Tien dagen in Parijs. K. Blaauboer Schagen VERHUIZINGEN. Tariefmuren. ASPIRIN Theater Royal. Door DAAN POOL. II. WE Maren dus in Parijs aangekomen en beslo ten dadelijk een „platte grond" te koopen. Henk had al adressen van hotels opgezocht in een Hollandsche courant. Wc stapten een boek handel binnen en daar raadde men ons aan een gids te nemen, waarin alles staat, wat men in Parijs noodig zal hebben. Dit boekje is ons ook werkelijk van grootc waarde geweest bij onze zwerftochten. Toen wij uit den boekwinkel kwamen, stond een drietal heeren te wachten en de jongste schoot da delijk vol blijdschap op ons toe met de woorden: „Bent U Hollanders?! Hoe gaat het met U?" Hij schudde ons de hand, alsof we elkander jaren gekend hadden. Hij zag onze verbazing en vertelde, dat hij al eenige jaren in Parijs woonde en nu dolblij was Hollandsch te hooren spreken. Hij stelde ons voor aan zijn papa en z'n vriend en na een korte, doch bizonder hartelijke begroeting, werden wij uitgenoo- digd om bij hen te soupeeren. Jammer, dat we den naam van de straat later vergeten waren. Wij waren nog maar enkele passen van elkander verwijderd, of de jongen kwam weer achter ons aan hollen en vroeg: „Mag ik U iets vragen, monsieur? Komt U uit Amsterdam?" Ik antwoordde ontkennend. „Bent U aan het tooneel? Mijn vader beweert U meermalen te hebben zien optreden en zegt dat U beslist Cor Ruijs bent." Ik stelde hem gerust, zei dat het me speet dat ik Cor Ruijs niet was en dat ik zeker nog nooit op het tooneel geweest was. We namen voor den tweeden keer afscheid. We hebben ze nooit meer gezien. „Nou moet je nooit meer zeggen, dat men het aan jou niet zien kan, dat je artist bent; de eerste menschen die we in Parijs spreken hebben je al in de gaten!" plaagde Henk. Grinnekend zochten we, gezeten op een café-terras, onze route op de kaart uit. Voor ons, op straat, zat een oorlogsinvalide, die rozen te koop had. Hij miste beide becnen, maar als vergoeding daarvoor droeg hij een medaille. De prijzen van de consumptie stonden op het vaat werk, b.v. op een bierglas staat 155 of f lüO, terwijl op een theekopje 3.— stond. In Fransche franken dus en omgerekend in Hollandsch geld kost een glas bier ny2 of 15 cent, terwijl thee 30 cent per kop kost De Franschen drinken veel wijn en bier. We hadden onze route uitgekiend en stapten de Rue la Fayette in. Natuurlijk hadden we verschil van meening, wannéér we rechts af moesten slaan en spoe dig stonden enkele nieuwsgierigen om ons heen, die verbaasd waren over zoo n rare taal als wij spra ken. Geen Engelsch, geen Duitsch, over Hollandsch scheen men niet te denken, totdat een straattype de knoop doorhakte met de opmerking: „des Russes". Maar plotseling zei iemand naast ons: „Zedde ge Hol lander, monsieur? Wat schoon, dan mag ik wel even met U klappen? Wat zoekte ge? Hotel? Zal ik U waisen. Billijk en proper". Hij redeneerde maar door, terwijl ik hem eens goed opnam. Het was een jong- mcnsch met grooten uilenbril en stroohoed, een goed zittend lichtgrijs costuum, precies Harold Lloyd. Maar wij vertrouwden z'n vrienedlijkheid maar half, want hij zag er ons net keurig genoeg uit Je bent in een vreemd land, dus oppassen is de boodschap. Wc liepen echter mee, ons best doende het „schoone" Hollandsche wat onze Harold sprak, te verstaan. Hij bracht ons naar een inderdaad goed en billijk hotel in de Rue de Rocroy. Daar vulden we de vreemde- lingenlijsten in en stonden we als Parijsche burgers. H. G. V., student Leiden en Daan P., humorist te Oudesluis. (Dit woord kan geen