onze
VOOR
JeUGD
ISEGRIMMIEBONZO
TIJL UILENSPIEGEL ALS
BAKKERSKNECHT
rit
15:
iö
-.sa o_ «>-
DE LIST VAN TIELTIEL
«en verzon Tieltiel een list.
ik ken, zei hij, een gladde Jongen, die
e kan bezorgen en die je geen krampen
h geven Tenminste, dat geloof ik; maar
jlf heb nog nooit een gladden jongen
eten en ik weet dus niet zeker, of hij
|g is of niet. Als je het met hem pro-
-t, is dat op je eigen verantwoording. Ik
niet in voor de gevolgea"
^aat dat maar aan mij over", zei Ise-
imiebonzo. Breng hem morgen hier, dan
ik hem opeten. En anders eet ik jou op",
jet die woorden sprong hij weg en Tiel-
zag hem maar al te graag verdwijnen,
zou juist naar huis teruggaan, toen er
ibrulkikvorsch op zijn weg sprong,
ik heb gehoord, wat dat drievoetige dier
jn Je gezegd heeft", begon de brulkik-
rh met diepe stem. „Hij heeft bepaald
hte voornemens zoo'n wreedaard! Wat
i Je van plan te doen?"
„Omdat ik mijn belofte moet houden,
oom". En Tieltiel deed hem het heele ver
haal.
De python schaterde het uit van de lach.
„Dat is een prachtig plan van de brulkik-
vorsch, zei hij. Ik kan die Isegrimmiebonzo
van hooren zeggen en wat ik van hem weet,
is niet veel goeds. Maar mijn oudste jongen
is sterk genoeg om hem aan te kunnen en
je kunt hem krijgen. Als Je Isegrimmiebonzo
uit deze buurt weg kimt Jagen, ben ik al
lang blij".
En Tieltiel ging met de oudste jongen van
de python naar de rivier. Tieltiel liep en de
jonge python gleed, want dat was nu een
maal zijn manier om van de eene plaats
naar de andere te komen. Toen zij op de
afgesproken plaats waren, ging de python
achter een bosje liggen, terwijl Tieltiel bleef
staan wachten op Isegrimmiebonzo.
Na een poosje kwam die aan. „Wel", vroeg
Isegrimmiebonzo.
Om u de waarheid te zeggen, oom Brul-
1, wm ik van plan hem een stuk zeep te
ngen. Dat is ook glad en daar kan hij
sier van beleven".
Neen, zei de bruipad, dat gaat niet. Je
>t hem een gladde jongen beloofd en je
et je woord houden".
Maar ik kan toch niet een jongen door
grimmiebonzo laten opeten," zei Tieltiel
En toch moet je je woord houden. Al
fc het Je leven. Onthoud dat. En laat mij
denken."
"e brulklkvorsch dacht, en dacht. Hij
bt zoo diep na, dat hij er van zweette,
lacht zóó lang, tot er naast het pad een
plas ontstond, waarin hij kon rond-
len. Eindelijk was hy klaar met
Het is niet gemakkelijk om Isegrimmie-
30 de baas te worden", zei hij, en zijn
was nu zwak, omdat hij moe was van
denken. Maaren nu volgde een heel
haal, dat Tieltiel goed onthield, want
zou hij precies zoo doen. En wat deed
i
Jen volgenden morgen ging Tieltiel naar
jhon de slang. Oom Python, zei hij, leen
I voor één dag alstublieft uw oudsten
«en?"
Waarom moet ik hem aan Jou leenen,
pschenklnd?" vroeg de python.
hij,, „waar is nu die gladde jongen? Als hij
niet hier is, eet ik jou op."
„Hij Hgt vlak achter je", zei Tieltiel en
meteen sprong de python al op en kronkelde
zich rondom Isegrimmiebonzo. Die spar
telde verschrikkelijk, maar de oudste jongen
van de python drukte, en drukte, dat je het
kraken van de botten kon hooren.
Isegrimmiebonzo scbref nwde zoo hard, dat
mijlen verder de pa van Tieltiel het ge
schreeuw hoorde.
Eindelijk kronkelde de slang zich weer los
van Isegr-rpirdebonzo. „Dit zal Je afleeren
om gladde jongens op te eten," zei hij, „en
als mijn pa met je begint, zul je pas weten
wut drukken is. En ga nu maar niet zoo te
keer, zorg liever dat je wegkomt, want mijn
pa komt dadelijk hier langs om te kijken,
waar wij zoojang blijven."
Toen spartelde Isegrimmiebonzo weg, zoo
goed en zoo kwaad als hij kon, en Tieltiel
ging met den oudsten zoon van de python
dankbaar cn tevreden naar huls.
