VAN DIT EN VAN DAT
W EN VAN
m
fJirvteloocr
atmbrosius
u
humor.
1,
^vontuperu
Sticht onheil.
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
V#"
KINDERVERHAAL
llllllllllllllllllllllll
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 25 Juli 1931. No. 8905.
ZATERDAG A VONDSCHETS
o dooi
Een tamelijk wonderlijke historie,
door SIROLF vrij bewerkt naar
een Engelsch gegeven.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden).
uis ®t
nist
ui b»
penl
denkt natuurlijk wel, dat ik dit verhaal uitslui
tend en alleen schrijf, om U eenige oogenblik-
ken aangenaam bezig te houden en tevens den
redacteur van dit blad de noodige harde guldens uit den
rak te tooveren, maar ik wil U wel een geheim toever
trouwen: mijn diep-verborgen bedoeling is U een zedeles
te geven, namelijk U te wijzen op de schriklijk groote
gevolgen, die heele kleine dingen kunnen hebben.
Want jandoedel-nog-an-toe, als ik U zoo maar. par-
does, zonder eenige voorbereiding zou vertellen, dat de
ben afvoerpijp van het bad van meneer Mot verstopt is,
i doordat Ambrosius zijn been brak, dan zou U mij voor
gek verklaren, nietwaar? O, zoo!
Nou goed dan, dan zal ik U alles haarfijn vertellen,
maar U moet me niet in de rede vallen. De kwestie Is,
dat Ambrosius, een vaste klant van „De Drie Dropjes",
een paar weken geleden in een twistgesprek achter de
toonbank gewikkeld werd, in den loop waarvan hij zijn
been brak. Het was een mooi been, van gepolitoerd
oniehout en van onderen was er een spijker in ge-
alagen, tegen het uitglijden. Hij had er tweede-hands
3 rijksdaalders voor betaald, wat een reusachtig koopje
was, dat zult U wel met mij eens zijn. Ik weet niet,
de derfcf U het al begrepen heeft, maar Ambrosius had een
g is «kouten been. Nu dan, Ambrosius is een reusachtig voet-
>99, ret bal-enthousiast en in een twistgesprek over den wed-
3000d| strijd HollandBelgië schroefde Ambrosius zijn gepo-
i de wlitoerde been af, om er Iets mee uit te dulden, en in
ste pi het vuur van zijn gesprek, sloeg hij er een beetje al te
terewz hard mee en hij raakte den koperen rand van de toon
bank cn krak!!! ging het been door midden! Ze hebben
Ambrosius toen op een kruiwagen thuis moeten bren
gen. Maar U kan begrijpen, dat het een consternatie
Want Ambrosius is een arme slokker, en om dan
I op zoo'n manier je beste, mahoniehouten been te moe
iten missen, is een slag. De kameraden van „De Drie
tipjes" besloten dus een onderlinge loterij te houden,
J van de opbrengst der lootjes een nieuw been voor
erwijl•®kros'us te koopen. De hoofdprijs was een vette eend.
Nu ii au komt meneer Mot op de proppen. Nee, hij was
ytt die vette eend niet, wat denkt U wel. Meneer Mot was
één van de vaste klanten van „De Drie Dropjes" en
hij won die eerste prijs: de vette eend. Die meneer Mot
was een beste, brave, goedhartige ziel en hij nam die
eend dus in een lap mee naar huis en maakte een
lekker, knus nestje voor hem in het naaimandje van
zijn vrouw. Daarna ging hij er nog laat op uit. om in
de buurt van „De Drie Dropjes" naar kikkers en
wormen te gaan zoeken en meikevers te vangen, alle
maal voor zijn eend.
Welke vreeselijke nachtmerries de eend van meneer
Mot misschien in woordelooze angst heeft doorgemaakt,
badend in zijn zweet, kan niemand zeggen. In ieder
geval schijnt het arme schepsel 's nachts genoeg van
dat naaimandje gekregen te hebben. Zeker zich geprikt
aan spelden en naalden. Maar wat zich daar in de nach
telijke uren in de naaimand dan ook heeft afgespeeld,
een feit is, dat de eend ten slotte op den schoorsteen
vloog en een ei legde. Het ei rolde natuurlijk op den
grond en den volgenden morgen vond mevrouw Mot een
versche ommelette-nature op haar mooie, donkere tapijt
De eend zat. verstomd van smart, op den schoorsteen
ernaar te kijken, hoe haar nageslacht vtrpletterd aan
heur voeten lag. Meneer Mot kon het niet aanzien en
bracht de eend naar zijn badkamer, waar hij meer in
zijn element zou zijn, meende hij. De eend dacht er ook
zoo over en zwom het bad op en neer en ging op zijn
hoofd staan en met zijn vleugels klapperen en omlaag
duiken naar vischjes. Maar laat die stomme eend nu
den volgenden dag weer een ei gelegd hebben?! In het
bad! Meneer Mot had het niet in de gaten en hij liet op
de gewone manier het bad leegloopen, om de vijver
voor zijn eend te ververschen en... nu, U snapt het wel,
het ei ging mee, de afvoerbuis in. Maar natuurlijk kon
het niet door» de bocht. Het bleef steken. En wat doet
mevrouw Mot even later? Zij neemt een heet bad!
