SchagerCourant LEVEND BEGRAVEN. Tweede Blad. Haagsche Brief. E en leven in marmer. Woensdag 22 Juli 1931. 74ste Jaargang. No. 8903 's-GRAVENH AGE, 20 Juli 1931. Do Hoagsch» markt. Humor In de con currentie. D© strijd tegen do mar kt ver plaatsing. Een marktetala«vwedstrijd* De verdwynende kleine winkels. Wa renhuizen en groote m<xlcmagazonen- De klant is een nummer geworden. WE hebben in de Residentie een markt en na tuurlijk ook een marktprobleem. Waarom ook niet in dezen tijd van problemen? Eigenlijk doet deze markt, die des Maandags. Vrijdags en Zaterdags op een van de gedempte grachten van onze stad wordt gehouden, wat on-Haagsch aan. De Prinsengracht, die alleen maar den naam gemeen heeft met de karakteristieke Amsterdamsche singelgracht, staat op deze dagen vol met de met zeildoek overtrok ken kraampjes, waar men van alles en nog wat kan koopen. Bloemen, visch. worst, ijs, defecte Inboedels, gramofoons, brillen, boeken, en tallooze andere dingen ziet men hier uitgestald. Hiermede onderscheidt ze zich dus geenszins van de markten van andere steden. Maar wel hebben we op onze markt van die speciale Haag sche bluf verschijnselen. Daar was b.v. eerst de Kou senkoning, die de beste zijden dameskousen en heeren kousen verkocht, zonder weeffouten. Spoedig kwam de bananen-koning, boeken koning, stoffen-koning en reukwaterkoning, die zich op hun tronen in hun kramen neerzetten. Het tentendoek was de troonhemel en de voorbijgangers, die passeerden waren hun onderdanen, in wier gunst zij zich „beleefd aanbeveelden". Er is veel concurrentie op onze Haag sche markt en de concurrenten zoeken naar middelen om elkaar naar den kroon te steken. Zoo zagen we dan op zekeren dag op de markt verschijnen een „kou- senkeizer". Een keizer is immers een nog machtiger figuur dan een koning. En we lazen op een keurig ge schilderd bord: Hier is Jaap, de kousenkeizer". De handel in kousen heeft de laatste jaren een groote vlucht genomen, vooral sinds het ontstaan van de kunst zijden kousen en het algeheel'verdwijnen van de ..eigen gebreide" wollen kousen. Het aantal kousenkooplieden is dus omvangrijk en op de Haagsche markt kan men er dus ook verschillende aantreffen. We hadden dus al een keizer en een koning in het tentenryk. Ook zagen we eens een appelkoningin. Toen kwam een van de kooplui, die waarschijnlijk democratisch was aangelegd, op het idéé om zich kousenpresident te noemen. Weer eenige weken later zagen we plotseling een koopman verschijnen, die een reclame ontvouwde, waarin hij zich als de prijzendictator aankondigde; de Mussollni Prometheus, beeldhouwwerk van Reingold Begas, omstreeks 1900 vervaardigd. BIJ DEN lOOen GEBOORTEDAG VAN Portretschilderij van Reingold Begas door F. voti Lenbach. ten doel, zich van de wereld af te keeren, en kan daar om ook geen romantiek worden genoemd. Het is geen droomend verlangen naar onbereikbare verten, geen moeilijkheid, waarover iemand zich dood kan kniezen het is een onoverwinnelijke macht, een onveranderlijke wet, die zich uit in het werk van diegenen onder de scheppende kunstenaars, die haar in zich dragen als een eeuwig symbool Het is de Duitsche „Sehnsucht", die zich tot een volkomen ideaal heeft ontwikkeld, evenals dat bij Hölderlin en Goethe het geval was. Als men eenmaal ten volle heeft beseft, wat dit ge voel eigenlijk is, dan begrijpt men de beteekenis ervan voor de