enkele Franschman uitspreken!) We logeerden dus vlak bij Gare du Nord, een reuzenbuitenkansje. Ons wantrouwen je gens „Harold" was geheel ongegrond, dus, hij bleek een hulpvaardig, ondprhoudend en belangrijk mensch te zijn. Hij stelde zich voor als monsieur Watrin, operateur bij de Paramount-film» Zijn studiën had hij gemaakt in Maastricht op de II.B.S., daarom was hij zoo verzot op Hollandsch, zei hij. Door zijn toedoen zouden wij een studio-opname bijwonen voor de klankfilm en kennis maken met Willy Fritz en an dere wereldberoemdheden. Het was gewoonweg een lot uit de loterij, Harold te hebben ontmoet. Daar door heb ik de nieuwste uitvindingen gezien op cine matografisch gebied. Overal hadden we onbeperkten toegang door hem, waar wij dan ook gebruik van hebben gemaakt Het enorme Paramount-theater, met het wereldberoemde doek, zooals er slechts twee be staan, één in New York en één in Parijs, een doek, dat terwijl de film draait, viermaal vergroot kan wor den, is een bezoek overwaard. Maurice Chevalier trad daar op en het was een eigenaardig idee, deze lie veling der Franschen, die zijn huis kust als hij Pa rijs verlaat, enkele weken te voren te hebben gezien in de Schager Bioscoop. De geluidsinstallatie was van een dusdanige perfectie, dat ik moest bekennen in Holland in de grootste theaters nog niet zooiets te hebben gehoord. Monsieur Watrin was in de wolken. De Paramount is zijn stokpaardje. Na de voorstelling zouden we nog wat rondkijken in nachtelijk Parijs. We namen dus de Metro, dat is de ondergrondsche spoor, die onder geheel Parijs doorloopt. Het is een allereerste vereischte voor den vreemdeling zich op de hoogte te stellen van de Metro, dan kan men niet meer verdwalen. Bij eiken ingang hangt een reuzenkaart van Parijs, met een groote roode stip, waar zich de Metro bevindt, die men op dat oogenblik binnengaat. Automatische trappen en liften vergemakkelijken het naar boven gaan, terwijl automatisch alle toegangen worden af gesloten als een trein binnenkomt. Wie dan nog niet op het perron is, moet wachten tot de deuren zich weer openen. Elke anderhalve minuut vertrekt een trein en het is komisch de Parijzenaars te hooren mopperen als de trein een halve of zelfs een kwart minuut te laat binnenkomt. De trein stopt één mi nuut, daarna sluiten de portieren zich automatisch en moet je zorgen dat je er in bent, anders zit je er In letterlijken en figuurlijken zin „tusschen". Duide lijke borden geven de stations en de richtingen aan. Correspondence Porie Charenton b.v. beteekent, dat het eindpunt, waarvoor men over kan stappen (cor respondence) Porte Charenton is. Het is dus alles even eenvoudig, als men maar goed uitkijkt. We zouden dus nu Parijs bij nacht zien en daar voor hadden we eerst uitgekozen de Place Pigalle en Boulevard Rochechouart. Het was twee uur, dus het nachtleven nog in vollen gang. Overal harmonica- balulaika- en andere muziek. Voor de meeste café's kleine menschenverzamelingen, nieuwsgierigen, want de Parijzenaar is bijna even nieuwsgierig als de Am sterdammer. Wij liepen en liepen. De Boulevard de Clichy. „Dan moet hier ergens de Moulin Rouge zijn". We zagen de roode molen draaien, maar van de een maal wereldbekende attractie was een doodnuchtere bioscoop gegroeid Teleurgesteld gingen we uit de Hall cn hervatten onze speurtocht. Twee specifieke Theatertjes, eng tegen elkander gebouwd, trokken onze aandacht, maar de entrée was zooiets van 25 30 gulden. Ze heetten: „De Hemel" en „de .Hel". In dezen tijd van geweldige bouwwerken doen die