Tien dagen in Parijs.
K. Blaauboer Schagen
VERHUIZINGEN.
Tariefmuren.
ASPIRIN
Theater Royal.
Door
DAAN POOL.
II.
WE Maren dus in Parijs aangekomen en beslo
ten dadelijk een „platte grond" te koopen.
Henk had al adressen van hotels opgezocht
in een Hollandsche courant. Wc stapten een boek
handel binnen en daar raadde men ons aan een
gids te nemen, waarin alles staat, wat men in Parijs
noodig zal hebben. Dit boekje is ons ook werkelijk
van grootc waarde geweest bij onze zwerftochten.
Toen wij uit den boekwinkel kwamen, stond een
drietal heeren te wachten en de jongste schoot da
delijk vol blijdschap op ons toe met de woorden:
„Bent U Hollanders?! Hoe gaat het met U?" Hij
schudde ons de hand, alsof we elkander jaren gekend
hadden. Hij zag onze verbazing en vertelde, dat hij
al eenige jaren in Parijs woonde en nu dolblij was
Hollandsch te hooren spreken. Hij stelde ons voor
aan zijn papa en z'n vriend en na een korte, doch
bizonder hartelijke begroeting, werden wij uitgenoo-
digd om bij hen te soupeeren. Jammer, dat we den
naam van de straat later vergeten waren. Wij waren
nog maar enkele passen van elkander verwijderd, of
de jongen kwam weer achter ons aan hollen en
vroeg: „Mag ik U iets vragen, monsieur? Komt U uit
Amsterdam?" Ik antwoordde ontkennend. „Bent U
aan het tooneel? Mijn vader beweert U meermalen
te hebben zien optreden en zegt dat U beslist Cor
Ruijs bent." Ik stelde hem gerust, zei dat het me
speet dat ik Cor Ruijs niet was en dat ik zeker nog
nooit op het tooneel geweest was. We namen voor
den tweeden keer afscheid. We hebben ze nooit meer
gezien. „Nou moet je nooit meer zeggen, dat men het
aan jou niet zien kan, dat je artist bent; de eerste
menschen die we in Parijs spreken hebben je al in
de gaten!" plaagde Henk.
Grinnekend zochten we, gezeten op een café-terras,
onze route op de kaart uit. Voor ons, op straat, zat
een oorlogsinvalide, die rozen te koop had. Hij
miste beide becnen, maar als vergoeding daarvoor
droeg hij een medaille.
De prijzen van de consumptie stonden op het vaat
werk, b.v. op een bierglas staat 155 of f lüO, terwijl
op een theekopje 3.— stond. In Fransche franken dus
en omgerekend in Hollandsch geld kost een glas bier
ny2 of 15 cent, terwijl thee 30 cent per kop kost De
Franschen drinken veel wijn en bier.
We hadden onze route uitgekiend en stapten de
Rue la Fayette in. Natuurlijk hadden we verschil van
meening, wannéér we rechts af moesten slaan en spoe
dig stonden enkele nieuwsgierigen om ons heen, die
verbaasd waren over zoo n rare taal als wij spra
ken. Geen Engelsch, geen Duitsch, over Hollandsch
scheen men niet te denken, totdat een straattype de
knoop doorhakte met de opmerking: „des Russes".
Maar plotseling zei iemand naast ons: „Zedde ge Hol
lander, monsieur? Wat schoon, dan mag ik wel even
met U klappen? Wat zoekte ge? Hotel? Zal ik U
waisen. Billijk en proper". Hij redeneerde maar door,
terwijl ik hem eens goed opnam. Het was een jong-
mcnsch met grooten uilenbril en stroohoed, een goed
zittend lichtgrijs costuum, precies Harold Lloyd.
Maar wij vertrouwden z'n vrienedlijkheid maar half,
want hij zag er ons net keurig genoeg uit Je bent in
een vreemd land, dus oppassen is de boodschap. Wc
liepen echter mee, ons best doende het „schoone"
Hollandsche wat onze Harold sprak, te verstaan. Hij
bracht ons naar een inderdaad goed en billijk hotel
in de Rue de Rocroy. Daar vulden we de vreemde-
lingenlijsten in en stonden we als Parijsche burgers.
