SchagerCourant
LEVEND BEGRAVEN.
Tweede Blad.
Haagsche Brief.
E
en leven in marmer.
Woensdag 22 Juli 1931.
74ste Jaargang. No. 8903
's-GRAVENH AGE, 20 Juli 1931.
Do Hoagsch» markt. Humor In de con
currentie. D© strijd tegen do mar kt ver
plaatsing. Een marktetala«vwedstrijd*
De verdwynende kleine winkels. Wa
renhuizen en groote m<xlcmagazonen- De
klant is een nummer geworden.
WE hebben in de Residentie een markt en na
tuurlijk ook een marktprobleem. Waarom ook
niet in dezen tijd van problemen? Eigenlijk
doet deze markt, die des Maandags. Vrijdags
en Zaterdags op een van de gedempte grachten van
onze stad wordt gehouden, wat on-Haagsch aan. De
Prinsengracht, die alleen maar den naam gemeen heeft
met de karakteristieke Amsterdamsche singelgracht,
staat op deze dagen vol met de met zeildoek overtrok
ken kraampjes, waar men van alles en nog wat kan
koopen. Bloemen, visch. worst, ijs, defecte Inboedels,
gramofoons, brillen, boeken, en tallooze andere dingen
ziet men hier uitgestald. Hiermede onderscheidt ze zich
dus geenszins van de markten van andere steden. Maar
wel hebben we op onze markt van die speciale Haag
sche bluf verschijnselen. Daar was b.v. eerst de Kou
senkoning, die de beste zijden dameskousen en heeren
kousen verkocht, zonder weeffouten.
Spoedig kwam de bananen-koning, boeken koning,
stoffen-koning en reukwaterkoning, die zich op hun
tronen in hun kramen neerzetten. Het tentendoek was
de troonhemel en de voorbijgangers, die passeerden
waren hun onderdanen, in wier gunst zij zich „beleefd
aanbeveelden". Er is veel concurrentie op onze Haag
sche markt en de concurrenten zoeken naar middelen
om elkaar naar den kroon te steken. Zoo zagen we
dan op zekeren dag op de markt verschijnen een „kou-
senkeizer". Een keizer is immers een nog machtiger
figuur dan een koning. En we lazen op een keurig ge
schilderd bord: Hier is Jaap, de kousenkeizer". De
handel in kousen heeft de laatste jaren een groote
vlucht genomen, vooral sinds het ontstaan van de kunst
zijden kousen en het algeheel'verdwijnen van de ..eigen
gebreide" wollen kousen. Het aantal kousenkooplieden
is dus omvangrijk en op de Haagsche markt kan men er
dus ook verschillende aantreffen. We hadden dus al
een keizer en een koning in het tentenryk. Ook zagen
we eens een appelkoningin. Toen kwam een van de
kooplui, die waarschijnlijk democratisch was aangelegd,
op het idéé om zich kousenpresident te noemen. Weer
eenige weken later zagen we plotseling een koopman
verschijnen, die een reclame ontvouwde, waarin hij
zich als de prijzendictator aankondigde; de Mussollni
Prometheus, beeldhouwwerk van Reingold Begas,
omstreeks 1900 vervaardigd.
BIJ DEN lOOen GEBOORTEDAG VAN
Portretschilderij van Reingold Begas door
F. voti Lenbach.
ten doel, zich van de wereld af te keeren, en kan daar
om ook geen romantiek worden genoemd. Het is geen
droomend verlangen naar onbereikbare verten, geen
moeilijkheid, waarover iemand zich dood kan kniezen
het is een onoverwinnelijke macht, een onveranderlijke
wet, die zich uit in het werk van diegenen onder de
scheppende kunstenaars, die haar in zich dragen als
een eeuwig symbool Het is de Duitsche „Sehnsucht",
die zich tot een volkomen ideaal heeft ontwikkeld,
evenals dat bij Hölderlin en Goethe het geval was.
