Schagsr Courant
ON, ZEE EN IJS.
LEVEND BEGRAVEN.
Hierop letten!
Tweede Blad.
Planten in
Kamer en Tuin.
Een legende van
Hollands kust
Donderdag 30 Juli 1931.
74ste Jaargang. No. 8908
DB EXPEDITIE VAN DEN IJSBREKER
SEDOFF".
Uittreksels uit mijn dagboek,
door
SOKOLOFF MIKITOFF, Moskou.
RéVEILLE IN DE IJSZEE
Vü zijn al gewend aan het onophoudelijk geraas van
I d® ii'sschotsen, die aan alle kanten tegen de metalen
9' wanden van het schip stooten; wij slapen er rustig
1 doorheen. Soms hooren wij bijzonder luide knallen, zooals
te door het afvuren van een batterij kannonen worden
veroorzaakt; dan is het een geraas, alsof de wereld
vergaat en daarbij kan niemand in slaap blijven. Tegen
der. morgen word ik weer wakker door zoo'n kannonnade
€n het is vreemd, maar daarna val ik niet meer in slaap.
1 Mijn buurman slaapt rustig in zijn hangmat, zorgvuldig
opgerold in zijn dekens. Van het plafond vallen geregeld
druppels condensatiewater naar beneden; daarom zijn er
NHBHI boven onze hangmatten bakken opgehangen, waarin het
water wordt opgevangen. Onder de tafel en achter de
houten betimmering van de kajuit hoort men onophou-
deiijk de ratten. Door het patrijspoortje met zijn dikke
plaat vaa troebel glas zie ik een groote, groenachtige
en fosforiseerende ijsberg langs glijden, die een oogenblik
later knarsend langs onzen stalen scheepswand schuurt
Hij is door de voortdurende werking van het ijs al
heeJemaal glimmend geworden.
Al te iang blijf ik niet beneden. In de kooi is het
goed, maar de kajuit is donker en vochtig; ik verlang
oaar licht en lucht Ik kleed mij snel aan, maak mijn
hangmat met het door kolenstof zwart geworden kussen
in orde en ga naar boven op het dek, waar onze kapitein
ta expeditieleider Wladimir Ivanitsj heen en weer loopt
op zijn vilten „valenkis". Zijn neus trekt in vriendelijke
[rimpeltjes als hij me ziet
I „Goedenmorgen, kapitein."
Goedenmorgen. Goed geslapen?"
ra#* f ^aar dan staa' zÜn geacht weer ernstig. Wij kijken
en, naar z^n gezicht, als wij weten willen, of wij goed
fopschieten. Vandaag hangt er een dikke mist, die het
f Uitzicht op de zee en de ijsschotsen belemmert Elk
jr loogenblik komen er uit de donkergrijze massa groene
«n witte ijsschotsen voor de langzaam verder varende
^°°l °P^u^en- Men zou zeggen, dat alles: het schip,
de ijsschotsen, de verblinkende mist tot een vreemd
droombeeld behoort
HET ZOEKEN VAN DEN WEG-
Er kwamen steeds meer moeilijkheden op onzen weg.
:Dc mist was nu zeer dik en de zware, op elkaar gesta-
L telde ijsschotsen maakten het verder varen van de „Se-
loff" onmogelijk en dwongen den kapitein telkens van
loers te veranderen om een vrije doortocht te zoeken,
let commando over een boot in de ijszeeën vereischt een
ite ervaring en voortdurende waakzaamheid. Pas na
jaren kan men de verschillende soorten ijs van elkaar
leiden. En als de kapitein zijn ijsbreker door on
bekende zeeën moet voeren, wordt zijn taak nog inge
wikkelder, zijn verantwoordelijkheid nog zwaarder. Het
varen tusschen de ijsschotsen maakt het noodig, elk
oogenblik andere bevelen te geven. Men kan maar niet
in het wilde weg losvaren op alles, wat In den weg
staat; door die voortdurende krachtsinspanning zou het
schip kunnen vergaan. Men moet wel degelijk den ge-
makkeitjksten weg zoeken en daarvoor is een oplettend
en erraren man noodig. Slechts als er geen anderen
weg overblijft, laat hij het schip door het ijs „breken".
Hoe zwaarder het schip en hoe sterker zijn machines
Zijn, boe beter dit zal gelukken. Voor het doorbreken
van het omringende ijsveld is allereerst snelheid noodig.