knusse, in stoomcarousselstijl gebouwde geveltjes leuk, zelfs ietwat naief aan. De hemel wordt blauw en de hel rood verlicht. De smalle ingang naar den hemel belette niet, dat er een massa elegante men schen in en uit gingen, evenals door den breeden gapenden duivelsbek, die tot ingang van de hel dien de. Een onafzienbare rij auto's, de een nog schitte render dan de ander, wachtten daar op de eigenaars. De straten waren nog druk en vol leven. Lonkende vrouwen, met zwart geverfde oogen en vuurroode lippen, dreigend loerende apachen met groote petten en bleeke gezichten, schooiende wijven, die met schorre stem om een aalmces vroegen, dronken ke reis, die voor zich heen mopperden en lalden, keu rige, elegante jongemannen in eveningdress, suisen- kw&men de in scharlaken gekleede koorzangen», die op de maat van zijn bewegingen zongen. Eindelijk zag hij de kist, die bedekt was met een zwaar purperen kleed en op 't kleed een wit kruis; en de slipdragers groote Europeesche namen., die uit alle hoeken van Europa ■waren komen toeenellen, als op een dringend bevel. En eindelijk daarachter Duncan Farll Was 't de kist, of de rijkdom van het kleed, of de een zame witheld van dat bloemenkrule, of de verheven ernst van de dragers, die Priem Farll In 't hart trof? Wie zal 't zeggen? Maar 't was een feit, dat hij niet langer kon toezien: het tooneel deed hem te zeer aan. Als hU was blijven kijken, zou hU in niet te bedwingen tranen zijn uitge barsten. Het kwam er niet op aan. dat 't lichaam van een gewonen schavuit van een knecht onder dat lijk kleed lag. 't deed er niet toe. dat er een belachelijke ver gissing plaats had; 't maakte geen verschil, of de drijf kracht voor de heele zaak de schilderende nicht van den Deken was of het plechtige besluit van 't kapittel, de oogenblikkelijke uitwerking was overstelpend, indruk wekkend. Alles, wat sinds duizend jaar oprecht en eer lijk geweest was In Britsche harten kwam op raadsel achtige wijze tot uiting en maakte, dat de uitwerking niet andera zijn kon dan overstelpend. Wat ln den loop van eeuwen tot bloei gekomen was. openbaarde zich in een enkel oogenblik. de stille, ontzaglijke zucht van een eeuwenoude volksziel. Alles kreeg een ander aan zien, er was niets alledaagsch meer aan de menschen of hunne dryfveeren. Het plechtige gebeuren daar vóór hem verleende waardigheid aan Lady Sophia Entwlstle en een diepe tragiek aan den dood van Leek; de geba ren van den oorleider schenen hem zelfs ernstige be velen toe. En dat alles was voor hem! Hij had op zijn eigen ma nier met een penseel kleuren aangebracht op doek. an ders niets, en de natie, wie hij altijd kunstgevoel ont zegd had, de natie, die hU altijd heftig van sentimenta liteit beschuldigd had. vertrouwde hem op deze plechtige manier aan den schoot der aarde toe. Goddelijk geheime nis der kunst! Engelands grootheid trof hem diep! Hij had zijn eigen grootheid niet vermoed, noch die van Engeland! De muziek zweeg. Toevallig keek hU op naar 't kleine raam. hoog boven 't bereik van de menschen Bij de gedachte, dat 't raam daar geduldig sinds honder den jaren, ais een kluizenaar boven de rivier en de stad, 't licht had doorgelaten, deed hem zóó aan. dat hij er niet langer naar kon kijken. Onuitsprekelijke weemoed in een raam! En zijn oog viel vlei op de kist van Hcnry Leek. met 't witte kruis en de vertegenwoordigers van Engel&nda grootheid daar naast Toen waa 't gedaan met Priain Farll's zelfbeheerschlng. Een vlijmende pijn als in barensnood, doorschokte hem. een snik reet hem bijna in