Duitsche cultuur, waaraan het werk van Begas zooveel geschonken heeft. Deze geboren Berlijner heeft in zijn vaderstad zijn eerst groote successen beleefd. Hij bleef er ook tot zijn dood toe wonen. Men kan er thans nog verschillende werken van zijn hand vinden, o.a. de Neptunusfontein en het standbeeld van Keizer Wilhelm I resp. ten Zuiden en ten Westen van het oude paleis. De Beurs en het Rijksgebouw zijn versierd met reliefs van zijn hand en vóór het laatste staat het grootsche standbeeld van Bismarck. Aan deze „publie ke" werken van Begas wordt lang niet zooveel aan dacht besteed, als zij verdienen. Misschien komt dat wel, doordat de overgroote meerderheid van zijn werken bij het groote publiek in het geheel niet bekend zijn. Zyn leven lang heeft hij onvermoeid doorgewerkt Het aantal zijner werken is niet nauwkeurig bekend, doch het moet zeer respectabel zijn. Vele ervan zijn verspreid over verschillende museums of in particulier bezit. Hoeveel van deze „onbekende" Begassen zouden ten volle de moeite loonen. ze opnieuw te ontdekken? Men zou er ongetwijfeld menig stuk van onverganke lijke waarde onder vinden. (Nadruk verboden). REINHOLD BEGAS. door Dr. N. VON SEMENTOWSKL mythologie, dat hy zoo geheel gebonden blijft aan de voorstellingen der ouden. Evenals het thema van een muziekstuk komt dit verlangen in het leven en werk van deze schijnbare romantici telkens weer op, ook in de werken, die Reingold Begas na zijn Italiaansche reis gemaakt heeft. Dit verlangen is het ook, dat hem met zijn groote tijdgenooten verbindt, doch het heeft nooit Eva met Kain en Abel. in 1885 te Rome vervaardigd. Een leven in marmer! Dat was het leven van Begas Jet is een gewrongen vergelijking, doch een woord van jÜëpe beteekenis, dat hem geheel beheerschte. Het le ren van dezen kunstenaar had inderdaad een geheimzin nige verwantschap met het materiaal, waaruit hij zijn werken schiep, en deze verwantschap is het ook, waar door zijn levey tot in den grond verschilt van dat van vele anderen, die in den strijd om zich in hun werk te uiten en hun diepste verlangen volkomen te vervullen, 'onbevredigd ondergingen.- Zijn handen vonden in het gemakkelijk te bewerken en op zichzelf zoo schoone mar nier het vurig begeerde materiaal, waarin zijn genie leven wist te blazen. De vorme- looze massa werd tot een beeld, de doode steen tot een levende gestalte. En zoo was ook de mensch Begas. Hij was niet slechts een begenadigd kunstenaar, vertrouwd in het gewijde gebied der soheppende fantasie, hij was ook een levenskunstenaar, zelfs in de uiterlijke, zoo men wil, de oppervlakkige dingen van het leven. Hij was op bewonde renswaardige wijze meester van den toe stand bij die talrijke kleine onaangenaam heden, hij begreep met zijn warme hart de futiliteiten van het dagelijksch leven, hij wist ze met genot waar te nemen en met i Ijver te rangschikken, al die kleine dingen van heden en verleden, die met soms ont stellende eentonigheid telkens opnieuw op den mensch toekomen. Reingold Begas ver stond de kunst, achter die eentonigheid en vormeloosheid de kern te zien en te waar- L deeren. Mèt dit directe aanvoelen van het gewone F leven ontdekte hij ook in de kunst een nieoi- I we werkelijkheid. De levenservaring, die hem dezen weg beleefde hij in Rome, waar voor hem reeds lerden scheppende kunstenaars hun richting zoch- Ften en vonden. En het was