Wat iedereen vreesde, gebeurde: het ei werd op die
manier hardgekookt! En daar zit het nu nog. De buis
is verstopt en het bad wil niet afloopen!
Nu eerst wat de eend betreft. Daar moet het droevig
mee afloopen. Ik zag mevrouw Mot met een zak met
kastanjes en een bos uien loopen. Die zullen wel in het
binnenste van het eendje verdwijnen. Doch niet op een
natuurlijke manier. Maar laat ik daar niet meer van
zeggen, want dan wordt mijn gemoed zoo vol en loopt
mij het water in den mond.
De verstopte pijp dus. Meneer Mot haalde. den lood
gieter. een rondborstig man, die het geval aanhoorde en
toen begon met te verklaren, dat hij een eerlijke lood
gieter was en geen vervloekte eierenboer. De lood
gieter zei nog een massa dingen meer. doch die zijn
niet geschikt voor publicatie in een net blad. Lekken,
daar was hij dol op en hij zou bij wijze van spreken
wel een vinger willen missen, om een mooie gebarsten
pijp fijn te mogen soldeeren, maar eieren... en dan nog
wel eendeneieren... en bovendien nog hardgekookt...
ou, hij zou wel eens zien. hij zou er nog eens over na
denken. en als hij volgende week Zaterdag niet kwam,
dan misschien na de andere week of de volgende
maand...
Maar ondertusschen zit meneer Mot met dat hard
gekookte eenden-ei in zijn maag. Niet echt natuurlijk,
maar bij wijze van spreken, want het zit nog aldoor in
de afvoerpijp van het bad. En als U misschien een mid
deltje weet, om het eruit te krijgen, dan hoort hij dat
graag, hoor! Intusschen is één ding gelukkig: Ambro
sius heeft zijn been gekregen, een spiksplinter-nleuw
Amerikaansch grenenhouten been. Het kan toch vreemd
in de wereld loopen nietwaar? Want nu heeft Ambro
sius een nieuw been en loopt met zijn neus in den
wind van verwaandheid en stampt extra hard. terwijl
hy toch eigenlijk al dat onheil gesticht heeft. En die
brave meneer Mot brengt slapelooze nachten door met
te piekeren over middelen, om hardgekookte eendeieren
uit afvoerbuizen van baden te verwijderen. Soms zou
een mensch in opstand komen...
Wie zijn vertrouwen niet verloren heeft, is niet arm.
o
Wees, als gij vooruit wilt komen, dikwijls alleen met
uw gedachten.
o
Het kwaad, dat menschen doen, wordt spoedig ver
geten door henzelf.
o
Duizend aanleidingen tot verdriet en honderd redenen
tot vrees bestormen eiken dag den dwaas; maar niet
den verstandigen mensch.
o
Van het ongesproken woord zijt gij meester, het ge
sproken woord is meester over u.
o
De menschen bestaan uit twee categorieën zij die
vandaag hun beste werk doen en het verder vergeten,
en zy, die beloven hun beste werk morgen te doen cn
het eveneens vergeten.
o
De man, die omhoog komt zonder anderen neer te
halen, trekt anderen gewoonlijk met zich mee naar
hoven.
Is het U bekend:
dat een Engelsche firma onlangs een nieuw soort
staal heeft gefabriceerd, dat zóó hard is. dat het on
mogelijk is een kras op het gepolijste oppervlak te
maken, ook zelfs niet met de scherpste vijl?
dat dit staal practisch gesproken niet slijt, waardoor
auto's in de toekomst onverslijtbaar zouden zijn?
dat er in En gp land in een half jaar 12.000.000 brie
ven, enz., onvoldoende gefrankeerd gepost worden?
d a t men in horlogefabrieken vcrsch brood gebruikt
om de fijne onderdeelen te reinigen?
Als je braaf bent. zei de vader, zal ik je een
prachtig mooi glimmend nieuw vierduitstuk geven.
Een oud. vies. versleten kwartje is ook goed. zei
het jongetje.