H. G. V., student Leiden en Daan P., humorist te
Oudesluis. (Dit woord kan geen enkele Franschman
uitspreken!) We logeerden dus vlak bij Gare du
Nord, een reuzenbuitenkansje. Ons wantrouwen je
gens „Harold" was geheel ongegrond, dus, hij bleek
een hulpvaardig, ondprhoudend en belangrijk mensch
te zijn. Hij stelde zich voor als monsieur Watrin,
operateur bij de Paramount-film» Zijn studiën had hij
gemaakt in Maastricht op de II.B.S., daarom was hij
zoo verzot op Hollandsch, zei hij. Door zijn toedoen
zouden wij een studio-opname bijwonen voor de
klankfilm en kennis maken met Willy Fritz en an
dere wereldberoemdheden. Het was gewoonweg een
lot uit de loterij, Harold te hebben ontmoet. Daar
door heb ik de nieuwste uitvindingen gezien op cine
matografisch gebied. Overal hadden we onbeperkten
toegang door hem, waar wij dan ook gebruik van
hebben gemaakt Het enorme Paramount-theater, met
het wereldberoemde doek, zooals er slechts twee be
staan, één in New York en één in Parijs, een doek,
dat terwijl de film draait, viermaal vergroot kan wor
den, is een bezoek overwaard. Maurice Chevalier trad
daar op en het was een eigenaardig idee, deze lie
veling der Franschen, die zijn huis kust als hij Pa
rijs verlaat, enkele weken te voren te hebben gezien
in de Schager Bioscoop. De geluidsinstallatie was
van een dusdanige perfectie, dat ik moest bekennen
in Holland in de grootste theaters nog niet zooiets te
hebben gehoord. Monsieur Watrin was in de wolken.
De Paramount is zijn stokpaardje.
Na de voorstelling zouden we nog wat rondkijken
in nachtelijk Parijs. We namen dus de Metro, dat is
de ondergrondsche spoor, die onder geheel Parijs
doorloopt. Het is een allereerste vereischte voor den
vreemdeling zich op de hoogte te stellen van de
Metro, dan kan men niet meer verdwalen. Bij eiken
ingang hangt een reuzenkaart van Parijs, met een
groote roode stip, waar zich de Metro bevindt, die
men op dat oogenblik binnengaat. Automatische
trappen en liften vergemakkelijken het naar boven
gaan, terwijl automatisch alle toegangen worden af
gesloten als een trein binnenkomt. Wie dan nog niet
op het perron is, moet wachten tot de deuren zich
weer openen. Elke anderhalve minuut vertrekt een
trein en het is komisch de Parijzenaars te hooren
mopperen als de trein een halve of zelfs een kwart
minuut te laat binnenkomt. De trein stopt één mi
nuut, daarna sluiten de portieren zich automatisch
en moet je zorgen dat je er in bent, anders zit je er
In letterlijken en figuurlijken zin „tusschen". Duide
lijke borden geven de stations en de richtingen aan.
Correspondence Porie Charenton b.v. beteekent, dat
het eindpunt, waarvoor men over kan stappen (cor
respondence) Porte Charenton is. Het is dus alles
even eenvoudig, als men maar goed uitkijkt.
We zouden dus nu Parijs bij nacht zien en daar
voor hadden we eerst uitgekozen de Place Pigalle en
Boulevard Rochechouart. Het was twee uur, dus het
nachtleven nog in vollen gang. Overal harmonica-
balulaika- en andere muziek. Voor de meeste café's
kleine menschenverzamelingen, nieuwsgierigen, want
de Parijzenaar is bijna even nieuwsgierig als de Am
sterdammer. Wij liepen en liepen. De Boulevard de
Clichy. „Dan moet hier ergens de Moulin Rouge zijn".
We zagen de roode molen draaien, maar van de een
maal wereldbekende attractie was een doodnuchtere
bioscoop gegroeid Teleurgesteld gingen we uit de
Hall cn hervatten onze speurtocht. Twee specifieke
Theatertjes, eng tegen elkander gebouwd, trokken
onze aandacht, maar de entrée was zooiets van 25
30 gulden. Ze heetten: „De Hemel" en „de .Hel".