Dan wordt de ronde neus van het vaartuig met kracht
in het ijs geduwd; groote ijsblokken vallen in stukken
|t»lt elkaar Natuurlijk verliest het schip hierdoor zijn
Ibeid en daarmee zijn vermogen om verder door het
ijs te breken; dan vaart men achteruit om met ver
nieuwde kracht aan te vallen. Zoo baant het vaartuig
'epen.
FEUILLETON
ARNOLD BENNETT
t «U zegt. met den beklaagde naar zijn club ging
i «n hij u v.-. it. in welke moeilijkheden hij verkeerde."
f Vroeg Pennington aan Priam F&rll.
I -Ja"
I ..Bood hy u geld aan?"
-Ja."
j »Ah.' Hoeveel bood hij u aan?"
I en dertig duizend pond." (Beweging In 't hof)
..Zoo! En waarvoor waren die zes en dertig duizend
pond?"
I' „Dat weet ik niet
„Weet u dat niet? Kom!"
„Ik weet 't niet"
i „Nam u 't aanbod aan?"
1 „Neen, ik weigerde." (Beweging),
j „Waarom weigerde u?"
"Omdat ik geen lust had 't aan te nemen."
„Is er dien dng geen sprake meer geweest van geld?"
„Jawel: van vijfhonderd pond."
„Waarvoor?"
„Voor een schilderij."
..Dezelfde soort schilderij, die u voor tien pond ver
kocht had?"
•Ja"
..Zoodat op denzeifden dag, waarop de beklaagde u
,atCn bezweren- dat u Priam Farll was. uwe
•chddertJen van tien pond tot vijfhonderd pond stegen?"
„Vindt-u dat niet vreemd?"
«Ja."
„En toch zegt u denk er om Leek, dat u onder
8 dat u en dertig duizend pond geweigerd
hebt orn er vijfhonderd aan te nemen."
(On h» 6611 ^Hderij verkocht voor vijfhonderd pond."
Op de aanplakbiljetten in de straten: „Streng kruis
zich een weg door het ijs. als een bijl door het hout van
een dikken boomstam, met telkens herhaalde slagen.
Eindelijk ligt het ijsveld dat ons den doortocht belem
merde, achter ons en zijn wij in meer bevaarbaar water.
Langzaam vaart het schip daarin, nog natrillend van den
zwaren strijd. De laatste restjes verf zijn in het ijsveld
achtergebleven; de romp blikkert nu in de zon.
Vrij van ijs is het water natuurlijk nog lang niet. De
kapitein klimt naar de ton, die boven in de mast is
gebonden bij wijze van uitkijk Hij is gekleed in schaaps
vellen en heeft een zwaren kijker in de hand. Daar uit
de hoogte regenen zijn bevelen neer, doorspekt met
krachttermen.
„Naar links! Blijf zoo doorgaan!"
Maar dat „doorgaan" duurt maar een paar seconden.
Er komen weer zware ijsschotsen in zicht en onophou
delijk seint de kapitein zijn bevelen naar de machine
kamer.
EEN UITSTAPJE-
Onderweg kwamen wij bij het eilandje Agaad in het
Z.W. van den archipel, waar ook Wilczekland, het doel
van onze reis, toe behoort De geleerden bleven er niet
lang. want de armzalige fauna en flora hadden zij spoe
dig genoeg bestudeerd Maar er bevonden zich onder
hen een paar verwoede Jagers, die zeer teleurgesteld
waren, dat zij geen ijsberen hadden gezien. In arre-
moede besloten zij, op leege conservenblikjes te gaan
schieten. De kogels floten weg in den nevel en langs het
hoofd van een geoloog, die een eindje verder, onzichtbaar
door de mist zijn werk deed. Hij wist zich achter een
paar rotsblokken verdekt op te stellen en schreeuwde
ondertusschen met zijn hooge stem om hulp. Het ge
vaarlijke spelletje is gelukkig nog zonder ongelukken
afgeloopen.
OVERBLIJFSELEN VAN EEN VORIGE
EXPEDITIE.