Als men eenmaal ten volle heeft beseft, wat dit ge
voel eigenlijk is, dan begrijpt men de beteekenis ervan
voor de Duitsche cultuur, waaraan het werk van Begas
zooveel geschonken heeft. Deze geboren Berlijner heeft
in zijn vaderstad zijn eerst groote successen beleefd.
Hij bleef er ook tot zijn dood toe wonen. Men kan er
thans nog verschillende werken van zijn hand vinden,
o.a. de Neptunusfontein en het standbeeld van Keizer
Wilhelm I resp. ten Zuiden en ten Westen van het oude
paleis. De Beurs en het Rijksgebouw zijn versierd met
reliefs van zijn hand en vóór het laatste staat het
grootsche standbeeld van Bismarck. Aan deze „publie
ke" werken van Begas wordt lang niet zooveel aan
dacht besteed, als zij verdienen. Misschien komt dat
wel, doordat de overgroote meerderheid van zijn werken
bij het groote publiek in het geheel niet bekend zijn.
Zyn leven lang heeft hij onvermoeid doorgewerkt
Het aantal zijner werken is niet nauwkeurig bekend,
doch het moet zeer respectabel zijn. Vele ervan zijn
verspreid over verschillende museums of in particulier
bezit. Hoeveel van deze „onbekende" Begassen zouden
ten volle de moeite loonen. ze opnieuw te ontdekken?
Men zou er ongetwijfeld menig stuk van onverganke
lijke waarde onder vinden.
(Nadruk verboden).
REINHOLD BEGAS.
door
Dr. N. VON SEMENTOWSKL
mythologie, dat hy zoo geheel gebonden blijft aan de
voorstellingen der ouden. Evenals het thema van een
muziekstuk komt dit verlangen in het leven en werk
van deze schijnbare romantici telkens weer op, ook in
de werken, die Reingold Begas na zijn Italiaansche reis
gemaakt heeft. Dit verlangen is het ook, dat hem met
zijn groote tijdgenooten verbindt, doch het heeft nooit
Eva met Kain en Abel. in 1885 te Rome
vervaardigd.
Een leven in marmer! Dat was het leven van Begas
Jet is een gewrongen vergelijking, doch een woord van
jÜëpe beteekenis, dat hem geheel beheerschte. Het le
ren van dezen kunstenaar had inderdaad een geheimzin
nige verwantschap met het materiaal, waaruit hij zijn
werken schiep, en deze verwantschap is het ook, waar
door zijn levey tot in den grond verschilt van dat van
vele anderen, die in den strijd om zich in hun werk te
uiten en hun diepste verlangen volkomen te vervullen,
'onbevredigd ondergingen.-
Zijn handen vonden in het gemakkelijk te
bewerken en op zichzelf zoo schoone mar
nier het vurig begeerde materiaal, waarin
zijn genie leven wist te blazen. De vorme-
looze
massa werd tot een beeld, de doode
steen tot een levende gestalte. En zoo was
ook de mensch Begas. Hij was niet slechts
een begenadigd kunstenaar, vertrouwd in
het gewijde gebied der soheppende fantasie,
hij was ook een levenskunstenaar, zelfs in
de uiterlijke, zoo men wil, de oppervlakkige
dingen van het leven. Hij was op bewonde
renswaardige wijze meester van den toe
stand bij die talrijke kleine onaangenaam
heden, hij begreep met zijn warme hart de
futiliteiten van het dagelijksch leven, hij
wist ze met genot waar te nemen en met
i Ijver te rangschikken, al die kleine dingen
van heden en verleden, die met soms ont
stellende eentonigheid telkens opnieuw op
den mensch toekomen. Reingold Begas ver
stond de kunst, achter die eentonigheid en
vormeloosheid de kern te zien en te waar-
L deeren.
Mèt dit directe aanvoelen van het gewone
F leven ontdekte hij ook in de kunst een nieoi-
I we werkelijkheid. De levenservaring, die hem dezen weg
beleefde hij in Rome, waar voor hem reeds
lerden scheppende kunstenaars hun richting zoch-
Ften en vonden. En het was zyn zin voor de werkelijk-
I heid, waarin zijn oogen zich steeds opnieuw verlustig-
I den, die hem ontvankelijk maakte voor het groote won-
I der der kunst, het werk van den onsterfelijken Italiaan-
echen schilder en beeldhouwer Michel Angelo.
