelig en misnoegd ging Lodewyk XI naar huls terug. Aan Jagen viel niet meer te denken Galeotti zorgde wel uit de nabyheid te bUjven. Eindeiyk bereikte het gezelschap een gehucht, waar het voorloopig kon schuilen om het einde van het noodweer af te wachten. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 19