Langs alle vaarwegen trachtten wij Wilczekland te be
reiken, doch tevergeefs. Eindelijk moest de hoop om
het nog te bereiken, worden opgegeven. Eenigszins ter
neergeslagen landden wij voor een kort oponthoud op
het eilandje Aldger waar van 19022 op 1903 een Ameri-
kaansche expeditie overwinterd heeft. Deze expeditie
werd door den milliardair Ziegler gefinancierd, die geen
ko9ten spaarde en haar schitterend uitrustte. De leiding
was toevertrouwd aan den bekwamen Amerikaanschen
meteoroloog Baldwin. Ondanks dat alles heeft de expe
ditie haar doel den Noordpool niet bereikt, terwijl
ook verder de resultaten zoo schraal waren, dat het een
der minst geslaagde expedities ls geworden onder de
vele, die op Frans-Josefland hebben overwinterd. Ten
slotte werd er den geheelen winter getwist door de leden
onderling er waren Amerikanen en Noren en zoo
moest men naar huis terugkeeren en zelfs de proviand-
voorraden op het eiland achtelaten.
OP ALDGER.
De „Sedoff" kwam hij Aldger aan na een vaart door
open water en landde ongeveer 2 K.M. van de plaats,
waar men nog de overblijfselen van Ziegler's kamp zag.
Het was een geheel vlak terrein en noch daarboven,
noch boven de spiegelgladde, verlaten zee zag men een
enkelen vogel. Zelfs de meeuwen, die ons tot daar toe
trouw vergezeld hadden, waren verdwenen. Alleen een
dolfijn sprong en zwom op het stille water, stak telkens
zijn kop op en dook dan weer onder, waarbij voor een
oogenblik een groot »ituk van een glinsterenden rug te
zien kwam. Wij floten nog om zijn aandacht te trek
ken. doch hij scheen niets van onze aanwezigheid te
bemerken.
In twee sloepen gingen wij toen aan land. Een snel
vlietend beekje, dat hard bevroren was, zonder dat hier
door zijn uiterlijk veranderde, diende ons gedeeltelijk als
weg. Zoo klommen wij omhoog naar het oude, vervallen
kamp. Er was nog heel wat van de uitrusting, dat goed
bewaard was gebleven en thans na een kleine dertig
jaar nog bfbikbaar was. Een van de gebouwen was nog
ongeschonden. Het bestond uit twee ronde afdeellngen.
die door een gemeenschappelijke hal met elkaar waren
verbonden. Daarbinnen was de aarde van ijs ontdaan
en daar lagen stukken van een schroef, houten en loo-
den kisten èn zelfs paardentuig voor de poney's. waar
de expeditie van Baldwin mee was uitgerust, naast de
eetkamer was een provisiekamer, vol met vergeelde
sneeuw, waarin wy nog een paar kisten met bruikbare
levensmiddelen vonden en een grooten voorraad uitste
kende koffie, die echter door beren omver was gewor
pen. Het was alleen jammer, dat blijkbaar kort voor het
bezoek van de „Sedoff" andere bezoekers op het eiland
waren geweest, vermoedelijk Noorsche handelaars. Op
het zand zag men versche voetstappen en zij hebben
ongetwijfeld het grootste gedeelte van den voorraad
meegenomen.
Terwijl ik het gebouwtje van binnen en van bulten
fotografeerde, verspreidden de anderen zich over het
geheele terrein. Hun zwarte silhouetten met de zware
geweren bukten zich voortdurend naar den grond. Ze
raapten allerlei nuttelooze souvenirs op. o.a. wieken
van een windmolen, speelden sleedje met een doormid
den gezaagde ton of gingen voor de camera staan, die
van onze geheele reis cinematografisch verslag maak
te. Vlak voordat wij weer aan boord gingen, vond een
van hen een bergplaats van chocolade in een geheel
vervallen gebouwtje. Er bevonden zich een groot aantal
langwerpige doozen met uitstekende chocolade en een
poeder, dat lekker rook. vermoedelijk bouillonpoeder.
Op elke doos was een papiertje geplakt, vermeldende
dat de inhoud van de doos genoeg was, om één persoon
gedurende 24 uur te voeden.
Toen gingen wij. na een oponthoud van drie uur op
het eiland, weer geheel opgebeurd terug naar den ijs-
breker. zwaar beladen met onze „vöndsten". Het was
tijd. want de laatste voorbereidselen voor den terug
reis door de ijsvelden waren beëindigd en wij moesten
nu zonder tijd te verliezen op weg voor dat laatste en
moeilijkste deel van onzen reis.
