De Dokterskwestie.
SCHJJ3JTN
Een tweede verzoekschrlH van Dr. Van der
Slnls met bijbehoorende toelichting.
Door Dr. A. L. van der Sluis is het volgende verzoekschrift aan den Raad dezer
gemeente gericht:
Naar aanleiding van de op 19 Juni 1931 gehouden Raadsvergadering, brengt
ondergeteekende, A. L. v. d. Sluis, Arts te Schagen, met verschuldigden eerbied het
volgende onder Uw aandacht.
Bij de bespreking van het door hem op 15 Juni 1931 ingezonden verzoek, is naar
voren gebracht, dat adressant eerder met het stuk had moeten komen en dat wan
neer de Raad alles had geweten, de beslissing anders zou zijn gevallen. Het heeft
hem ten zeerste verbaasd, dat do meening „dat 't adres te laat zou zijn gekomen"
niet is weerlegd. Volgens deze uitlatingen is dus door den Raad een besluit genomen
op grond van onvoldoende gegevens. Door het alleen voor kennisgeving aannemen
van het door ondergeteekende ingezonden adres, is een besluit van verstrekkende be-
teekenis genomen.
Groot is de verantwoordelijkheid, die de Raad hier op zich neemt, persoonlijke
belangen van de plaatselijke artsen spelen wel is waar een rol, doch veel grootere
belangen, gemeentebelangen, belangen der gemeentepatiënten en belangen de volks
gezondheid betreffende, zijn hier van domineerende beteekenis.
Ondergeteekende verzoekt U dan ook alsnog ernstige pogingen in 't werk te stel
len, de dokterskwestie met inachtneming van de daarbij op 't spel staande belangen
op een voor beide artsen billijk zijnde wijze op te lossen.
Voor nadere uiteenzetting verwijst hij Uwe Vergadering naar de hierbij gevoegde
toelichting.
Met de meeste hoogachting,
A. L. VAN DER SLUIS.
DE TOELICHTING
De bijbehoorende toelichting laten wij hieronder volgen:
In verband met mijn verzoek, dateerende 30 Juni 1931, meen ik het volgende
onder Uw aandacht te mogen brengen.
Ongeveer einde Maart deelde de Burgemeester mij mede, dat Dr. Melchior het
plan had ontslag te vragen als gemeente-geneesheer en dat zoowel Burgemeester als
de beide Wethouders de meening waren toegedaan, dat verdeeling van de gemeente
praktijk tusschen den opvolger van Dr. Melchior en mij de meest billijke oplossing
was en dat B. en W., indien ik in aanmerking wenschte te komen als gemeente-ge
neesheer, splitsing zouden voorstellen. Naar aanleiding van dit onderhoud werd ik
door B. en W. uitgenoodigd in hunne vergadering van 8 April te verschijnen, deze
conferentie had plaats op verzoek van B. en W.
In deze conferentie deelden B. en W. mij hun plan om aan den Raad splitsing
der gemeentepraktijk voor te stellen mede en vroeg men mijn meening in dezen.
Mijn eerste woorden zijn toen geweest:
„M.H., indien men mij voor de geheele gemeente-praktijk zou wenschen te benoe
men, zou ik daar persoonlijk geen bezwaar tegen hebben, doch wanneer men mij daar
bij tevens de vraag zou stellen of ik zulks billijk zou vinden, dan zou ik daar direct
op antwoorden, neen billijk zou ik dat niet vinden." Uitvoerig heb ik toen uiteen
gezet waarom het geven van de geheele gemeente-praktijk aan één arts onbillijk zou
zijn zelfs tegenover een zich hier pas vestigend arts.
Vrijwel alle in mijn adres van 15 Juni naar voren gebrachte motieven zijn naar
voren gebracht en uitvoerig besproken (behandeling van de stille armen, wederzijd-
sche assistentie, voor elkaar invallen tijdens afwezigheid of ophooping van werk
zaamheden, advies geven aan B. en W. etc.1.