tweeen. Het waa een lulde snik, onbescheiden, niet onderdrukt duidelijk verneem baar Meerdere snikken volgden. Priain Farll lag op de pijnbank. Een nieuw© hood. De organist boog zich over hem, hij voelde zich be leed igd. „Maak toch zoo'n leven niet" fluisterde hy. Pri&m Farll schudde hem van zich af. De organist wist blijkbaar geen raad. „Wie ia *t?" fluisterde een van de jonge mannen. „Dat mag joost weten!" zei de organist en toen tot PriaJn Farll: „Wie Is u? U mag hier niet zyn, wie gaf u permissie om hier te komen?" De hartverscheurende snikken gingen voort 't wel gedane lichaam te schokken van den belachelijken vyf- tiger, die alle gevoel van welvoegelijkheid scheen ver loren te hebben. ,,'t Is gewoonweg bespotteiyk!" fluisterde de Jonge man van zoocven. Het koor had even gezwegen, ..Zeg! Ze wachten op Je!" fluisterde de andere jonge man zenuwachtig tegen den organist •Voor den fluisterde de verschrikte organist en sprong als een acrobaat naar zijn zitplaat*. Zijn handen en voeten begonnen dadelijk weer hun werk en onder 't spelen draaide hij zijn hoofd om en zei zacht: „Ga Iemand roepen!" Een van de jonge lieden kroop snel en met krakend geluid de trap af. Gelukkig vereenlgden zich nu de zan gers en 't orgel, om 't snikken te overstemmen, en zij slaagden er in. Opeens voelde Priam een stevlgen arm op zijn schouder. Zenuwachtig trachtte hij zich te bevrij den. maar tevergeefs. De arm en de twee jongelieden wierpen hem naar beneden. Ze kwamen allen te zamen al vallend en loopend. onder aan de trap terecht Toen werd een deur geopend en Priam bevond zich hijgend, zonder hoed. in de open lucht Zijn beulen hijgden niet minder. Zij keken hem dreigend aan. alsof ze van plan waren hem nog eens te lijf te gaan, maar hun julate plannen kon hy niet bepalen. ..Waar ts uw toegangskaart?" vroeg de man met den sterken arm. Priam frommelde in zijn zakken, maar vond niets „Ik heb haar zeker verloren," prevelde hy. „Hoe heet je?" „Priam Farll". zei Priam Faril zonder er by te denken. „Niet snik!" mompelde een van de mannen minaoh- tend. „Kom Stan, laten we den beurtzang niet mlsloopen voor dien gek." En voort liepen ze. Daarop verschoen een Jeugdige politieagent die zyn helm opzette, toen hy de kerk uitkwam. „Wat is dat hier?" vroeg de agent, op den toon van iemand die weet. dat hU het heele Kijk achter zich heeft „Hy heeft herrie gemeakt op 't orgel." zei een man en nu zegt hy. dat hy Priam Faril heef „O." zei de agent „En hoe kwam hy daar by t or gel?" „Vraag dat aan 'm zelf," zei de man, „hy heeft geen de auto's met onwaarschijnlijk mooie dames, een geur van rozen, zure haring, rook, coty, drank, alles door elkander. F.en wereldstad om twee uur 's nachts. Lawaaige jazz-muziek, scntimenteele chansons, al- tUd over 1'amour, tooals de Engelschen altyd over the inoonlight zingen, schor gevloek, heldere jolige lach, donderende autobussen, een charivari van de meest uiteenloopende geluiden. Place Pigalle! En toch, onaangenaam was het heelemaal niet We genoten volop van deze indrukken. Dit nachtle ven zouden we ook nog leeren kennen van een zijde waarvan we het bestaan niet wisten; dit gebeurde eenige dagen later. Dezen eersten avond werd besloten door een ont- zettenden donderbui. Het scheen wel alsof een wolk breuk over Parijs plaste. Alles zocht een goed heen komen. Wy namen een taxi, die ons in minder dan gean tijd naar ons hotel bracht. Met de fooi inbegre pen (zonder fooien behoeft men niet te probeeren in Parijs te zijn) kostte het slechts fl.50. Daarvoor za ten we nu hoog en droog „thuis". Wij bewoonden een kamer op de vierde verdieping, dus nog tamelijk laag. Nadat we ons gebaad hadden, stapten we welgemoed in ons gemeenschappelijk bed. „Morgen gaan we naar de Koloniale Tentoonstel ling". Met dat idéé sliepen we in, terwijl onder ons in razend tempo het nooit tot rust komend Pa- rljsch verkeer doordaverde. Wordt vervolgd. Telef. 