zyn zin voor de werkelijk- I heid, waarin zijn oogen zich steeds opnieuw verlustig- I den, die hem ontvankelijk maakte voor het groote won- I der der kunst, het werk van den onsterfelijken Italiaan- echen schilder en beeldhouwer Michel Angelo. Zijn eerste reis naar Italië was voor Begas even be slissend als voor Goethe. De leerling van Wlchmann en j Rauch kwam als „gekke nieuwlichter" terug. Zijn werlc, j waarin hij een geheel nieuw leven Inblies aan de over- I geleverde vormen der plastiek en waarmee hy den grond- sbC .'egde voor hét nieuwe realisme, waarvan de betee^ kenis hem door zijn studies in Rome duidelijk was ge- L rorden, dat werk was volkomen in tegenspraak met de opvattingen van de schaal van Rauch en werd dan ook meermalen heftig gecritlseerd. Doch zijn reis naar Italië had Begas den weg gewezen en niets kon hem daarvan meer afbrengen. De eeuwige stad had Begas nog meer geschonken dan het doorvoelen van haar eigen geest. Daar ontmoette hij n.1. voor het eerst de beide groote schilders van zijn tijd: Feuerbach en Böklin. De invloed van deze kennis making. die zich spoedig ontwikkelde tot een zuivere, ge«telijke vriendschap, is zelfs in de laatste werken van den meester nog te bespeuren, die laatste werken, die *00 weinig bekend zijn en toch zoo'n goeden maatstaf tijn voor het leeren kennen van zijn kunstzinnig streven. Hoe nauw de band tusschen Begas en de vooraan- staande beeldende kunstenaars van zyn tijd is, blijkt t pas ten volle uit werken als zijn „Prometheus". Daar vindt men eerst in volmaakten vorm dat verlangen, dat ook de werken van Böcklin en Feuerbach kenmerkt ion den oppervlakkigen beschouwer den indruk kan geven, dat het werken zijn uit de romantische school, j Dit verlangen richt zich naar de West-Europeesche j cultuur, naar Italië, naar de antieken en naar het oude J Rome. en uit zich in de meest verschillende vormen, hoewel het bij Begas opmerkelijk is, dat hy dien vorm ïoekt in antieke motieven en figuren der Grieksche FEUILLETON Boor ARNOLD BENNETT 23. „Maar ik wil niet dat 't bekend wordt," zei Prlam, hog steeds woedend. „En lk wil er ook niet over spreken" En hij keek boos naar de dlchtsbijzittende dwergen, die hij cr van verdacht, luistervinken te zijn. Juist," zei meneer Oxford, maar op een toon, dio alle Overtuiging miste. ..Het is iets, dat mij alleen aangaat," zei Priam. .Juist." herhaalde meneer Oxjord. „Tenminste, het behoorde u alleen aan te gaan. En ik kan u niet stellig genoeg verzekeren, dat ik do laatste persoon ter wereld ben die zou willen snuffelen; maar..." „Wees zoo vriendelijk er aan te denken." viel Prlam hem ln de rede. „dat u vanmorgen deze schilderij alleen gekocht hebt als schilderij, om hare verdiensten. U hebt geen recht mijn naam er aan te verbinden en ik moet u verzoeken, dat niet te doen." „Zeker," stemde meneer Oxford toe. „Ik kocht 't om dat 't een meesterstuk is, en ik ben volkomen tevreden met mijn koop. Ik vraag u niet, het te teekenen met uw naam." „Ik heb sinds twintig jaren mijn schilderijen niet on derteekend," zei Priam. „Vergeef me." zei meneer Oxford, elke vierkante cen timeter van elk uwer stukken draagt een onmisken bare onderteekening. Het zou u niet mogelijk zijn een kwast op het doek te zetten, zonder dat 't uw naam droeg. Het Is een voorrecht, dat alleen den grootsten schilders te beurt valt, geen letters In de hoeken van hun