Zijn eerste reis naar Italië was voor Begas even be
slissend als voor Goethe. De leerling van Wlchmann en
j Rauch kwam als „gekke nieuwlichter" terug. Zijn werlc,
j waarin hij een geheel nieuw leven Inblies aan de over-
I geleverde vormen der plastiek en waarmee hy den grond-
sbC .'egde voor hét nieuwe realisme, waarvan de betee^
kenis hem door zijn studies in Rome duidelijk was ge-
L rorden, dat werk was volkomen in tegenspraak met de
opvattingen van de schaal van Rauch en werd dan ook
meermalen heftig gecritlseerd. Doch zijn reis naar Italië
had Begas den weg gewezen en niets kon hem daarvan
meer afbrengen.
De eeuwige stad had Begas nog meer geschonken dan
het doorvoelen van haar eigen geest. Daar ontmoette
hij n.1. voor het eerst de beide groote schilders van zijn
tijd: Feuerbach en Böklin. De invloed van deze kennis
making. die zich spoedig ontwikkelde tot een zuivere,
ge«telijke vriendschap, is zelfs in de laatste werken van
den meester nog te bespeuren, die laatste werken, die
*00 weinig bekend zijn en toch zoo'n goeden maatstaf
tijn voor het leeren kennen van zijn kunstzinnig streven.
Hoe nauw de band tusschen Begas en de vooraan-
staande beeldende kunstenaars van zyn tijd is, blijkt
t pas ten volle uit werken als zijn „Prometheus". Daar
vindt men eerst in volmaakten vorm dat verlangen,
dat ook de werken van Böcklin en Feuerbach kenmerkt
ion den oppervlakkigen beschouwer den indruk kan
geven, dat het werken zijn uit de romantische school,
j Dit verlangen richt zich naar de West-Europeesche
j cultuur, naar Italië, naar de antieken en naar het oude
J Rome. en uit zich in de meest verschillende vormen,
hoewel het bij Begas opmerkelijk is, dat hy dien vorm
ïoekt in antieke motieven en figuren der Grieksche
FEUILLETON
Boor
ARNOLD BENNETT
23.
„Maar ik wil niet dat 't bekend wordt," zei Prlam,
hog steeds woedend. „En lk wil er ook niet over spreken"
En hij keek boos naar de dlchtsbijzittende dwergen, die
hij cr van verdacht, luistervinken te zijn.
Juist," zei meneer Oxford, maar op een toon, dio alle
Overtuiging miste.
..Het is iets, dat mij alleen aangaat," zei Priam.
.Juist." herhaalde meneer Oxjord. „Tenminste, het
behoorde u alleen aan te gaan. En ik kan u niet stellig
genoeg verzekeren, dat ik do laatste persoon ter wereld
ben die zou willen snuffelen; maar..."
„Wees zoo vriendelijk er aan te denken." viel Prlam
hem ln de rede. „dat u vanmorgen deze schilderij alleen
gekocht hebt als schilderij, om hare verdiensten. U hebt
geen recht mijn naam er aan te verbinden en ik moet
u verzoeken, dat niet te doen."
„Zeker," stemde meneer Oxford toe. „Ik kocht 't om
dat 't een meesterstuk is, en ik ben volkomen tevreden
met mijn koop. Ik vraag u niet, het te teekenen met
uw naam."
„Ik heb sinds twintig jaren mijn schilderijen niet on
derteekend," zei Priam.
„Vergeef me." zei meneer Oxford, elke vierkante cen
timeter van elk uwer stukken draagt een onmisken
bare onderteekening. Het zou u niet mogelijk zijn een
kwast op het doek te zetten, zonder dat 't uw naam
droeg. Het Is een voorrecht, dat alleen den grootsten
schilders te beurt valt, geen letters In de hoeken van
hun schilderijen te zetten, opdat andere schilders ze la
ter niet voor hun werk uitgeven. Maar er zijn menschen.
die moer zekerheid verlangen dan een kenner geven kan.
en dat is 't lastige van 't geval."