In dezen tijd van geweldige bouwwerken doen die
knusse, in stoomcarousselstijl gebouwde geveltjes
leuk, zelfs ietwat naief aan. De hemel wordt blauw
en de hel rood verlicht. De smalle ingang naar den
hemel belette niet, dat er een massa elegante men
schen in en uit gingen, evenals door den breeden
gapenden duivelsbek, die tot ingang van de hel dien
de. Een onafzienbare rij auto's, de een nog schitte
render dan de ander, wachtten daar op de eigenaars.
De straten waren nog druk en vol leven. Lonkende
vrouwen, met zwart geverfde oogen en vuurroode
lippen, dreigend loerende apachen met groote petten
en bleeke gezichten, schooiende wijven, die met
schorre stem om een aalmces vroegen, dronken ke
reis, die voor zich heen mopperden en lalden, keu
rige, elegante jongemannen in eveningdress, suisen-
kw&men de in scharlaken gekleede koorzangen», die op
de maat van zijn bewegingen zongen. Eindelijk zag hij
de kist, die bedekt was met een zwaar purperen kleed
en op 't kleed een wit kruis; en de slipdragers groote
Europeesche namen., die uit alle hoeken van Europa
■waren komen toeenellen, als op een dringend bevel. En
eindelijk daarachter Duncan Farll
Was 't de kist, of de rijkdom van het kleed, of de een
zame witheld van dat bloemenkrule, of de verheven
ernst van de dragers, die Priem Farll In 't hart trof?
Wie zal 't zeggen?
Maar 't was een feit, dat hij niet langer kon toezien:
het tooneel deed hem te zeer aan. Als hU was blijven
kijken, zou hU in niet te bedwingen tranen zijn uitge
barsten. Het kwam er niet op aan. dat 't lichaam van
een gewonen schavuit van een knecht onder dat lijk
kleed lag. 't deed er niet toe. dat er een belachelijke ver
gissing plaats had; 't maakte geen verschil, of de drijf
kracht voor de heele zaak de schilderende nicht van den
Deken was of het plechtige besluit van 't kapittel, de
oogenblikkelijke uitwerking was overstelpend, indruk
wekkend. Alles, wat sinds duizend jaar oprecht en eer
lijk geweest was In Britsche harten kwam op raadsel
achtige wijze tot uiting en maakte, dat de uitwerking
niet andera zijn kon dan overstelpend. Wat ln den loop
van eeuwen tot bloei gekomen was. openbaarde zich
in een enkel oogenblik. de stille, ontzaglijke zucht van
een eeuwenoude volksziel. Alles kreeg een ander aan
zien, er was niets alledaagsch meer aan de menschen of
hunne dryfveeren. Het plechtige gebeuren daar vóór
hem verleende waardigheid aan Lady Sophia Entwlstle
en een diepe tragiek aan den dood van Leek; de geba
ren van den oorleider schenen hem zelfs ernstige be
velen toe.
En dat alles was voor hem! Hij had op zijn eigen ma
nier met een penseel kleuren aangebracht op doek. an
ders niets, en de natie, wie hij altijd kunstgevoel ont
zegd had, de natie, die hU altijd heftig van sentimenta
liteit beschuldigd had. vertrouwde hem op deze plechtige
manier aan den schoot der aarde toe. Goddelijk geheime
nis der kunst! Engelands grootheid trof hem diep! Hij
had zijn eigen grootheid niet vermoed, noch die van
Engeland! De muziek zweeg. Toevallig keek hU op naar
't kleine raam. hoog boven 't bereik van de menschen
Bij de gedachte, dat 't raam daar geduldig sinds honder
den jaren, ais een kluizenaar boven de rivier en de stad,
't licht had doorgelaten, deed hem zóó aan. dat hij er
niet langer naar kon kijken. Onuitsprekelijke weemoed
in een raam! En zijn oog viel vlei op de kist van
Hcnry Leek. met 't witte kruis en de vertegenwoordigers
van Engel&nda grootheid daar naast Toen waa 't gedaan
met Priain Farll's zelfbeheerschlng.
Een vlijmende pijn als in barensnood, doorschokte hem.
een snik reet hem bijna in tweeen. Het waa een lulde
snik, onbescheiden, niet onderdrukt duidelijk verneem
baar Meerdere snikken volgden. Priain Farll lag op de
pijnbank.
Een nieuw© hood.
De organist boog zich over hem, hij voelde zich be
leed igd.