(Vragen en mededeelingen. deze rubriek betref
fende, in te zenden aan den heer K. van Keulen,
Lootsstraat 24, Ile étage, Amsterdam (West).
IN DEN BLOEMENTUIN.
-uü-„i >jj!
Wanneer het warm en droog weder is, wordt ge
sproeid en gegoten. Laat men dit na, dan krijgt men
bruine en gele plekken in het gazon, wat niet mooi
staat. Geven we onze bloemen, die buiten staan, niet
geregeld water, hetgeen bij heet en zonnig weder
alle dagen gebeuren moet, dan verkrijgen we gele,
dorre bladeren, kleine bloemen en vaak al veel luis.
Daar waar we in do gelegenheid zijn onzen sproeier
op het gazon uit te zetten, doen we dit ook boven
de bloemetjes, maar dan bij voorkeur 's morgens of
's avonds, dus zoo min mogelijk bij zonnig weder op
het heetst van deif dag. Het gras kan men gerust
den geheelen dag besproeien, tenminste wanneer
men groote stukken heeft. Men staat verbaasd hoe
bij veel warmte en vocht het gras en de bloemen
daarvan profiteeren en de laatste aanhoudend door-
bloeien. Wij gaan geregeld door met maaien van het
gazon, liefst met de grasmachine. Het gras groeit
nu niet zoo hard als in Mei en behoeven we per se
alle weken niet meer te maaien. Toch wachten we er
niet te lang mee. Hoe korter het gras, des te groe
ner dit blijft, tenminste als er bij droogte geregeld
gesproeid wordt. Met een zeis gemaaid is wel voor
deel iger, maar men verkrijgt nooit dat sappig groene
grastapijt.
Al het onkruid verwijderen we in het gras, wan
neer dit te doen is en we het geregeld hebben bij
gehouden. Is daar geen beginnen aan en willen we
graag een mooi onderhouden, zuiver gazon zien, dan
verhoor van Leek.")
„Nu nog eens over die ontmoeting met den heer Dun-
can Farll. Als u werkelijk Priam Farll bent, herinnert u
u dat 8lles zeker heel goed?"
„Ja."
„Hoe oud was u?"
„Ik weet niet zeker, zoowat negen."
„O! was u negen. Dat is een mooie leeftijd voor taar
tjes. (Lachsalvo). Meneer Duncan Farll zegt. dat u een
van zijn tanden los sloeg."
„Dat is waar."
„En dat hy u de kleeren van t lijf scheurde."
„Ja zeker."
„Hij zegt dat hij zich dat herinnert, omdat u twee moe
dervlekken had."
„Ja."
„Hebt u twee moedervlekken?"
„Ja" (Hevige opwinding).
Pennington zweeg.
„Waar zitten ze?"
„Op mijn hals, vlak onder mijn boord'.'
,.Weee zoo goed, even uw hand op die plek te leggen."
Dat deed Priam (De opwinding werd ontstellend).
Weer zweeg Pennington. Maar. overtuigd, dat Priam
een bedireger was, ging hij spottend voort:
„Als het niet te veel gevergd Is. wilt u misschien uw
boord af doen en de twee moedervlekken aan het hof
laten zien?"
„Neen," zei Priam kortaf. En voor 't eerst keek hij
Pennington vlak in 't gezicht
„U wilt 't misschien liever doen in de kamer van z(jn
lordschap, als zfjn lordschap dat goed vindt?"
„Ik wil 't nergens doen," zei Priam.
„Maar". begon de rechter.
„Ik wil 't nergens doen, mylord," zei Priam luid. Al
zyn woede buiste weer op. en vooral was zijn toorn
gericht tegen het legertje kunstkenners,, die uitgemaakt
hadden, dat zijn schilderijen knappe, maar waardelooze
namaaksels waren van hemzelf. Als zijn schilderijen, die
hij toegaf te hebben geschilderd na zijn veronderstelden
dood, zijn identiteit niet bewijzen konden: ais zijn woor
den gehoord werden door beleed i gen de en gepruikte
roofdieren; dan wilde hij niet, dat zijn moedervlekken
zijn identiteit bewijzen zouden, hij bleef koppig.