schilderijen te zetten, opdat andere schilders ze la ter niet voor hun werk uitgeven. Maar er zijn menschen. die moer zekerheid verlangen dan een kenner geven kan. en dat is 't lastige van 't geval." „Lastig?" zei Priam en hy voelde zijn ellende grooter worden. .Ja." zoi meneer Oxford. „Ik zal u alles vertellen, dan zult u mijn toestand begrijpen." Hy werd zeer plechtig. ^Eenigen tijd geleden kwam een klein handelaartje by miJJLÏ00^ me oen stuk aan. dat ik dadelyk als een hlldery van u herkende. Ik kocht 't." „Hoeveel heb u er voor betaald^" gromde Farll. Na eenig zwijgen zei meneer Oxford: „U moogt de som wel weten. Ik betaalde er 50 pond voor." „Werkelyk!" riep Priam uit en berekende dat een of meer personen vierhonderd percent verdiend hadden op zijn werk, toen het by een grooten handelaar beland was. „Wie was t?" „O, een klein handelaartje. Een onbekende. Een Jood, natuuriyk." De manier, waarop meneer Oxford Jood" zei, was onuitsprekelijk ironisch, Priam wist, dat zijn ïystenma- ker de handelaar niet kon zijn, want die lijstenmaker was geen Jood, maar een. volbloed Yorkshirer, uit Ra- ventsthrope. Meneer Oxford vervolgde: „Tk verkocht die schilderij en garandeerde dat 't een Priam Farll was." „Verduiveld!" „Ja. Ik had genoeg vertrouwen ln m'n eigen oordeel." „Wie heeft 't gekocht?" „Whitney C. Witt ln New York. Hij is natuurlijk een oud man. U herinnert u hem zeker wel, cher maitre?" Meneer Oxford's oogen tintelden. „Ik verkocht 't hem, en natuuriyk aanvaardde hy mijn garantie. Kort daarnA werden mö door denzelfden handelaar nog meerdere doeken aangeboden, alle klaarbiykeiyk van uw hand. En die kocht ik. Ik kocht alles, wat hy me braoht. Ik heb er wel veertig zoo verkregen." „Vermoedde uw handelaartje wiens werk 't was?" vroeg Priam achterdochtig. „Wel neen! Als hy dat gedaan had, zou hij ze me toch niet voor vijftig pond per stuk gelaten hebben? Eerst dacht ik, dat ik schilderijen kocht, die vóór uw veronderstelden dood gemaakt waren. Ik dacht, zooals de rest van de menschheld, dat u ln de Abbey lag. Maar aldra begon ik te twijfelen. En toen er op zeke ren dag verf aan mijn duim bleef kleven, was ik ont steld. Toch bleef ik by mijn meening en ik ging door te ganindeeren, dat de schilderyen Farll's waren," „Kwam 't nooit bij u op, navraag te doen?" „O, Jawel", zei meneer Oxford. „Ik deed mijn best van den handelaar te weten te komen waar hy de schil derijen vandaan haalde, maar hij wilde 't mij niet zeg gen. Toch vermoedde ik een geheim. In mUn vak komt niet veel geheimzinnigs voor en ik kwam tot het besluit dat ik dit geheim maar moest laten voor wat 't was. Dat deed ik dan ook." „Waarom gaat u op dien weg dan niet voort?" vroeg Priam. „Omdat de omstandigheden mij dat beletten. Ik ver kocht n.1. al die schilderijen aan Witney C. Witt Dat ging best Ik dacht ten minste, dat alles best ging. Ik gaX Parfitt's naam en faam als onderpand, dat het Farll'a waren. En toen vernam lk op zekeren dag van meneer Witt, dat op den achterkant van het doek van een der sohilderstukken do naam van den doekfabrikant en de datum gestempeld waren, en dat die datum een latere was, dan die van uwe zoogenaamde begrafenis; zijn Lon- densche advocaten hadden navraag gedaan bij de doek fabrikanten en deze waren bereid te bewijzen, dat het materiaal vervaardigd was na Priam Farli's dood. Ziet u de moeilijkheid?" Dat deed