„Maak toch zoo'n leven niet" fluisterde hy.
Pri&m Farll schudde hem van zich af.
De organist wist blijkbaar geen raad.
„Wie ia *t?" fluisterde een van de jonge mannen.
„Dat mag joost weten!" zei de organist en toen tot
PriaJn Farll: „Wie Is u? U mag hier niet zyn, wie gaf u
permissie om hier te komen?"
De hartverscheurende snikken gingen voort 't wel
gedane lichaam te schokken van den belachelijken vyf-
tiger, die alle gevoel van welvoegelijkheid scheen ver
loren te hebben.
,,'t Is gewoonweg bespotteiyk!" fluisterde de Jonge
man van zoocven.
Het koor had even gezwegen,
..Zeg! Ze wachten op Je!" fluisterde de andere jonge
man zenuwachtig tegen den organist
•Voor den fluisterde de verschrikte organist en
sprong als een acrobaat naar zijn zitplaat*. Zijn handen
en voeten begonnen dadelijk weer hun werk en onder 't
spelen draaide hij zijn hoofd om en zei zacht: „Ga Iemand
roepen!"
Een van de jonge lieden kroop snel en met krakend
geluid de trap af. Gelukkig vereenlgden zich nu de zan
gers en 't orgel, om 't snikken te overstemmen, en zij
slaagden er in. Opeens voelde Priam een stevlgen arm
op zijn schouder. Zenuwachtig trachtte hij zich te bevrij
den. maar tevergeefs. De arm en de twee jongelieden
wierpen hem naar beneden. Ze kwamen allen te zamen
al vallend en loopend. onder aan de trap terecht Toen
werd een deur geopend en Priam bevond zich hijgend,
zonder hoed. in de open lucht Zijn beulen hijgden niet
minder. Zij keken hem dreigend aan. alsof ze van plan
waren hem nog eens te lijf te gaan, maar hun julate
plannen kon hy niet bepalen.
..Waar ts uw toegangskaart?" vroeg de man met den
sterken arm.
Priam frommelde in zijn zakken, maar vond niets
„Ik heb haar zeker verloren," prevelde hy.
„Hoe heet je?"
„Priam Farll". zei Priam Faril zonder er by te denken.
„Niet snik!" mompelde een van de mannen minaoh-
tend. „Kom Stan, laten we den beurtzang niet mlsloopen
voor dien gek." En voort liepen ze.
Daarop verschoen een Jeugdige politieagent die zyn
helm opzette, toen hy de kerk uitkwam.
„Wat is dat hier?" vroeg de agent, op den toon van
iemand die weet. dat hU het heele Kijk achter zich heeft
„Hy heeft herrie gemeakt op 't orgel." zei een man
en nu zegt hy. dat hy Priam Faril heef
„O." zei de agent „En hoe kwam hy daar by t or
gel?"
„Vraag dat aan 'm zelf," zei de man, „hy heeft geen
de auto's met onwaarschijnlijk mooie dames, een
geur van rozen, zure haring, rook, coty, drank, alles
door elkander. F.en wereldstad om twee uur 's nachts.
Lawaaige jazz-muziek, scntimenteele chansons, al-
tUd over 1'amour, tooals de Engelschen altyd over
the inoonlight zingen, schor gevloek, heldere jolige
lach, donderende autobussen, een charivari van de
meest uiteenloopende geluiden. Place Pigalle!
En toch, onaangenaam was het heelemaal niet
We genoten volop van deze indrukken. Dit nachtle
ven zouden we ook nog leeren kennen van een zijde
waarvan we het bestaan niet wisten; dit gebeurde
eenige dagen later.
Dezen eersten avond werd besloten door een ont-
zettenden donderbui. Het scheen wel alsof een wolk
breuk over Parijs plaste. Alles zocht een goed heen
komen. Wy namen een taxi, die ons in minder dan
gean tijd naar ons hotel bracht. Met de fooi inbegre
pen (zonder fooien behoeft men niet te probeeren in
Parijs te zijn) kostte het slechts fl.50. Daarvoor za
ten we nu hoog en droog „thuis". Wij bewoonden een
kamer op de vierde verdieping, dus nog tamelijk
laag. Nadat we ons gebaad hadden, stapten we
welgemoed in ons gemeenschappelijk bed.