„Goed gedaan prees de oude python, toen
ze hem alles hadden verteld. „Het is alleen
jammer, dat jullie Isegrimmiebonzo hebt
laten loepen. Hij zal nog veel kwaad doen.
Maar als het ooit weer noodlg is, zal ik zelf
komen cm hem te drukken, want mijn oud
ste jongen is nog niet volleerd in de druk
kunst.
Zeepbellen blazen.
Wanneer je aan het bellenblazen bent,
je een kunstje doen met een pijpje lak.
Maar eerst moet Je goede zeepbellen bla-
n en daarvoor is noodig, groene zeep of
Pjhoudzeep (geen toiletzeep) en een stee-
Pijp. Regenwater schuimt het best en
beetje glycerine door het zeepwater,
dat bellen minder gauw uiteen-
Jtten. Ook moet de rand van de pUp eerst
rei vocktlg gemaakt zijn in het zeepwater,
«aas nu een zeepbel ter grootte van een
Neem dan een stuk lak dat Je van
foren met een fluweelen of zijden lapie
flink gewreven hebt. Houd dit stukje lak bij
de zeepbel, die nog aan de pijp hangt. De
zeepbel zal zich van de pijp scheiden en het
lak door de kamer volgen. Op die manier
kan je de zeepbel door het lak laten stijgen
en dalen. Het losmaken van de pijp en zeep
bel vereischt eenige oefening, met een korte
flinke ruk zal het wel gaan. Breekt de zeep
bel, dan moet je het maar weer eens op
nieuw probeeren.
En weet je nu waarom de zeepbel door
het lak wordt aangetrokken Door het
wrijven ls het lak een beetje electrisch ge
worden en daarom trekt zij de zeepbel, het
lichte niet electrische voorwerp aan.
ALLES IS MAAR EEN WEETJE
Wie ziet kans, kurken overeind op het
water te doen drijven? Probeer het eens, het
zal Je niet lukken.
Maar als Je bijv. een kurk overeind op
tafel zet, zes andere er omheen plaatst, ze
zoo met één hand omvat, ze dan geheel
onder water dompelt, ze daarna halver
wege uit het nat haalt en ze verder aan
hun lot overlaat, zul je zien, dat ze 't net
zoo keurig doen als hier op dit plaatje!
Prinses Blauwkous en de kleermaker.
In een land, hier heel ver vandaan, woonde
een machtig koning, die maar één dochter had.
Hoe het prinsesje heette, weet ik niet, want ze
werd door iedereen „Prinses Blauwkous" ge
noemd. En dat kwam, doordat ze altijd hemels
blauwe kousen droeg.
De prinses vond die blauwe kousen zoo mooi,
dat ze alleen heel lage schoentjes wilde dragen
en met opzet haar rokken liet maken even over
de knie, alleen maar dat ledereen haar blauwe
kousen goed zou kunnen zien. Ze droeg ook een
kous op haar wapen; op de paneelen van haar
rijtuig was een blauwè kous geschilderd en al
haar dienaren droegen twee gekruiste kousen,
netjes met blauwe zijde gestikt, op den rug.
Dit alles was nu misschien heel aardig, maar
minder aardig was het booze en onvriendelijke
humeur van het prinsesje. En dit werd met de
jaren niet beter, hoeveel verdriet vader hiervan
ook had.
Steeds trachtte zij de lieden door haar ant
woorden in verlegenheid te brengen en als haar
dit lukte, had zij het grootste plelzier.
Toen prinses Blauwkous achttien Jaar was,
meende haar vader, de koning, dat zy moest
trouwen. Een man, dacht de koning, zou haar
wel leeren wat vriendelijker te zijn en wanneer
haar echtgenoot haar meenam naar een ander
land, dan was hij meteen zijn booze dochter
kwijt. Maar de prinses zei, dat ze alleen met
Iemand wilde trouwen, die haar een vraag zou
doen, waarop ze geen antwoord wist. Wien dit
gelukte, zou ze tot man nemen en niemand an
ders. Toen liet de koning bekend maken wat zyn
dochter Blauwkous gezegd had. En wie lust had
den proef te wagen, moest op een bepaalden dag
aan het hof verschijnen.
Op den aangewezen tijd waren een aantal
Jongelieden komen opdagen, want hoe onvrien
delijk het meisje ook was, velen wilden met haar
trouwen, omdat ze een prinses, en haar vader
een machtig koning was. De koning had zijn
troon buiten het paleis doen plaateen, daarop
zat hy met de gouden kroon op het hoofd en het
gouden zwaard in de hand. En naast hem stond
de prinsen Ze droeg korte rokken en haar
schoentjes waren heel laag, opdat ledereen haar
blauwe kousen zou kunnen zien, maar ledereen
zag ook haar stuursch en onvriendelijk gezicht.