49. AUTO-TRANSPORT. We bouwden ze steeds en bouwen maar door, Tarieven,... tarieven,... tarieven! Zóó komen we denk'lyk de tyden wel door. Al raakt ook de welvaart bedcnk'iyk uit 't spoor, Maar 't eigen belang. Ja daar werkten we voor, En niet om elkaar te gerieven! We bouwen de muren, we bouwen ze hoog, Ze zullen ons stevig beschermen. De eigen producten, houdt die in het oog, 't Economische kruit weigeborgen en droog, Maar nooit een denkbeeldig, gevoelig betoog, Malaise, die kent geen ontfermen! 't Is pompen... verdrinken, geen andere keus Staat nu voor de wereld meer open, We nemen elkaar heel beleefd by de neus, Al zyn we een tikje gedrukt en nerveus, We biyven en zyn nummer 1 is de leus, De rest heeft maar van ons te koopen! Wilt U ons soms nemen? We nemen U weer, Ook wy gaan de rechten verhoogen En als het soms kan, een procent of wat meer, We denken nog steeds nationaal, hoor meneer, En worden niet bang, ook al gaat U te keer, We kyken U nooit naar de oogen! We bouwen de muren, we bouwen ze sterk, Zóó sterk, ze zyn niet te verwrikken, Ze zijn van het stevig zelfzuchtige merk, We kennen geen paal en we kennen geen perk, En voelen niet, dat wy by 't hooplooze werk Heel langzaam onszelve... .verstikken!! Juni 1931. KROES. (Nadruk verboden). kaart" „Vooruit, de straat op!" zei de agent en greep Priam by den arm. „Ik zou u zeer verplicht zijn, als u mij met rust liet" zei Priam en kwam met allen trots, die in hem was op tegen den arm der wet. „Zoo. zou u dat?" zei de agent. „Daar zullen we nog eens over praten." En de agent trok Priam langs den zijvleugel. Ze waren zoo nog niet veel verder gekomen, toen ze een tweeden ouderen agent ontmoetten. „Wat is hier?" vroeg de oudere agent. „Dronken en weerspannig geweest in de Abbey," zei de Jonge agent „Wilt u kalm meegaan?" vroeg de oudere agent en keek Priam medelijdend aan. „Ik ben niet dronken," zei Priam nydig, hij was on bekend met Londensche toestanden en begreep niet de dwaasheid van te redetwisten met de waakhonden der justitie. „Wilt u kalm meegaan?" herhaalde de agent nu zon der een zweem van medegevoel. „Ja." zei Priam. En hy liep rustig mee. Ondervinding is een leermees teres. die wonderen verricht „Maar waar Is mijn hoed?" vroeg hy een oogenblik later en bleef onwillekeurig staan. „Vooruit nou!" zei de agent, „loop door!" Hij liep met groote stappen tusschen hen ln. Juist toen ze Dean's Yard uitkwamen en hU met zijn eene hand ze nuwachtig In zyn zak rondgrabbelde, voelde hij een stukje karton. „Hier Is myn kaart" zei hy. „Ik dacht, dat ik haar verloren had. Ik heb volstrekt niets gedronken, Iaat my nu maar gaan. Het Is alles een vergissing." De groep stond stil en de agent keek als betooverd naar het offlcieele stuk. Henry Leek" las hij. „Hy heeft iedereen verteld, dat ie Priam Farll heette" gromde de Jonge agent en keek oveT den schouder van den ander. „Dat heb ik heelemaal niet," zei Priam Farll snel. De oudere agent keek den gevangene oplettend aan, zoodat er een oploopje ontstond, dat door het booze ge zicht van den agent dadelijk uit elkaar gedreven werd. „Hy ziet er niet uit of ie 'n slokkie op heeft, wel?" mompelde de oudst» met kritische