Dat mondorgel, dat U me voor mijn verjaardag
heeft gegeven Oom, is het prachtigste cadeau, dat ik
gehad heb.
Wel, ik vind het aardig, om dat te hooren.
Ja oom, moeder geeft me elke week een kwartje,
als ik er niet op speel!
„Kunt U mij ook zeggen, hoe ik naar de Noord
straat kan komen?" vroeg een overmatig dikke heer
aan een persoon, die op een hoek van de straat stond
te wachten.
„Wel", was het antwoord. „U neemt de derde
straat aan Uw linkerhand, dan de eerste aan Uw rech
terhand en dan weer de 2e straat rechts, de vierde
links, dan weer de eerste rechts, de vijfde links en dan
gaat U een plein over en dan slaat U links af en dan is
U er."
De dikke man schreef alles precies op en ging op
pad. Na driekwartier bemerkte hij tot zijn stomme ver
bazing. dat hij weer op de plek was aangeland, waar hij
naar de Noordstraat had gevraagd. Dezelfde man stond
nog op den hoek.
„Waarom heeft U mij verkeerd ingelicht?"
U vroeg toch naar de Noordstraat?
Ja!
Nou dan. dan heb ik het toch zeker goed gezegd,
want dit is de Noordstraat!
Die man wil, dat ik hem geld leen. Weet jij iets
van hem af?
Ik ken hem net zoo goed. als lk jou ken. Leen hem
geen cent, kerel! j
We willen voor onzen burgemeester een ambts
ketting koopen. Wat zeg je daar van?
Ja. dat kunnen jullie doen; maar w|j laten den
onzen vrij rond loopen.
Schoonzoon: „U zei toch. dat ik zeer verrast zou zijn
over de bruidsschat van Uw dochter?! En nu geeft U
heelemaal niets?"
Schoonvader: „Ben je nu dan soms niet verrast?"
Wat zeg je. heeft dat feest op de Soos tot 3 uur
's nachts geduurd? Wat heeft Jc vrouw dan wel gezegd,
toen je zoo laat thuis kwam?
Ik heb alleen maar het eerste deel gehoord... even
na 5 uur ben ik ingeslapen.
xli.
tinteloog heeft een heel onver
wachte ervaring.
Tinleloog's hoofd zat vol met nieuwsgierigheid
I «Is een vijver vol kikvorschen zit. En hoewel h»j
H verder ging en een lekker maal ving in het Pollv-
wog-meer, dacht hij er toch al maar over na.
I waarom Unk Wunk zoo'n vreemd schepsel was
en wat hij wel zou doen als hij uit zijn tent gelokt
werd.
Te denken, dat ie gewoonweg met knabbelen
I doorging alsof er niets gebeurd was, terwijl Tintel
oog uit alle macht aan den boom schudde! En
dan met zoo'n koude onverschilligheid naar be
neden te gluren, naar zijn kwelgeest! Dat was
te veel voor Tinteloog.
Niet zoo gauw was zijn buikje voldoende gevuld,
of al zijn moed keerde terug en hij besloot terug te
gaan en dien ouden, grijzen brompot eens te laten
zien wie Tinteloog was!
Deze dingen overdacht hij allemaal in zijn
nieuwsgierig bolletje, terwijl hij onhoorbaar te
rugging. Zijn oogen tintelden bij de gedachte aan
het plannetje, dat in zijn hoofd opkwam. Het zou
de moeite waard zijn, het te probeeren, alleen
maar om te zien wat er van zou komen.
Plotseling ssh bom romberdebom
daar rolde iet? recht naar beneden! De eerste ge
dachte van Tinteloog was, dat het een mensch
moest zijn, want geen dier in het bosch zou zulk
een afschuwelijk spektakel maken. Zelfs een groot
dier als een beer kan door het struikgewas slui
pen, zonder dat het kraken van ook maar èèn en
kel takje wordt gehoord, terwijl vossen en hazen
en uilen en zelfs lynzen nog minder lawaai maken
en anders zouden verdienen, dat al hun vijanden
op hen kwamen aangerend!
>u*V
Neen hoor, dit moest een schepsel zijn. dat niet
in de wildernis thuishoorde, en daar het heel
dicht op zijn weg kwam, besloot hij in den naast-
bijzijnden boom te klimmen en te wachten totdat
hij zag wat dat spektakel eigenlijk was.
Bombombom, daar was het lawaai weer.