„Lastig?" zei Priam en hy voelde zijn ellende grooter
worden.
.Ja." zoi meneer Oxford. „Ik zal u alles vertellen, dan
zult u mijn toestand begrijpen." Hy werd zeer plechtig.
^Eenigen tijd geleden kwam een klein handelaartje by
miJJLÏ00^ me oen stuk aan. dat ik dadelyk als een
hlldery van u herkende. Ik kocht 't."
„Hoeveel heb u er voor betaald^" gromde Farll.
Na eenig zwijgen zei meneer Oxford: „U moogt de
som wel weten. Ik betaalde er 50 pond voor."
„Werkelyk!" riep Priam uit en berekende dat een of
meer personen vierhonderd percent verdiend hadden op
zijn werk, toen het by een grooten handelaar beland
was. „Wie was t?"
„O, een klein handelaartje. Een onbekende. Een Jood,
natuuriyk."
De manier, waarop meneer Oxford Jood" zei, was
onuitsprekelijk ironisch, Priam wist, dat zijn ïystenma-
ker de handelaar niet kon zijn, want die lijstenmaker
was geen Jood, maar een. volbloed Yorkshirer, uit Ra-
ventsthrope.
Meneer Oxford vervolgde: „Tk verkocht die schilderij
en garandeerde dat 't een Priam Farll was."
„Verduiveld!"
„Ja. Ik had genoeg vertrouwen ln m'n eigen oordeel."
„Wie heeft 't gekocht?"
„Whitney C. Witt ln New York. Hij is natuurlijk
een oud man. U herinnert u hem zeker wel, cher maitre?"
Meneer Oxford's oogen tintelden. „Ik verkocht 't hem,
en natuuriyk aanvaardde hy mijn garantie. Kort daarnA
werden mö door denzelfden handelaar nog meerdere
doeken aangeboden, alle klaarbiykeiyk van uw hand. En
die kocht ik. Ik kocht alles, wat hy me braoht. Ik heb
er wel veertig zoo verkregen."
„Vermoedde uw handelaartje wiens werk 't was?"
vroeg Priam achterdochtig.
„Wel neen! Als hy dat gedaan had, zou hij ze me
toch niet voor vijftig pond per stuk gelaten hebben?
Eerst dacht ik, dat ik schilderijen kocht, die vóór uw
veronderstelden dood gemaakt waren. Ik dacht, zooals
de rest van de menschheld, dat u ln de Abbey lag.
Maar aldra begon ik te twijfelen. En toen er op zeke
ren dag verf aan mijn duim bleef kleven, was ik ont
steld. Toch bleef ik by mijn meening en ik ging door
te ganindeeren, dat de schilderyen Farll's waren,"
„Kwam 't nooit bij u op, navraag te doen?"
„O, Jawel", zei meneer Oxford. „Ik deed mijn best
van den handelaar te weten te komen waar hy de schil
derijen vandaan haalde, maar hij wilde 't mij niet zeg
gen. Toch vermoedde ik een geheim. In mUn vak komt
niet veel geheimzinnigs voor en ik kwam tot het besluit
dat ik dit geheim maar moest laten voor wat 't was.
Dat deed ik dan ook."
„Waarom gaat u op dien weg dan niet voort?" vroeg
Priam.
„Omdat de omstandigheden mij dat beletten. Ik ver
kocht n.1. al die schilderijen aan Witney C. Witt Dat
ging best Ik dacht ten minste, dat alles best ging. Ik
gaX Parfitt's naam en faam als onderpand, dat het Farll'a
waren. En toen vernam lk op zekeren dag van meneer
Witt, dat op den achterkant van het doek van een der
sohilderstukken do naam van den doekfabrikant en de
datum gestempeld waren, en dat die datum een latere
was, dan die van uwe zoogenaamde begrafenis; zijn Lon-
densche advocaten hadden navraag gedaan bij de doek
fabrikanten en deze waren bereid te bewijzen, dat het
materiaal vervaardigd was na Priam Farli's dood. Ziet
u de moeilijkheid?"