Voor den troon stonden de prinsen en Jonkers,
die naar de hand der prinses wilden dingen en
daarachter verdrong zich het volk.
Nu trad een prins naar voren. Hij maakte een
diepe buiging voor den koning en zijn dochter en
vroeg
„Weet de prinses hoeveel boomen er in den
tuin van het palels des koningz staan
„Precies zooveel als de tuinlieden er geplant
hebben I" was het vlug gegeven antwoord.
Teleurgesteld trad de prins achteruit om voor
een mededinger plaats te maken.
„Weet de prinses hoeveel sterren er aan den
hemel staan vroeg deze.
Prinses Blauwkous nam een zilveren schaal en
vulde deze geheel met fijn, wit zand.
„Tel de zaadkorrels in deze schaalzei ze,
en «e zult precies het Juiste aantal sterren ken
nen". De koning en hst volk lachten en juichten
de gevatte antwoorden der prinses toe. En nog
vroolijker maakte hun bet antwoord, dat num
mer drie op zyn vraag ontving
„Waarom hebben wij prinsen geen staart?"
„Omdat Je anders heelemaal op apen zoudt
UJken 1" gaf de prinses ten antwoord
Verlegen trad de vrager naar zijn plaats terug.
Zoo ging het ook met de anderen. Ieder deed
de prinses een vraag, maar hoe vreemd die ook
klonk, en hoe moeilijk te beantwoorden, op
slag deed de prinses het en konden allen zich
beschaamd en geërgerd terug trekken.
Terwijl dit gebeurde, naderde een Jong kleer-
makertje de stad. Hij had een verre reis gedaan,
want hij kwam uit een ander land. Steeds had
hij geloopen, want voor een rijtuig had hij geen
geld. Nu bezat hy niets dan een naald, een
schaar en een strengetje hemelsblauwe zUde.
Jullie hebt allemaal wel eens van de
snaaksche streken van Tyi Uilenspiegel
gelezen. Het is al heel lang geleden, dat
hy geleefd heeft. Hy ls in 1350 gestorven
en werd begraven te Mölln, een plaatsje
in Hollstein, niet ver van Lübeck in
Duitschland. Op zijn grafzerk staat zyn
naam gebeiteld met een spiegel en een uil.
Tijl Uilenspiegel nam de menschen er
dikwyis tusschen en al die grappenmake
rijen zyn later opgeschreven en in een
boek vereenigd. Maar in niet alle boeken
staan de streken, die hy heeft uitgehaald.
In een heel oud boek nu vonden wy de
volgende geschiedenis verteld, die Je waar-
schyniyk nog niet zult kermen.
Eens slenterde Tyi Uilenspiegel door de
straten en kwam voorby een bakkery. De
bakker stond in de deur een luchtje te
scheppen. Toen hy Tyi zag riep hy hem
aan en vroeg
„Wat ben jy voor een handswerkman?"
.Bakkersknecht" zei Tyi.
„Dat treft prachtig" antwoordde de
bakker, „ik heb juist een knecht noodig,
wil Je by my komen
„Nou en of" zei TJJ1, die graag wat ver
dienen wilde.
Toen Tyi enkele dager by den bakker
was, zei de laatste op zekeren avond
„Vannacht kan ik niet in de bakkerij zyn
en moet Je alleen bakken".
„Best" zei Uilenspiegel, „maar wat moet
ik bakken
,Ben jy een bakkersknecht? Je vraagt
wat je moet bakken Voor myn part uilen
en katten
Toen ging de bakker naar huls om te
slapen.
Uilenspiegel ging in de bakkery vUJtdg
aan 't werk. Hij kneedde van 't deeg niet
anders dan uilen en katten en stopte die
daarna allemaal ln de oven, zoodat weldra
de geheele bakkery vol stond met die die
ren.
De bakker stond den volgenden morgen
vroeg op en ging naar de bakkerij. En wat
hy daar vond? Geen gewoon brood, geen
cadetjes, maar niets dan katten en uilen
van brooddeeg. De bakker was woedend
en riep „Wat heb jy gedaan uilskuiken?"
Kalm antwoordde Uilenspiegel„Ik heb
nauwkeurig gedaan wat U me hebt ge
zegd. Ik heb uilen en katten gebakken.