„Dez-j getuige, hseren", zet Pennington vol glorie tot
de jury, „heeft twee moedervlekken op zijn hals. precies,
zooals de heer Duncan Farll ze beschreven heeft, maar
hij wil ze niet laten zien!"
gaan we een volgend jaar omspitten, opnieuw be
zaaien en van begin af verder zuiveren van on
kruid. Madelieven, paardebloemen, weegbree enz.
worden steeds vroegtijdig met een mes uitgestoken
zoo diep, dat ze niet weer beginnen te groeien. Wij
schrijven bijtijds, verwijderen, want sommige plan
ten, als weegbree, paardebloem, enz. hebben spoedi
ger zaad gevormd, dan wij denken en een volgend
jaar zullen deze in des te grooter aantal verschijnen.
Onze bloemen gaan we steeds nazien, we verwijde
ren alle gele en dorre bladeren, alsmede uitgebloeide
bloemen, voordat ze zich tot zaad hebben gezet. Bij
sommige, als Leeuwenbekken, Penstemon, Zinnia,
enz. is het gewenscht een steuntje te geven, willen
ze niet afbreken, zoodat opbinden dan moeilijk gaat.
De stokken nemen we nooit te dik en te zwaar en
houden rekening met den groei der planten. Ook moe
ten deze stokken niet te veel in het oog loopen. maar
plaats ze zooveel mogelijk aan den achterkant der
planten en bindt deze losjes met een raffiabanrfje
aan. De stokken plaatst men echter stevig in den
grond, zoodat bij wind de plant niet met stok en al
tegen den grond gaat Bij Dahlia's en andere forsch
groeiende planten neemt men stevige stokken en
maakt daar driekante punten aan, zoodat de stok
ken, wanneer ze stevig in den grond staan bij ster
ken wind niet zoo gemakkelijk kunnen draaien, wat
met ronde punten wel het geval is. Planten, die in
kuip staan, hetzij in het gazon of langs de paden,
worden evengoed in het oog gehouden. Wanneer de
aarde droog wordt gaat men hier ook geregeld gie
ten en bij donkere, regenachtige dagen een giertje
geven.
Onze bloemheesters zijn meest uitgebloeid, ten
minste die, welke op het oude hout bloeien. Uitge
bloeide bloemen, zooals we dat reeds bij de Serin
gen hebben gedaan, kunnen we verwijderen, behal
ve de soorten, die zoo mooi met vruchten kunnen
prijken, zooals Meidoorns, sommige Sneewballen,
Lijsterbes, enz. De heesters, die op het jonge hout
bloeien, als sommige Spiraea's. Hydrangea Panicu-
lata Grandiflora, Hortensia, Ceanothus, Buddleia enz.
krijgen nu hun tijd en des te krachtiger scheuten
deze planten maken, des te mooier ontwikkelder
bloemen brengen zo voort. Daarom geven we deze
hei goed naar hun zin en bij sterkte droogte
's avonds een emmer water.
Elf mannen der wet bogen zich over 't probleem of
de wet en de gerechtigheid In Engeland een vrij mensch
konden dwingen, zijn boord af te doen. als hy dat wei
gerde. Intusschen moest het proces zijn loop hebben.
De zes a zevenhonderd pond moesten verdiend worden
en er waren nog verscheidene andere getuigen. De vol
gende getuige was Alice.
HOOFDSTUK XII.
Allee als getuige.
Toen Alice geroepen werd en zij opstond in de bank,
toegeeflijk tegen den bevenden portier glimlaehte en
den bijbel kustte, alsof 't een mollig neefje geweest was,
kwam er een verandering in den gemoedstoestand aan
het hof en men voelde neiging tot glimlachen. Alice had
haar beste kleeren aan. maar men kon niet zeggen dat
ze er uitzag als de vrouw van een beroemden schilder.
In antwoord op een vraag verklaarde ze. dat ze voor
haar huwelijk met Priam. de weduwe was geweest van
een man. die een aannemerszaakje gehad had en in Put-
ney en Wandsworth wel bekend was geweest. Dat was
blijkbaar waar. Ze kon niets anders geweest zijn. dan de
weduwe van een in Putney en Wandsworth bekend aan
nemertje. Dat zag men haar dadelijk aan.
„Hoe hebt u met uw tegen woord igen echtgenoot ken
nis gemaakt, mevrouw Leek?" vroeg Crepitude.
..Mevrouw Farll, als 't u blieft," verklaarde ze hem
opgewekt
,.Nu mevrouw Farll dan."