Daar raakte iets een paar takken van een hoog
opgeschoten boschbessenstruik op zoodanige wijze,
dat ze platgedrukt werden, en een groote. ruwe
bal van droge eikcbladeren kwam te voorschijn
met een gekras en een gek rak, als Tinteloog nog
nooit te voren had gehoord.
i
De bal ging nog wat verder en bleef toen liggen
tegen een rotsblok. Met oogen. die uit zijn hoofd
puilden van nieuwsgierigheid, gleed Tinteloog
langs den boomstam naar beneden. Hij verschool
zich tusschen lage struiken, van waaruit hij de
wonderlijke massa bij het steenblok kon begluren
Na een poosje begon de bal zich los te wikkelen
en langzaam verscheen uit de hm- i niemand
minder dan... l'nk Wunk, het stekelvarken, dat
kalm zijn pooten begon uit te strekken en te ga
pen. net alsof er niets gebeurd was.
„Als dat zoo zijn gewone manier van reizen is."
dacht Tinteloog, „dan zou ik hom maar liever
onderweg niet tegenkomen!" Ik zou wel eens wil
len weten, wie hem wel op de hielen zat. Ik wil
wedden, dat de behoefte om op die manier te rollen
niet van hemzelf uitging.
XLII.
TINTELOOG SMEEDT BOÖZE PLANNEN.
„Een rollende steen verzamelt geen mos" zegt
het spreekwoord. Maar met l'nk Wunk was het
juist tegenovergesteld. Bij het rollen van den heu
vel had hij heel wat mos en bladeren aan de pun
ten van zijn stekels gekregen. Stekelvarkens doen
nu eenmaal altijd anders dan andere. En Tintel
oog, het beertje, was niet zoo gauw tot de ontdek
king gekomen, dat die groote massa dorre blade
ren. zijn oude vijand was. of zijn kleine, zwarte
oogen begonnen vroolijker dan ooit te .tintelen.
Want hier was een gelegenheid om eens fijn af
te rekenen.
Nu verschilde Tinteloog hierin van de meeste,
die in de diepe bosschen leven, dat hij gevoel voor
humor, voor grapjes had.
Voor mammie Katoenstaart en haar kroost b.v.
was het leven èèn doorloopendc poging om te ont
snappen aan de kaken en de klauwen, de snavels
en de bekken van hun vijanden. Zelfs het simpele
zoeken van voldoende eten had zijn gevaren. Daar
om kenden ze de vroolijkheid heelemaal niet.
Reintje de Vos bracht het van tijd tot tijd zoo
ver, dat hij om zijn eigen schranderheid glim
lachte. Alleen het kleine dikke beertje echter wu<
in staat uit alles wat gebeurde werkelijk vermaak
te putten. In de eerste plaats had hij tot dusver
geen reden gehad voor iets onder den blauwen
hemel bang te zijn. Hij was zooveel sterker en he
ter toegerust dan welk ander schepsel in de wil
dernis ook!
Zeker, hij was niet zoo goed gewapend als Bob
by Lynx. Maar Bobby was te verstandig om
iemand, die zoo kon vechten als Tinteloog, tot
maal te begeeren.
Daar hij niet bang behoefde te zijn, kon Tintel
oog dus naar hartelust van het leven genieten.
En daar hij gelukkig in staat was, bijna alle>. wat
hij op zijn weg ontmoette, met smaak te verorbe
ren, had hij tijd genoeg over voor vermaak. Bij
het naderen van dien stekeligen bal van eikebla
deren, die bijna op hem was gerold, dansten zijn
kleine, zwarte oogen dan ook van ondeugd. Hij.
wachtte tot Unk Wunk, die onverschillig wast
voor zijn aanwezigheid, zijn pooten uitgestrekt had]
en langzaam aan den boomstam, die het dichtst^
bij zijn neus stond, begon te knabbelen en op zijn
eentonige wijs „Unk-wunk, unk-wunk" begon te
zingen.
„Hier ben ik weer." zong Unk Wunk. „Alles is
in orde en ik geef er niets om of iemand mij ziet,
noch om wat ze met mij willen uitvoeren. Zóó /.»-
kor ben ik er van, dat ze met mij altijd aan het
koetste eind zullen trekken."
„Woef-woef" snoof Tinteloog. terwijl hij op
zijn achterpooten eing zitten. „Dat is het juist.-
wat ik nu eens voor mijzelf wil ondervinden, ik
wil wedden, dat ik je een poets bak. wanrdwd^
je een toontje lager zult leeren zingen, jij "uflf
brompot! Ik heb het mijn moeder verleden jaar
eens zien doen en ik heb nooit zoo gelachen als
toen."
Het stekelvarken nam niet de minste notitie van
dit gepraat en Tinteloog stond op en begon voor
zichtig naderbij te komen. Een paar minuten lang
stond hij recht tegenover den knabbchiar. maar
Unk Wunk had zelfs geen oog voor hem over.
Wordt vervolgd.