Over de wijze van verdeeling, als zijnde voor mij persoonlijk van secundair be
lang, is weinig gesproken, ik was toen nog de meening toegedaan, dat verdeeling
volgens een grenslijn eigenlijk technisch de eenigste oplossing was.
Vooral wat de verloskunde betreft, heb ik er in 't bijzonder op gewezen dat hier
eigenlijk geen andere oplossing mogelijk was, dan beide artsen aan te stellen.
In deze bijeenkomst is uitvoerig gesproken over de honoreering, ook de apotheek
kwestie is ter sprake gebracht.
De totale honoreering, vrij wonen f1800.werd voor de geheele gemeente
praktijk te hoog geacht, hiertegenover stond de te lage honoreering van de medicijnen.
In totaal werd tot nu toe f 2900.uitgegeven (woning op f 600.taxeerende en
de medicamenten op f 500.stellende). Bij splitsing zou elke arts dan f 1450.als
honorarium kunnen krijgen; op deze wijze zou de gemeente evenveel uitgeven als
voorheen.
B. en W. hebben mi] in deze conferentie toegezegd aan den Raad voor te zullen
stellen de gemeente-praktijk in tweeën te splitsen en den opvolger van Dr. Melchior
en mij als gemeente-geneesheer voor te dragen.
Natuurlijk konden B. en W., de meening van den Raad nog niet kennende, geen
toezegging doen, dat ik pok zou worden benoemd.
Aan 't einde van deze conferentie is de vraag gesteld: „Kan dokter Van der Sluis
reeds een sollicitatie inzenden?", waarop werd gezegd dat er eigenlijk nog geen vaca
ture was. De inzending van de sollicitatie zou dus wachten totdat Dr. Melchior ont
slag had gevraagd en mijn laatste woorden zijn geweest: Dan hoor ik dat nog wel
nader van U.
In die dagen heb ik ook met Dr. Melchior gesproken en heb ik in ons eerste ge
sprek gezegd: „Indien U de praktijk te zwaar valt en U zou gaarne in Uw huis willen
blijven wonen en nog particuliere praktijk willen blijven uitoefenen, dan wil ik de
gemeente-praktijk wel van U overnemen en kunnen wij dat financieel wel in orde bren
gen, waarop Dr. Melchior heeft geantwoord: Ik weet nog niet wat ik ga doen, doch
een van beiden: óf ik blijf de geheele praktijk uitoefenen óf ik leg de geheele praktijk
neer.
Toen ik Dr. Melchior eenige dagen later over mijn conferentie met B. en W. sprak
en ik hem het voorstel tot verdeeling mededeelde, heeft deze me gezegd: „Nu dat heb
ik ook aan B. en W. voorgesteld."
Resumeerende stond de zaak er dus als volgt voor:
1°. B. en W. zouden den Raad splitsing der gemeentepraktijk voorstellen en den op
volger van Dr. Melchior en mij als gemeente-arts voordragen.
2°. B. en W., zelf van de billijkheid van verdeeling overtuigd, waren door mij met
alle motieven die de billijkheid van verdeeling scherp naar voren brachten, op de
hoogte gesteld, krachtige argumenten om hun eigen voorstel in den Raad te ver
dedigen waren hen door mij in handen gegeven.
3°. Ik zou met sollicitatie wachten op de ontslag-aanvrage van Dr. Melchior.
4°. Dr. Melchior had mij verklaard ook verdeeling te hebben voorgesteld.
Voor mij was er dus geen enkele reden mij met een uitvoerig adres tot den Raad
te richten.
Op deze conferentie is een comité-vergadering gevolgd en mag ik aannemen, dat
alles wat in de conferentie van B. en W. is besproken, daar naar voren is gebracht.
Van deze comité-vergadering heeft de Burgemeester mij mededeeling gedaan,
over het in comité gesprokene kon mij uit den aard der zaak geen mededeeling wor
den gedaan.