„Met die rommel kan ik niets uitvoe
ren", riep de bakker. „Niemand wil zulk
brood hebben". Hy greep Uilenspiegel by
zyn kraag en zei„Je zult me het deeg
betalen". Tyi vroeg daarop „Is dan alles
wat ik heb gebakken van my „Voor
myn part Ja. wat geef lk om die idiote
dingen, uilen en katten kan Ik in myn
winkel niet verkoopen", antwoordde de
bakker. „En Je hoeft niet meer terug te
komen ook".
Uilenspiegel haalde zijn beurs uit zyn
zak, betaalde en deed al de uilen en kat
ten in een mand. Hy herinnerde zich dat
hy eens had hooren zeggen, dat je op de
markt alles kon verkoopen, zelfs de gekste
dingen.
Nou, dat zou hy dan eens gaan probee
ren. Het toeval wilde dat het Juist den
volgenden dag Sint Nicolaas was. Uilen
spiegel ging dicht by de kerk staan en de
vele kerkgangers die uit de kerk kwamen
kochten voor hun kinderen een paar van
die gebakken uilen en katten. Hy ver
kocht heel zyn mand leeg en ontving veel
meer geld dan hy voor het deeg had moe
ten betalen.
Het ging als een loopend vuurtje door
de stad en ook de bakker hoorde het. Deze
liep gauw naar de markt, want hy wilde
dat Uilenspiegel hem ook het brandhout
zou vergoeden en het gebruik van de oven.
Maar de bakker kwam net te laat. Uilen
spiegel was er al vandoor met het geld en
de bakker kon op zyn neus kyken.
Toch was hy vrooiyk en opgeruimd.
Toen de kleermaker de stad binnenkwam, ver
nam hy wat er gebeurde. „HU ging ook eens ky
ken en kwam by het paleis, toen de laatste jonk
man door de prinses was verslagen.
„Is er nog iemand, die de Prinses iets vra
gen wil riep de Koning.
Toen trad de arme kleermaker naar voren. „Ik
wil het ook eens wagen I" dacht hy.
Hy had gezien, dat de prinses een klein gaatje
in een van haar blauwe kousen had en daarom
vroeg hy met luiden stem„Weet de prinses,
hoe men een gat in een kous moet stoppen
Daar stond prinses Blauwkous. Kousen stop
pen had ze nooit geleerd.
„Ik weet het niet" gaf ze ten antwoord.
„Ik welriep hy en ln een ommezien was hy
neergeknield en had het gaatje in haar kous
gestopt.
Nu moest de Prinses haar woord gestand doen.
Veel zin had ze er niet ln. maar ze trad naar
voren en zei stuursch „Ik aal met Je trouwen
.Dank Je welZoo'n booze, onvriendeiyke
vrouw wil ik niet hebben J" riep hy verschrikt en
rende weg.
„Gryp hem riep de koning, maar te Iaat
De kleermaker was reeds verdwenen
Een goede uitspraak
Het was lang geleden dat er ln de stad
Lubeck iets hersteld moest worden aan het
stadhuis. Het dak was stuk en een leidekker
werd naar boven gestuurd om het weer ln
orde te maken.
Toen hy druk bezig was, gebeurde er even
wel een ernstig ongeluk. De man viel door
het dak heen en kwam in de raadszaal te
recht Daar werd Juist een vergadering ge
houden en de leidekker viel precies op het
hoofd van een der raadsleden. Hy zelf kwam
er wonder boven wonder, goed af, maar hal
arme raadslid was terstond dood.
't Geval was verschrikkeüjk, maar de lei
dekker kon het natuurlyk niet helpen. Hij
had zich niet met opzet laten vallen, dat
begrijpen jullie.
Een der familieleden van het slachtoffer
echter meende, dat de leidekker strafbaar
was en klaagde hem by het gerecht aan.
De rechter sprak „Het is jammer, ik
vind het geval treurig, maar ik kan en mag
niet veronderstellen, dat de leidekker zich
opzettelijk heeft laten vallen, om iemand te
dooden
De aanklager evenwel nam hiermede geen
genoegen en wilde, dat de leidekker gestraft
zou worden.
Toen zei de rechter: „Als u daarop staat
beslis lk aldus„U klimt op het dak van
het stadhuis en de leidekker gaat zitten op
de plaats, waar het raadslid zoo ongelukkig
om het leven kwam Dan laat gy u naar
beneden vallen door hetzelfde gat, waar de
leidekker doorheen vieL Tot straf voor den
leidekker geef lk u thans toestemming pre
cies op het hoofd van den leidekker neer
te komen
Wat de aanklager antwoordde of gedaa*
heeft, ls my niet bekend, maar lk veronder
stel, dat hy zich nog wel tweemaal heeft
bedacht, vóór hy deed of doen zou, wat de
rechter hem toestond 1