„Morgen gaan we naar de Koloniale Tentoonstel
ling". Met dat idéé sliepen we in, terwijl onder ons
in razend tempo het nooit tot rust komend Pa-
rljsch verkeer doordaverde.
Wordt vervolgd.
Telef. 49.
AUTO-TRANSPORT.
We bouwden ze steeds en bouwen maar door,
Tarieven,... tarieven,... tarieven!
Zóó komen we denk'lyk de tyden wel door.
Al raakt ook de welvaart bedcnk'iyk uit 't spoor,
Maar 't eigen belang. Ja daar werkten we voor,
En niet om elkaar te gerieven!
We bouwen de muren, we bouwen ze hoog,
Ze zullen ons stevig beschermen.
De eigen producten, houdt die in het oog,
't Economische kruit weigeborgen en droog,
Maar nooit een denkbeeldig, gevoelig betoog,
Malaise, die kent geen ontfermen!
't Is pompen... verdrinken, geen andere keus
Staat nu voor de wereld meer open,
We nemen elkaar heel beleefd by de neus,
Al zyn we een tikje gedrukt en nerveus,
We biyven en zyn nummer 1 is de leus,
De rest heeft maar van ons te koopen!
Wilt U ons soms nemen? We nemen U weer,
Ook wy gaan de rechten verhoogen
En als het soms kan, een procent of wat meer,
We denken nog steeds nationaal, hoor meneer,
En worden niet bang, ook al gaat U te keer,
We kyken U nooit naar de oogen!
We bouwen de muren, we bouwen ze sterk,
Zóó sterk, ze zyn niet te verwrikken,
Ze zijn van het stevig zelfzuchtige merk,
We kennen geen paal en we kennen geen perk,
En voelen niet, dat wy by 't hooplooze werk
Heel langzaam onszelve... .verstikken!!
Juni 1931. KROES.
(Nadruk verboden).
kaart"
„Vooruit, de straat op!" zei de agent en greep Priam
by den arm.
„Ik zou u zeer verplicht zijn, als u mij met rust liet"
zei Priam en kwam met allen trots, die in hem was op
tegen den arm der wet.
„Zoo. zou u dat?" zei de agent. „Daar zullen we nog
eens over praten."
En de agent trok Priam langs den zijvleugel. Ze waren
zoo nog niet veel verder gekomen, toen ze een tweeden
ouderen agent ontmoetten.
„Wat is hier?" vroeg de oudere agent.
„Dronken en weerspannig geweest in de Abbey," zei
de Jonge agent
„Wilt u kalm meegaan?" vroeg de oudere agent en
keek Priam medelijdend aan.
„Ik ben niet dronken," zei Priam nydig, hij was on
bekend met Londensche toestanden en begreep niet de
dwaasheid van te redetwisten met de waakhonden der
justitie.
„Wilt u kalm meegaan?" herhaalde de agent nu zon
der een zweem van medegevoel.
„Ja." zei Priam.
En hy liep rustig mee. Ondervinding is een leermees
teres. die wonderen verricht
„Maar waar Is mijn hoed?" vroeg hy een oogenblik
later en bleef onwillekeurig staan.
„Vooruit nou!" zei de agent, „loop door!"
Hij liep met groote stappen tusschen hen ln. Juist toen
ze Dean's Yard uitkwamen en hU met zijn eene hand ze
nuwachtig In zyn zak rondgrabbelde, voelde hij een
stukje karton.
„Hier Is myn kaart" zei hy. „Ik dacht, dat ik haar
verloren had. Ik heb volstrekt niets gedronken, Iaat my
nu maar gaan. Het Is alles een vergissing."
De groep stond stil en de agent keek als betooverd
naar het offlcieele stuk.
Henry Leek" las hij.
„Hy heeft iedereen verteld, dat ie Priam Farll heette"
gromde de Jonge agent en keek oveT den schouder van
den ander.
„Dat heb ik heelemaal niet," zei Priam Farll snel.
De oudere agent keek den gevangene oplettend aan,
zoodat er een oploopje ontstond, dat door het booze ge
zicht van den agent dadelijk uit elkaar gedreven werd.