Met B. en W. is niet weer geconfereerd, nieuwe gezichtspunten zijn blijkbaar niet
naar voren gebracht, daar anders allicht mijn meening daarover zou zijn gevraagd.
Nog steeds was ik dus in de overtuiging, dat het voorstel aan den Raad zou wor
den voorgelegd, en nog was er voor mij geen enkele reden met een adres tot den Raad
te komen.
Ongeveer 1 Juni deelde Burgemeester me mede, dat ik wel geen kans meer zou
hebben als gemeente-geneesheer te zullen worden benoemd.
Hierop volgde een bespreking met den Burgemeester en vervolgens met de beide
Wethouders.
9 Juni werd op mijn verzoek een conferentie gehouden met B. en W. en werd mij
mededeeling gedaan van de in comité genomen beslissing.
Ik heb gevraagd, welke factoren in het belang van de volksgezondheid, en in het
belang van de gemeente en de gemeente-patiënten hebben een rol gespeeld in de ge
nomen beslissing en welke daartoe bevoegde deskundigen zijn om advies gevraagd.
Zijn Dr. Doyer, Inspecteur van de Volksgezondheid en Dr. Schróder, Voorzitter der
Alkmaarsche. Afdeeling der Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering van Genees
kunst en tevens Voorzitter van het groote ziekenfonds A.A.Z.Ak. in deze kwestie ge
hoord?
Waar deze heeren niet om advies was gevraagd, hebben B. en W. mij toegezegd
dit alsnog te doen.
Vervolgens heb ik in deze conferentie een schets van mijn later ingestuurd ver
zoekschrift voorgelezen en uitvoerig toegelicht. Waar het hier een schets betrof, heb
ik mij 't recht van wijziging voorbehouden, doch ik meende B. en W. op de hoogte
te moeten brengen met mijn gedachtengang in dezen. Waar lntusschen het vraag
stuk der vrije artsenkeus door mij nader in studie was genomen, is dit stelsel door
mij naar voren gebracht, een stelsel dat ook bij splitsing van de gemeente-praktijk in
twee gelijke deelen, later altijd nog had kunnen worden ingevoerd.
In deze bijeenkomst met B. en W. heb ik nog eens uitvoerig uiteengezet waarom
juist voor de verloskunde in ieder geval verdeeling een cisch van billijkheid was.
Stellen we het aantal keeren dat verloskundige hulp wordt verleend aan ge
meente-patiënten eens gemiddeld op maximaal 8 per jaar en er wordt f 800.uitgege
ven, dan blijft er f 600.over als suppletie-bedrag op het redelijk laag gestelde ho
norarium, dat berekend wordt aan die categorie, die bij het gevestigd zijn van een
vroedvrouw op haar hulp is aangewezen en als vergoeding voor het ter beschikking
zijn voor het verleenen van verloskundige hulp aan particulieren.
Waar ik in 1931 het grootste aantal particuliere verlossingen doe, zal het werk
waarvoor dat honorarium bestemd is, grootendeels door mij worden verricht, terwijl
mijn collega daarvoor het volle bedrag ontvangt; dat is door mij duidelijk naar voren
gebracht.
Toen een der Wethouders hiertegen inbracht dat die f 600.niet als suppletie-be
drag en als vergoeding voor ter beschikking zijn kon worden aangemerkt, heb ik ge
vraagd: waarvoor is die f600.dan wel?, de gemeente betaalt toch niet per verlos
sing f 100.of meer? Hierop kon mij geen antwoord worden gegeven.
Een van beiden, de gemeente betale alleen voor de verloskundige hulp aan ge
meente-patiënten te verleenen f 200.en doet verder niets, óf ze geeft voor de rest
aan beide artsen hetzelfde honorarium.
Bij de bespreking van mijn analyse kwam de piëteltskwestle naar voren en zoo
als ook uit het raadsverslag duidelijk blijkt, was dit het punt waar vrijwel alles om
draaide.