Priam. „Myn goede naam die van Parfitt staat op 't spel. Als die schilderijen niet van u zijn, ben ik een be drieger. Dan is Parfitt's naam voor goed weg, en er zal een vreeseiyk schandaal plaats hebben. Witt dreigt met een proces. Ik bood aan al de schilderyen terug te ne men, tegen denzelfdcn prijs dien hij er voor gegeven had, zonder eenig commissieloon. Maar dat wilde hij niet Hij is een oud man; een soort van maniak geloof lk en hij wil niet. Hij is boos. Hy denkt, dat hy bedrogen is, en zegt dat hij de zaak zal doorzetten. Ik moet hem be wijzen. dat de schilderijen door u gemaakt zyn. Ik moet hem toonen, op welke gronden ik myn garantie gegeven heb. Welnu, om kort te gaan, ik heb u gevonden, God dank." Hij zuchtte weer. „Zeg," zei Priam, „hoeveel heeft Wilt u betaald voor mUn schilderijen?" Na een kleine stilte zei meneer Oxford: „Ik heb er geen bezwaar tegen u de som te noemen. Hij heeft me ongeveer twee en zeventig duizend pond betaald.' Hij glimlachte als om zioh te verontschuldigen. Toen Priam bedacht, dat hy ongeveer vierhonderd pond ontvangen had voor die schilderijen veel minder dan één procent van de som waarvoor de rijke en ele gante handelaar ze van de hand gedaan had, vlamde de traditioneele haat van den kunstenaar tegen den pa rasiteerenden tusschenpersoon heftig in hem op. Tot nog toe had hy nooit een ernstige reden tot klachten over zyn zaakwaarnemers gehad. (Zeer beroemde kuns tenaars hebben dat zelden). Nu zag hij de handelaars, zooals gewone schilders ze zien; als do oorzaak van allo kwaad! Nu begreep hij. met welke middelen meneer Ox ford zich zijn prachtlgen auto had verschaft, zijn kleeren, zijn club en zijn slaafsche volgelingen. Dit alles was niot zóó, maar vóór meneer Oxford verdiend, in armeiyke ateliers, zelfs ln zolderkamertjes, door viytlge, onder voede schilders! Meneer Oxford was niets dan een rijke dief, een uitbuiter van 't genie. Meneer Oxford was. in één woord een duivelskind en Priam verwees hem zwij gend, maar hartgrondig, naar 't gewest, waar 't duivels- gebroed thuis hoort. Het was heel onrechtvaardig van Priam, Niemand van de Prinsengracht. Tevergeefsch hebben wy daar na gewacht op een Stalin... Dit zyn dus van die voor het publiek niet onaardige concurrentiemethoden, waaruit de humor van den Joodschen handelsman biykt. Maar de marktkooplieden hebben even zoovele zorgen als hun groote collega's, die in winkels hun waren trachten te verkoopen. Het spook der malaise waart ook boven de witlinnen tent jes en men doet onder dat tentenvolkje natuuriyk alle mogeiyke moeite om die af te weren. Daarby komt ook nog, dat de groote warenhuizen en magazijnen hun artikelen thans voor prijzen aanbieden, waartegen con currentie byna onmogeiyk is. Het groote schrikbeeld voor den Haagschen marktkoopliedenstand is echter wel de marktverplaatsing. De markt ia in het hartje van de stad gelegen. Over deze gracht la een verkeersweg geprojecteerd. De markt moet wyken voor het ver keer en zal ln de toekomst verhulzen naar een buiten- wyk. Dit zou. zeggen de marktkooplui en wy gclooven zeer terecht, de doodssteek voor de markt beteekencn. En uit een enquete welke de marktkoopliedcnbond kort geleden heeft gehouden by de omwonende winkeliers bleken ook deze op enkele uitzonderingen na er voor te zyn, dat de markt in <ie binnenstad behouden blijft- Of hei helpen zal? We gelooven van niet Het