„Hy ziet er niet uit of ie 'n slokkie op heeft, wel?"
mompelde de oudst» met kritische blikken op zyn ar-
leatant. „Kiik eens. meneer Henry Leek." ging de agent
voort, „weet u, wat Ik doen zou, als ik u was? Ik zou
me een nieuwen hoed gaan koopen, en gauw ook!"
Pnam snelde weg en hoorde den oudsten agent tegen
zijn ambtgenoot zeggen: „Dat was een fijne meneer en
jy bent gek. Weet je niet, dat je J« post niet had mo
gen verlaten?"
En zoo sterk is de suggestieve kracht van een man
van gezag, dat Priam Farll regelrecht Victoria Street
doorliep en Sowter'i beroemden hoedenwinkel instapte,
J Zomervacantie
J De beste voorzorg
I tegen de gevolgen
van regendagen:
p Aspir in-Tabletten.
eenig op de wereld
Let op oranje band en Bayerkruis. Prijs 75
Maurice Chevalier ln
„t C a f e t J e".
Een film, die allerwege een groot succes oogstte en
waarbij Maurice Chevaler met zijn lach en zijn'liedjes
niet zal nalaten ook hier den bezoekers een paar uit
bundig vroollike kermisdagen te bezorgen.
De geschiedenis van deze film leent er zich bU uitstek
toe.
Albert Loriflan, (Maurice Chevalier) de vrooiyke, op
timistische kellner van het Petlt Café klaagt op zekeren
dag zijn nood aan zijn besten vriend Paul Mlchel, even
eens in het café werkzaam, dat het kellnersvak geen
leven is voor „den zoon van den tuinman van een mil-
lionair". Deze millionair is onlangs overleden en heeft
Albert Lofiflan in zijn testament bedacht met een schen
king van een millioen francs.
Monsieur Cadeux, werkzaam op het advokatenkantoor
waar de erfenis geregeld is. en bevriend met Philibert,
den patroon van Albert, komen op het idee om den
laatste van een deel van zijn erfenis te ontlasten.
Albert heeft zyn millioen en besluit „Parijs te gaan
verkennen", in gezelschap van zijn vriend Michel. Zy
werken overdag in het café cn des avonds, en meestal
des nachts, vermaken zii zich in de Parijsche cabarets.
Loriflan soupeert avond aan avond met een mooie dame
in het geheim bespionneerd door Cadeaux.
Wetend, dat Albert dat dng-en-nachtwerk op den duur
niet zal kunnen volhouden, laat hij hem kalm zijn
eigen finantieel graf graven, want als Albert 's morgens
niet klokslag zeven uur in het café is, ontvangt Phili
bert volgfens contract, 400.000 francs.
Yvonne, de dochter van Philibert, laat zich door Paul
Michel vertellen dat zU verliefd is op Albert. Daar had
zy zich tot nu toe geen rekenschap van gegeven, maar
nu zy er van overtuigd is. wil zij zoo spoedig mogelijk een
einde maken aan Albert's ecapades.
Op een avond begeeft zy zich met haar vader en Ca
deux naar Albert's cabaret. Loriflan zit weer met de
.mooie dame' aan tafel. Philibert vraagt hem te spreken
Albert wil 's nachts met rust gelaten worden. Van zs-
ven uur 's avonds tot zeven uur 's morgens wil hij den
gehaten caféhouder niet zien. Hij slaat Philibert een
bloedneus en gaat weer naar zijn dame terug, dlo hem
voorstelt aan een vriendin en aan een zekeren Monsieur
Gastonnet
Toevallig treedt Albert's ex-verloofde, Mademoisella
Hedwige in het cabaret op als chanteuse. Zoodra zij Al
bert gewaar wordt wil zij zich op hem wreken, en zy
vertelt aan Loriflan's gezelschap dat hij een doodgewone
kelner is, hetgeen niemand wil gelooven, Yvonne heeft
dit oogenblik gekozen om Albert's nieuwe vriendin een
en ander onder den neus te wrijven, en als Albert niet
voor zijn „mooie dame" opkomt, vat Gastonnet dit op
als een persoonlijke beleediging. Hy wil Albert te lijf,
doch deze geeft hem een flinke por, waardoor Monsieur
Gastonnet onzacht op zün gedistingxieerd zitvlak valt.