blikken op zyn ar- leatant. „Kiik eens. meneer Henry Leek." ging de agent voort, „weet u, wat Ik doen zou, als ik u was? Ik zou me een nieuwen hoed gaan koopen, en gauw ook!" Pnam snelde weg en hoorde den oudsten agent tegen zijn ambtgenoot zeggen: „Dat was een fijne meneer en jy bent gek. Weet je niet, dat je J« post niet had mo gen verlaten?" En zoo sterk is de suggestieve kracht van een man van gezag, dat Priam Farll regelrecht Victoria Street doorliep en Sowter'i beroemden hoedenwinkel instapte, J Zomervacantie J De beste voorzorg I tegen de gevolgen van regendagen: p Aspir in-Tabletten. eenig op de wereld Let op oranje band en Bayerkruis. Prijs 75 Maurice Chevalier ln „t C a f e t J e". Een film, die allerwege een groot succes oogstte en waarbij Maurice Chevaler met zijn lach en zijn'liedjes niet zal nalaten ook hier den bezoekers een paar uit bundig vroollike kermisdagen te bezorgen. De geschiedenis van deze film leent er zich bU uitstek toe. Albert Loriflan, (Maurice Chevalier) de vrooiyke, op timistische kellner van het Petlt Café klaagt op zekeren dag zijn nood aan zijn besten vriend Paul Mlchel, even eens in het café werkzaam, dat het kellnersvak geen leven is voor „den zoon van den tuinman van een mil- lionair". Deze millionair is onlangs overleden en heeft Albert Lofiflan in zijn testament bedacht met een schen king van een millioen francs. Monsieur Cadeux, werkzaam op het advokatenkantoor waar de erfenis geregeld is. en bevriend met Philibert, den patroon van Albert, komen op het idee om den laatste van een deel van zijn erfenis te ontlasten. Albert heeft zyn millioen en besluit „Parijs te gaan verkennen", in gezelschap van zijn vriend Michel. Zy werken overdag in het café cn des avonds, en meestal des nachts, vermaken zii zich in de Parijsche cabarets. Loriflan soupeert avond aan avond met een mooie dame in het geheim bespionneerd door Cadeaux. Wetend, dat Albert dat dng-en-nachtwerk op den duur niet zal kunnen volhouden, laat hij hem kalm zijn eigen finantieel graf graven, want als Albert 's morgens niet klokslag zeven uur in het café is, ontvangt Phili bert volgfens contract, 400.000 francs. Yvonne, de dochter van Philibert, laat zich door Paul Michel vertellen dat zU verliefd is op Albert. Daar had zy zich tot nu toe geen rekenschap van gegeven, maar nu zy er van overtuigd is. wil zij zoo spoedig mogelijk een einde maken aan Albert's ecapades. Op een avond begeeft zy zich met haar vader en Ca deux naar Albert's cabaret. Loriflan zit weer met de .mooie dame' aan tafel. Philibert vraagt hem te spreken Albert wil 's nachts met rust gelaten worden. Van zs- ven uur 's avonds tot zeven uur 's morgens wil hij den gehaten caféhouder niet zien. Hij slaat Philibert een bloedneus en gaat weer naar zijn dame terug, dlo hem voorstelt aan een vriendin en aan een zekeren Monsieur Gastonnet Toevallig treedt Albert's ex-verloofde, Mademoisella Hedwige in het cabaret op als chanteuse. Zoodra zij Al bert gewaar wordt wil zij zich op hem wreken, en zy vertelt aan Loriflan's gezelschap dat hij een doodgewone kelner is, hetgeen niemand wil gelooven, Yvonne heeft dit oogenblik gekozen om Albert's nieuwe vriendin een en ander onder den neus te wrijven, en als Albert niet voor zijn „mooie dame" opkomt, vat Gastonnet dit op als een persoonlijke beleediging. Hy wil Albert te lijf, doch deze geeft hem een flinke por, waardoor Monsieur Gastonnet onzacht op zün gedistingxieerd zitvlak valt. In zulke gevallen heeft de Franschman slechts één keuze: een duel. Albert wordt