Dat deed Priam.
„Myn goede naam die van Parfitt staat op 't
spel. Als die schilderijen niet van u zijn, ben ik een be
drieger. Dan is Parfitt's naam voor goed weg, en er zal
een vreeseiyk schandaal plaats hebben. Witt dreigt met
een proces. Ik bood aan al de schilderyen terug te ne
men, tegen denzelfdcn prijs dien hij er voor gegeven
had, zonder eenig commissieloon. Maar dat wilde hij niet
Hij is een oud man; een soort van maniak geloof lk en
hij wil niet. Hij is boos. Hy denkt, dat hy bedrogen is,
en zegt dat hij de zaak zal doorzetten. Ik moet hem be
wijzen. dat de schilderijen door u gemaakt zyn. Ik moet
hem toonen, op welke gronden ik myn garantie gegeven
heb. Welnu, om kort te gaan, ik heb u gevonden, God
dank."
Hij zuchtte weer.
„Zeg," zei Priam, „hoeveel heeft Wilt u betaald voor
mUn schilderijen?"
Na een kleine stilte zei meneer Oxford: „Ik heb er
geen bezwaar tegen u de som te noemen. Hij heeft me
ongeveer twee en zeventig duizend pond betaald.' Hij
glimlachte als om zioh te verontschuldigen.
Toen Priam bedacht, dat hy ongeveer vierhonderd
pond ontvangen had voor die schilderijen veel minder
dan één procent van de som waarvoor de rijke en ele
gante handelaar ze van de hand gedaan had, vlamde
de traditioneele haat van den kunstenaar tegen den pa
rasiteerenden tusschenpersoon heftig in hem op. Tot
nog toe had hy nooit een ernstige reden tot klachten
over zyn zaakwaarnemers gehad. (Zeer beroemde kuns
tenaars hebben dat zelden). Nu zag hij de handelaars,
zooals gewone schilders ze zien; als do oorzaak van allo
kwaad! Nu begreep hij. met welke middelen meneer Ox
ford zich zijn prachtlgen auto had verschaft, zijn kleeren,
zijn club en zijn slaafsche volgelingen. Dit alles was niot
zóó, maar vóór meneer Oxford verdiend, in armeiyke
ateliers, zelfs ln zolderkamertjes, door viytlge, onder
voede schilders! Meneer Oxford was niets dan een rijke
dief, een uitbuiter van 't genie. Meneer Oxford was. in
één woord een duivelskind en Priam verwees hem zwij
gend, maar hartgrondig, naar 't gewest, waar 't duivels-
gebroed thuis hoort.
Het was heel onrechtvaardig van Priam, Niemand
van de Prinsengracht. Tevergeefsch hebben wy daar
na gewacht op een Stalin...
Dit zyn dus van die voor het publiek niet onaardige
concurrentiemethoden, waaruit de humor van den
Joodschen handelsman biykt. Maar de marktkooplieden
hebben even zoovele zorgen als hun groote collega's,
die in winkels hun waren trachten te verkoopen. Het
spook der malaise waart ook boven de witlinnen tent
jes en men doet onder dat tentenvolkje natuuriyk alle
mogeiyke moeite om die af te weren. Daarby komt
ook nog, dat de groote warenhuizen en magazijnen hun
artikelen thans voor prijzen aanbieden, waartegen con
currentie byna onmogeiyk is. Het groote schrikbeeld
voor den Haagschen marktkoopliedenstand is echter wel
de marktverplaatsing. De markt ia in het hartje van
de stad gelegen. Over deze gracht la een verkeersweg
geprojecteerd. De markt moet wyken voor het ver
keer en zal ln de toekomst verhulzen naar een buiten-
wyk. Dit zou. zeggen de marktkooplui en wy gclooven
zeer terecht, de doodssteek voor de markt beteekencn.