monster verkeer cischt meedoogenloos ruimte op en geeft men het die ruimte niet. dan is het onverbiddeiyk wreed en verlangt menschenoffers. We gelooven dan ook niet, dat de pogingen van de marktlieden om de markt ln de binnenstad te houden succes zullen hebben. Intus9chen blijven zy niet by dc pakken neerzitten, en doen alle mogeiyke moeite om de tegenwoordige markt zoo aan trekkelijk mogelyk te maken. Maandag organiseerde de marktkooplledenbond „Ons Belang" een „etalagewed strijd". De markt was keurig versierd met wapperende vlaggetjes en aan de uitstallingen was de noodige zorg besteed. Reeds Zondagnacht begon men alles op te tulgen en Maandagmorgen lokte een kleurige verschei denheid van versierde kramen dc duizenden marktbe- zoekers, die vooral dezen dag tot een van dc drukste van de goheele weck maakt Maandag Is van oudsher al de dag. dat lieden uit den omtrek de residentie be zoeken om er hun lnkoopen te doen, nu natuuriyk allang niet meer alleen op de markt maar in de groote ma gazijnen, die men een moderne markt zou kunnen noemen en in de toekomst waarschyniyk deze wel ge heel zullen verdringen. Deze magazynen breiden zich steeds uit en vormen voor den kleinen middenstand een groote bedreiging. Vele kloinere zaken in het oentrum van dc stad kunnen zich dan ook slechts met de grootste moeite staande houden. Verschillende zijn er zelfs al moeten verdwynen en probeeren hun geluk ln de buitenwijken, waar het echter ook geen vetpot is. Als harde regel geldt meestal voor do zaken in nieuwe wijken, dat er eerst een twee tal firma's failliet moet gaan. alvorens de derde kans van slagen heeft. De Haagsche kleine zakenman maakt op het oogenblik zeer moeiiyk© tijden mee. In alle branches dringt het grootbedryf door. Reeds lang zyn de kleine bakkerijen verdwenen. De broodverzorging geschiedt door een paar broodfabrieken en de enkele particuliere melksiyter, die er nog' over is, zal het niet lang meer kunnen bolwerken tegen de groote melk inrichtingen. dio zijn uitgerust met de modernste ma chines, welke de moderne techniek voortbrengt. Groot® grutters- en kruldenlersbedrijven verdryven de kleine particuliere kruidenierswinkeltjes. Er is waarschijnlijk geen enkel gebied In den kleinhandel, dat niet door den alles nlvelleerende moderne zakeiykheid, welke concen tratie in zyn vaandeel heeft geschreven, wordt getrof fen. Hoe men ook tegenover dit verschijnsel moge staan, te betreuren is het, dat in vele gevallen zoovele zaken met een eigen sfeer en karakter moeten verdwij nen. Het beetje romantiek wat nog is overgebleven uit den ouden gildetyd verdwynt om nimmei terug te kee ren. Want hoe grootsch, hoe aanlokkeiyk de groote warenhuizen ook tegenschitteren, de gemoedelijkheid, waarmee men in verschillende ouderwetsche zaken werd tegemoet getreden is daar niet aanwezig, kan daar ook niet aanwezig zijn. In een warenhuis wordt U aange sproken met: ..Wet is er van Uw dienst, dame. waar mee zou ik U kunnen helpen mynheer?", terwijl men vroeger in Uw lyfzaak werd tegemoet getreden met een: „Zoo. mevrouw X of mynheer Y. komt U ons eens weer bezoeken, heeft U weer wat noodig? Gaat U zitten." De klant is een naamlooze factor geworden ln dezen modernen tijd, een nummer, een volgbriefje, die niets kan rullen zonder bon, die ln uitzonderingsgeval len zyn naam moet opgeven aan do kassa. Zoo is het gesteld, zelfs in de