uitgedaagd op pistool. Hij heeft nog nooit een vuurwapen in de hand gehad, doch dat is het minste. De kok van Philibert's restaurant, die soldaat geweest is, geeft hem schietles en vermaant hem dat dc duellist, die het langst op den ander mikt, over eind blijft Op het veld van eer hoort de kok evenwel, dat Albert's tegenstander een gewezen officier bü de huzaren is met zes succesvolle duels op zijn naam. en het zou voor Al bert wellicht minder goed zijn afgeloopen als Yvonne niet verschenen was. Zij vertelt aan Albert's tegenstander en diens secondanten dat Albert een kellner is. Gastonnet is woedend. Een duel met een kellner! Hoo waagt een kellner het met heeren te duelleeren! Albert verklaart dat hy geen kellner meer is en dat hy wil duelleeren. Doch Yvonne plaats zich vóór hem en ver hindert Gastonnet te schieten. De heeren beraadslagen, terwijl Albert en Yvonne In Gastonnet's auto de wyk nemen. waar alle hoeden evenveel kosten, om zich een nieuwen hoed te koopen. Toen riep hU een taxi aan. die gestationneerd waa tegen het Arsenal en riep den chauffeur norsch het adres van 't Grand Babylonhotel toe. En toen de taxi goed en wel afgereden was gaf hy lucht aan zijn woede in een stroom van hartgrondige vloeken. Hij vloekte beurtelings in 't Engelsche en in 't Fransch. en er scheen geen einde te komen aan zijn verwenschingen. Het was een reactie, die ik niet verontschuldigen wil, die ik ook niet verbloemen kan. De aanval was over. eer hy 't hotel bereikte, want een groot deel van de straat was geblokkeerd door de kijkers naar zijn begrafenis, zoodat de bestuurder langs omwegen rijden moest. Toen hij aan 't hotel uitstapte, gaf hij den taximan uit pure zenuwachtigheid een halven kroon, wat be spottelijk was. Bijna op 't zelfde oogenblik van zijn aankomst bij 't hotel, reed er nog een andere taxi voor. En om den da g de kroon op te zetten stapte daar uit... Mevrouw Alice Challice. HOOFDSTUK V. Alice over hotels. Ze droeg dezelfde roode rozen. „O!" zei ze snel en de woorden stroomden als 'n niet te weerhouden beek uit de onuitputtelijke bron van haar goed hart. „Wat spijt 't me, dat ik u Zaterdag kwijt raakte. Ik kan u niet zeggen, hoe erg 't me spyt. 't Was natuurlijk myn schuld. Ik had niet zonder u in de lift moeten gaan. ik had moeten wachten. Toen ik in de lift was. wou ik er weer uit, maar de liftjongen was m§ te vlug af. En op de perrons was 't zóó vol! Daar hiel* geen uitkijken. En u had myn adres niet eens! Wat hebt u wel van my gedacht." „Myn beste mevrouwtje!" riep hy uit. „Ik kan u ver zekeren. dat ik alleen mezelf de schuld heb gegeven. Mijn hoed vloog af en „Ja?" viel ze hem ademloos in de rede. ..Nu.' ik wou u alleen maar uitleggen, dat ik niet een van die dwaze vrouwen ben. die verdwalen. Neen. zoo iets is me nog nooit overkomen, en ik zal er wel voor oppassen Ze keek rond. Hij had de beide chauffeur betaald en hU en mevrouw Alice Challice stonden onder het reus achtige glazen afdak van het Grand Babyion hotel, bloot gesteld aan dc starende oogen van twee bestellers. „Dus hlerl ogeert u!" zei ze. alsof ze een feit consta teerde, dat ze tot nu toe vermeden had aan te roeren. „Ja," zei hy. „Wilt u niet binnen komen?" HU nam haar mee in de rijke triestheid van 't Grand Babylonhotel en vocht tegen den duivel der bedeesdheid dien hy met groote verliezen terugdreef. ZU zaten in een hoek van de groote hal. waar enkele electrische lampen de ledige fauteuils en de bloemen op 't Aubussonkarpct beschenen. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 2