En uit een enquete welke de marktkoopliedcnbond kort
geleden heeft gehouden by de omwonende winkeliers
bleken ook deze op enkele uitzonderingen na er voor te
zyn, dat de markt in <ie binnenstad behouden blijft-
Of hei helpen zal? We gelooven van niet Het monster
verkeer cischt meedoogenloos ruimte op en geeft men
het die ruimte niet. dan is het onverbiddeiyk wreed
en verlangt menschenoffers. We gelooven dan ook niet,
dat de pogingen van de marktlieden om de markt ln de
binnenstad te houden succes zullen hebben. Intus9chen
blijven zy niet by dc pakken neerzitten, en doen alle
mogeiyke moeite om de tegenwoordige markt zoo aan
trekkelijk mogelyk te maken. Maandag organiseerde de
marktkooplledenbond „Ons Belang" een „etalagewed
strijd". De markt was keurig versierd met wapperende
vlaggetjes en aan de uitstallingen was de noodige zorg
besteed. Reeds Zondagnacht begon men alles op te
tulgen en Maandagmorgen lokte een kleurige verschei
denheid van versierde kramen dc duizenden marktbe-
zoekers, die vooral dezen dag tot een van dc drukste
van de goheele weck maakt Maandag Is van oudsher
al de dag. dat lieden uit den omtrek de residentie be
zoeken om er hun lnkoopen te doen, nu natuuriyk allang
niet meer alleen op de markt maar in de groote ma
gazijnen, die men een moderne markt zou kunnen
noemen en in de toekomst waarschyniyk deze wel ge
heel zullen verdringen.
Deze magazynen breiden zich steeds uit en vormen
voor den kleinen middenstand een groote bedreiging.
Vele kloinere zaken in het oentrum van dc stad kunnen
zich dan ook slechts met de grootste moeite staande
houden. Verschillende zijn er zelfs al moeten verdwynen
en probeeren hun geluk ln de buitenwijken, waar het
echter ook geen vetpot is. Als harde regel geldt meestal
voor do zaken in nieuwe wijken, dat er eerst een twee
tal firma's failliet moet gaan. alvorens de derde kans
van slagen heeft. De Haagsche kleine zakenman maakt
op het oogenblik zeer moeiiyk© tijden mee. In alle
branches dringt het grootbedryf door. Reeds lang zyn
de kleine bakkerijen verdwenen. De broodverzorging
geschiedt door een paar broodfabrieken en de enkele
particuliere melksiyter, die er nog' over is, zal het niet
lang meer kunnen bolwerken tegen de groote melk
inrichtingen. dio zijn uitgerust met de modernste ma
chines, welke de moderne techniek voortbrengt. Groot®
grutters- en kruldenlersbedrijven verdryven de kleine
particuliere kruidenierswinkeltjes. Er is waarschijnlijk
geen enkel gebied In den kleinhandel, dat niet door den
alles nlvelleerende moderne zakeiykheid, welke concen
tratie in zyn vaandeel heeft geschreven, wordt getrof
fen. Hoe men ook tegenover dit verschijnsel moge
staan, te betreuren is het, dat in vele gevallen zoovele
zaken met een eigen sfeer en karakter moeten verdwij
nen. Het beetje romantiek wat nog is overgebleven uit
den ouden gildetyd verdwynt om nimmei terug te kee
ren. Want hoe grootsch, hoe aanlokkeiyk de groote
warenhuizen ook tegenschitteren, de gemoedelijkheid,
waarmee men in verschillende ouderwetsche zaken werd
tegemoet getreden is daar niet aanwezig, kan daar ook
niet aanwezig zijn. In een warenhuis wordt U aange
sproken met: ..Wet is er van Uw dienst, dame. waar
mee zou ik U kunnen helpen mynheer?", terwijl men
vroeger in Uw lyfzaak werd tegemoet getreden met
een: „Zoo. mevrouw X of mynheer Y. komt U ons eens
weer bezoeken, heeft U weer wat noodig? Gaat U
zitten." De klant is een naamlooze factor geworden ln
dezen modernen tijd, een nummer, een volgbriefje, die
niets kan rullen zonder bon, die ln uitzonderingsgeval
len zyn naam moet opgeven aan do kassa. Zoo is het
gesteld, zelfs in de residentie, waar men do waren
huizen zulk een schoone toekomst voorspelde. Dat is
niets voor de Hagenaars, zei men destyds. daar voelen
zij niets voor. Maar de enkeling heeft in het moderne
tempo niets meer te vertellen, hij heeft zich neer te
leggen bij systemen, waarin men hem zonder zyn toe
stemming en medeweten een plaats heeft toebedeeld.