residentie, waar men do waren huizen zulk een schoone toekomst voorspelde. Dat is niets voor de Hagenaars, zei men destyds. daar voelen zij niets voor. Maar de enkeling heeft in het moderne tempo niets meer te vertellen, hij heeft zich neer te leggen bij systemen, waarin men hem zonder zyn toe stemming en medeweten een plaats heeft toebedeeld. Protesten van zyn zijde helpen niet in het minst Hij is als de vogel, die door het vuurtorenlicht wordt aan getrokken en er niets tegen kan doen, dat hy tegen de lamp vliegt. En in de toekomst komen er nog meer van die vuurtorenlichten, in den vorm van groote mode- magazynen met vyf etages, liften, kasa's, bonnen en volgbriefjes. En hoe meer er van deze groote maga zynen in de binnenstad verrUzen, des te meer kleine, ouderwetsche zaken er zullen verdwijnen. En het toe komstig beeld, de klant op de band zonder einde, zal niet verre meer zyn. had Prlam verzocht te sterven. Niemand had hem ge vraagd zUn identiteit op te geven en voor iemand an ders door te gaan. Als hy in den laatsten tyd tientallen in plaats van duizenden ponden in ontvangst genomen had voor zijn schilderijen, was dat alleen zijn eigen schuld. Meneer Oxford had alleen gekocht en verkocht; 't geen zijn bedryf was. Maar wat meneer Oxford ln Priam's oogen tot zondaar stempelde, was, dat hy do zonde bedreven had van geiyk te hebben. Er zou minder inzicht toe noodig geweest zyn, dan waarover meneer Oxford beschikte, om te zien, dat zyne medodeeling Priam zeer ontstemdte. „Ter wille van ons beiden, cher maitre," zei Oxford, „geloof ik, dat 't raadzaam voor ons is mij In staat te stellen te bewijzen, dat mijn garantie aan Witt gerecht vaardigd was." „Waarom ter wille van ons belden?" „Omdat nu, omdat ik u graag, laat ons zeggen, zes- endertigduizend pond geven wil, als erkenning van hm Hij zweeg. Waarschijnlijk had hU dadelijk begrepen, dat hij bezig was een noodlottige tactfout te begaan. Hy had, óf niets moeten aanbieden, of hy had dc heele som moeten afstaan, die hij ontvangen had, en alleen een klein com missieloon voor zichzelf houden. Het voorstel, gelijk op te deelen met Prlam, was de Instinctieve opwelling, de fatale domheid van een geboren handelaar. En meneer Oxford was oen geboren koopman. „Ik wil er geen halven cent van hebben," zei Priam. „En ik kan u in geen enkel opzicht helpen. Dc moet nu gaan. ik ben toch al laat" Een onweerstaanbare woede dreef hem voort en zon der zich in 't minst aan de gebruiken van de club te storen, stond hy op. Meneer Oxford, in wien hoe langer hoe meer de koopman wakker werd, stond eveneens op en volgde hem. ging hem zelfs voor naar de kleedkamer en prevelde onder 't loopen zacht, overredende en sussen de woorden aan Priam's oor. „Er kan een prooes aanhangig gemaakt worden," zei meneer Oxford in de groote hal, en uw getuigenis zou voor mij onontbeeriyk zyn." „Ik wil er niets mee te maken hebben. Goeden dag!" De reus bij den tochtdeur kon nauweiyka het reusach tige portaal snel genoeg voor hem ontsluiten. Hy vlucht te vluchtte, vervolgd door afschuwelijke visioenen van openbare rechtszittingen in 'n gerechtshof. Ondenk bare martelingen! Hy wenschte meneer Oxford naar de vreeeeiykste oorden en zwoer, dat hy geen vinger ver roeren zou om meneer Oxford te redden van levenslangen dwangarbeid. Wordt vervolgd. v T t w

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 5