Direct is door mij toen naar voren gebracht dat ik, indien men mij benoemde,
Dr. Melchior gaarne volledig schadeloos zou willen stellen, een positief voorstel zou
in dezen door mij worden gedaan.
Vandaar de later aan den Raad gezonden, voor comité bestemde, verklaring,
welke luidde:
„Naar aanleiding van mijn verzoek, dateerende 15 Juni 1931, heb ik de eer U de
volgende voor comité-generaal bestemde mededeeling te doen. Ik verklaar me bereid
om ind en door splitsing der gemeente-praktijk Dr. Melchior voor zijn praktijk een
minder groote overnamesom zal krijgen, aan Dr. Melchior uit te betalen, het bedrag,
dat hij laardoo minder voor zijn praktijk zal krijgen, indien ik benoemd mocht wor
den als gemeente-geneesheer. De afwikkeling hiervan kan eventueel geschieden door
deze te stellen in handen van den Voorzitter van de Alkmaarsche Afdeeling der Ne
derlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst of op een andere door U
aan te geven wijze."
Wethouder Leguit heeft me in deze bijeenkomst op 9 Juni de volgende vraag ge
steld: „Heeft U niet gehoord, dat ik U gevraagd heb: is het U iets waard als U da
gemeente-praktijk krijgt?"
Deze vraag kan door mij niet anders beantwoord zijn dan bevestigend, immers als
de gemeente-praktijk mij niets waard was, zou ik direct tegen den Burgemeester, toen
deze me een en ander meedeelde, hebben gezegd: geef de gemeente-praktijk maar
aan den opvolger van Dr. Melchior, ik heb daar geen belang bij. Volgens Wethouder
Leguit had ik uit deze vraag moeten afleiden, dat hij bedoelde of het mij een zeker
bedrag waard was en had ik daar eens nader met hem over moeten komen spreken.
Waarom, vraag ik me nu af, is Wethouder Leguit dan niet eens bij mij gekomen
en heeft hij mij niet eens gepolst of ik een gedeelte van de gemeente-praktijk van
Dr. Melchior wou overnemen tegen een bepaalde vergoeding.
Wethouder Leguit zei verder: „Wanneer U ons nu eens had laten weten dat U
Dr. Melchior schadeloos zou willen stellen, dan hadden wij in den Raad veel sterker
gestaan."
Ik begrijp in dezen de houding van Wethouder Leguit niet, te meer waar de beer
Leguit meer wist dan de andere leden van het college van B. en W.
Nu vraag ik me af, hoe is 't mogelijk, dat waar B. en W. met mij in bespreking
waren en mij toegezegd hadden den Raad splitsing voor te stellen er in comité- een
besluit is genomen waarbij ik geheel werd uitgeschakeld. Zoodra toch motieven naar
voren werden gebracht die een verdeeling niet wenschelijk maakten, had men mij
daar dan niet over kunnen raadplegen?
Zonder eenlgen twijfel was hier dan gemakkelijk een oplossing gevonden;
Dr. Melchior had evenveel voor zijn praktijk gekregen, beide artsen hadden tevreden
kunnen zijn en de gemeentebelangen waren op uitstekende wijze behartigd.
In de conferentie met B. en W. is door mij met klem op revisie van het genomen
besluit (in comltél) aangedrongen, deze revisie was zeer zeker mogelijk geweest.
Na deze bijeenkomst met B. en W. is zoo spoedig mogelijk een verzoek door mij
tot den Raad gericht, het verzoek met bijbehoorende toelichting heeft in overleg met
B. en W. eerst voor comité ter visie gelegen; teneinde zekerheid te hebben dat ieder
raadslid het verzoek met toelichting zou kunnen doorlezen, is elk raadslid den dag
vóór de Raadsvergadering een copie toegezonden, eerdere toezending werd mede in
het belang van de gemeente niet wenschelijk geacht.