Protesten van zyn zijde helpen niet in het minst Hij
is als de vogel, die door het vuurtorenlicht wordt aan
getrokken en er niets tegen kan doen, dat hy tegen
de lamp vliegt. En in de toekomst komen er nog meer
van die vuurtorenlichten, in den vorm van groote mode-
magazynen met vyf etages, liften, kasa's, bonnen en
volgbriefjes. En hoe meer er van deze groote maga
zynen in de binnenstad verrUzen, des te meer kleine,
ouderwetsche zaken er zullen verdwijnen. En het toe
komstig beeld, de klant op de band zonder einde, zal
niet verre meer zyn.
had Prlam verzocht te sterven. Niemand had hem ge
vraagd zUn identiteit op te geven en voor iemand an
ders door te gaan. Als hy in den laatsten tyd tientallen
in plaats van duizenden ponden in ontvangst genomen
had voor zijn schilderijen, was dat alleen zijn eigen
schuld. Meneer Oxford had alleen gekocht en verkocht;
't geen zijn bedryf was. Maar wat meneer Oxford ln
Priam's oogen tot zondaar stempelde, was, dat hy do
zonde bedreven had van geiyk te hebben. Er zou minder
inzicht toe noodig geweest zyn, dan waarover meneer
Oxford beschikte, om te zien, dat zyne medodeeling
Priam zeer ontstemdte.
„Ter wille van ons beiden, cher maitre," zei Oxford,
„geloof ik, dat 't raadzaam voor ons is mij In staat te
stellen te bewijzen, dat mijn garantie aan Witt gerecht
vaardigd was."
„Waarom ter wille van ons belden?"
„Omdat nu, omdat ik u graag, laat ons zeggen, zes-
endertigduizend pond geven wil, als erkenning van
hm Hij zweeg.
Waarschijnlijk had hU dadelijk begrepen, dat hij bezig
was een noodlottige tactfout te begaan. Hy had, óf
niets moeten aanbieden, of hy had dc heele som moeten
afstaan, die hij ontvangen had, en alleen een klein com
missieloon voor zichzelf houden. Het voorstel, gelijk op
te deelen met Prlam, was de Instinctieve opwelling, de
fatale domheid van een geboren handelaar. En meneer
Oxford was oen geboren koopman.
„Ik wil er geen halven cent van hebben," zei Priam.
„En ik kan u in geen enkel opzicht helpen. Dc moet nu
gaan. ik ben toch al laat"
Een onweerstaanbare woede dreef hem voort en zon
der zich in 't minst aan de gebruiken van de club te
storen, stond hy op. Meneer Oxford, in wien hoe langer
hoe meer de koopman wakker werd, stond eveneens op
en volgde hem. ging hem zelfs voor naar de kleedkamer
en prevelde onder 't loopen zacht, overredende en sussen
de woorden aan Priam's oor.
„Er kan een prooes aanhangig gemaakt worden," zei
meneer Oxford in de groote hal, en uw getuigenis zou
voor mij onontbeeriyk zyn."
„Ik wil er niets mee te maken hebben. Goeden dag!"
De reus bij den tochtdeur kon nauweiyka het reusach
tige portaal snel genoeg voor hem ontsluiten. Hy vlucht
te vluchtte, vervolgd door afschuwelijke visioenen
van openbare rechtszittingen in 'n gerechtshof. Ondenk
bare martelingen! Hy wenschte meneer Oxford naar de
vreeeeiykste oorden en zwoer, dat hy geen vinger ver
roeren zou om meneer Oxford te redden van levenslangen
dwangarbeid.
Wordt vervolgd.
v T t w