In zulke gevallen heeft de Franschman slechts één
keuze: een duel. Albert wordt uitgedaagd op pistool. Hij
heeft nog nooit een vuurwapen in de hand gehad, doch
dat is het minste. De kok van Philibert's restaurant, die
soldaat geweest is, geeft hem schietles en vermaant hem
dat dc duellist, die het langst op den ander mikt, over
eind blijft
Op het veld van eer hoort de kok evenwel, dat Albert's
tegenstander een gewezen officier bü de huzaren is met
zes succesvolle duels op zijn naam. en het zou voor Al
bert wellicht minder goed zijn afgeloopen als Yvonne niet
verschenen was. Zij vertelt aan Albert's tegenstander en
diens secondanten dat Albert een kellner is.
Gastonnet is woedend. Een duel met een kellner! Hoo
waagt een kellner het met heeren te duelleeren! Albert
verklaart dat hy geen kellner meer is en dat hy wil
duelleeren. Doch Yvonne plaats zich vóór hem en ver
hindert Gastonnet te schieten. De heeren beraadslagen,
terwijl Albert en Yvonne In Gastonnet's auto de wyk
nemen.
waar alle hoeden evenveel kosten, om zich een nieuwen
hoed te koopen.
Toen riep hU een taxi aan. die gestationneerd waa
tegen het Arsenal en riep den chauffeur norsch het
adres van 't Grand Babylonhotel toe. En toen de taxi
goed en wel afgereden was gaf hy lucht aan zijn woede
in een stroom van hartgrondige vloeken. Hij vloekte
beurtelings in 't Engelsche en in 't Fransch. en er
scheen geen einde te komen aan zijn verwenschingen.
Het was een reactie, die ik niet verontschuldigen wil,
die ik ook niet verbloemen kan. De aanval was over. eer
hy 't hotel bereikte, want een groot deel van de straat
was geblokkeerd door de kijkers naar zijn begrafenis,
zoodat de bestuurder langs omwegen rijden moest.
Toen hij aan 't hotel uitstapte, gaf hij den taximan
uit pure zenuwachtigheid een halven kroon, wat be
spottelijk was.
Bijna op 't zelfde oogenblik van zijn aankomst bij 't
hotel, reed er nog een andere taxi voor. En om den
da g de kroon op te zetten stapte daar uit... Mevrouw
Alice Challice.
HOOFDSTUK V.
Alice over hotels.
Ze droeg dezelfde roode rozen.
„O!" zei ze snel en de woorden stroomden als 'n niet
te weerhouden beek uit de onuitputtelijke bron van haar
goed hart. „Wat spijt 't me, dat ik u Zaterdag kwijt
raakte. Ik kan u niet zeggen, hoe erg 't me spyt. 't Was
natuurlijk myn schuld. Ik had niet zonder u in de lift
moeten gaan. ik had moeten wachten. Toen ik in de
lift was. wou ik er weer uit, maar de liftjongen was m§
te vlug af. En op de perrons was 't zóó vol! Daar hiel*
geen uitkijken. En u had myn adres niet eens! Wat hebt
u wel van my gedacht."
„Myn beste mevrouwtje!" riep hy uit. „Ik kan u ver
zekeren. dat ik alleen mezelf de schuld heb gegeven.
Mijn hoed vloog af en
„Ja?" viel ze hem ademloos in de rede. ..Nu.' ik wou
u alleen maar uitleggen, dat ik niet een van die dwaze
vrouwen ben. die verdwalen. Neen. zoo iets is me nog
nooit overkomen, en ik zal er wel voor oppassen
Ze keek rond. Hij had de beide chauffeur betaald en
hU en mevrouw Alice Challice stonden onder het reus
achtige glazen afdak van het Grand Babyion hotel, bloot
gesteld aan dc starende oogen van twee bestellers.
„Dus hlerl ogeert u!" zei ze. alsof ze een feit consta
teerde, dat ze tot nu toe vermeden had aan te roeren.
„Ja," zei hy. „Wilt u niet binnen komen?"
HU nam haar mee in de rijke triestheid van 't Grand
Babylonhotel en vocht tegen den duivel der bedeesdheid
dien hy met groote verliezen terugdreef. ZU zaten in een
hoek van de groote hal. waar enkele electrische lampen
de ledige fauteuils en de bloemen op 't Aubussonkarpct
beschenen.
Wordt vervolgd.