Ik hoop, dat het U nu duidelijk is geworden, dat de meening, dat mijn stuk te
laat zou zijn gekomen" onjuist ls, en het heeft mij ten zeerste verwonderd dat ln Uw
Vergadering deze mecning niet is weerlegd.
Tusschen de eerste conferentie met B. en W. en de tweede comité-vergadering is
geen bespreking met B. en W. meer gehouden.
In de tweede comité-vergadering is een besluit genomen en in aansluiting daar
aan een toezegging gedaan aan Dr. Melchior, zonder dat mij de gelegenheid is gegeven
over naar voren gebrachte motieven mijn meening te zeggen.
Voordat ik in de gelegenheid gesteld was te solliciteeren, voordat ik van B. en W.
bericht van ontslag-aanvrage had gekregen, zelfs voordat Dr. Melchior ontslag had
gevraagd, is een besluit genomen en een toezegging gedaan, waarbij ik geheel werd
uitgeschakeld, terwijl men toch met mij in bespreking was.
Waar B. en W. mij hadden toegezegd in den Raad te komen met een voorstel tot
verdeeling van de gemeente-praktijk, mocht ik dus redelijkerwijs verwachten, dat
alsnog door hen een poging tot revisie van het genomen besluit zou worden gedaan.
Nergens in het Raadsverslag bespeur ik van deze zijde een poging daartoe, mo
gelijk is in comité een ernstige poging daartoe gedaan, maar dan is het mij een raad
sel dat waar meerdere raadsleden zich in dezen geest hebben geuit, dat wanneer
zij alles hadden geweten en mijn adres op tijd was gekomen, de beslissing een andere
zou zijn geweest men niet op 't voorstel van de heeren Van Nuland en Gorter is
ingegaan.
Er kan geen enkele gegronde reden zijn geweest nog denzelfden avond een be
slissing te nemen, waarom wanneer in comité bezwaren naar voren zijn gebracht, mij
niet in dezen gehoord?
Een revisie, ik ben er van overtuigd, was hier zeker mogelijk geweest.
Ten zeerste heeft het mij verbaasd dat bij de behandeling van mijn adres geen
melding is gemaakt van de ingekomen adviezen van Dr. Doijer en Dr. Schróder.
Waren deze adviezen niet belangrijk genoeg om ter tafel te worden gebracht.
Door 't voor kennisgeving aannemen van mijn voorstel, is een besluit genomen
van verstrekkende beteekenis.
Er ls een besluit genomen dat lijnrecht lndrulscht tegen het gemeentebelang,
groot is de verantwoordelijkheid die de Raad hier op zich heeit genomen.
Wanneer ik in het kort de beteekenis van dit besluit samenvat, dan kan ik de
volgende punten reeds nu naar voren brengen:
1°. Vrije artsenkeus der gemeente-patiënten is waarschijnlijk voor jaren onmogelijk
gemaakt.
2°. Vrije vaccinatiekeus (kosteloos) is niet ingevoerd.
3". De belangen der gemeente-patiënten zijn op den achtergrond gesteld.
4°. Met de belangen van de volksgezondheid is onvoldoende rekening gehouden.
5°. In de heel-, genees- en verloskundige verzorging tijdens afwezigheid van den ge
meente-geneesheer of bij opeenhooping van werkzaamheden, is niet voorzien.
Waar het besluit genomen is op grond van onvoldoende gegevens en op grond
van de onjuiste meening dat mijn stuk te laat is ingekomen, heb ik gemeend, dat er
alle reden voor mij was alsnog een verzoek tot U te richten. Ik meen mijn verzoek
voorloopig voldoende te hebben toegelicht en spreek den wensch uit dat U er in moge
slagen in deze moeilijke zaak, die toch aanvankelijk zoo eenvoudig was op te lossen
geweest, een bevredigende oplossing te vinden.
Met de meeste hoogachting,
A. L. VAN DER SLUIS.