„Ik moet zeggen." merkte ze gemoedelijk op, „dat
ik 't vreemd vind. dat u mij mevrouw Leek noemt, ter
wijl u er voor betaald wordt te bewijzen, dat ik me
vrouw Farll ben, meneer, neem me niet kwalijk, ik
ben uw naam vergeten."
Dit prikkelde Crepitude. Het prikkelde hem ook een
getuige in de bank te zien staan, alsof ze in haar keu
ken stond en met een leverancier aan de deur stond ta
praten Aan zoo iets was hij niet gewend. En ofschoon
Alice zijn eigen getuige was, voelde hy zich onaange
naam tegen haar gestemd, omdat hy booe was op haar
man. Hij kleurde. Jongere collega's achter hem konden
zien. hoe de blos zie h over zijn hals verspreidde, boven
zijn helder witten boord.
„Als u zoo goed wilt zijn te antwoorden zei hy.
„Ik had afgesproken mijn man bij Sint Georges Hall
te ontmoeten," zei ze.
In een verzameling Legenden van Hollands kust,
die, verzameld door Carel Voorhoeve, binnenkort bij
Boek en Periodiek te 'a Gravenhage verschijnt, ko-}
men o.m. de legenden voor:
Het Woud zonder Genade.
Het was na ons Lieven Heeren Geboorte twee en
veertig jaren, dat Keizer Claudius het eiland Brittia,
onder de heerschappij der Romeinen gebracht had.
En toen hij weerkeerde over de Wester Zee, zoo
sloeg een sterke wind hem uit den koers, en zij dre
ven noordwaarts tot de plaats, waar de Rijn vloeit!
in de zee, de zuidelijke arm, die ook Maas genoemd
wordt.
Zij voeren de rivier op tot het sterke kasteel de
Slavenburch. eertijds aldaar gebouwd door de Reu
zen. Daar verlieten zij hunne schepen, en keizer
Claudius streed tegen de Slaven. Kn ter nauwer-
nood won hij den strijd.
Toen hij nu de Slaven overwonnen had, wilde hij
trekken door het groote woud, dat het geheele lan^
naar het noorden en het oosten toe bedekte. Manr
daar hoorden zij een vreoselijk gehuil van wilde'
beesten, die woonden in dat bosch, beren, leeuwen,
everzwijnen en ook wilde stieren En deze gebaarden
zoo vreeselijk dat de mannen er van gruwden.
Toen vroeg de Keizer of er niemand woonde in dafr
bosch.
En zij zeiden:
Neen, heer, want daar zijn alzoo veel wilda
beesten in, dat gij met al het volk dat bij u is, niet
zoudt durven er door gaan.
En de keizer vraagde of het bosch groot was en
wijd. Zij antwoordden dat het wel tien mijlen lang
was. en drie mijlen breed.
En wederom vraagde Claudius of er niemand
woonde aan de andere zijde van het bosch.
Zij zeiden:
Ja, heer. daar wonen de wilde Neder-Sassen die
om niemand geven die op narde leeft. En al hadt
gij het avontuur dat gij met dit volk door het bosch
mocht komen, gij zoudt terstond bestreden worden
door de Sassen.
Toen sprak keizer Claudius:
Dit is waarlijk een woud zonder genade. Want
hoe het ook ga, niemand die er door trekt, behoudt
zijn leven.
Sindsdien noemde men dit groote bosch: Het Wil-,
de Woud zonder Genade.
Deze Slaven nu waren zeer*sterk van lijf en ruigi
van haar als wilde lieden. En zij ontzagen niemand^
Hoe de Ri]n bi] Catwijck gestopt is.
In den jare ons Heeren SGO, toen Hungerus re-'
geerde, de elfde bisschop van Utrecht, openbaarde
zich een wonderlijk teeken in den hemel, want del
sterren werden gezien allerwege en van alle hoeken,1
tezamen te loopen en vurige stralen uit te geven; na-
welke wonderlijke teekenen gevolgd zijn droevige»'
en jammerlijke plagen, als groote ongetemperdheid
in de lucht, onverdraaglijke stormen van winden en
van vloeden, zeer haar gewoonlijke oeveren te bui-j
ten gaande. Het was een storm zoo vervaarlijk dafc
het scheen of hemel en aarde teffens vergaan zouden.
En de Rijn, die voormaals placht te vloeien langs
Lcyden en Catwijck in de Wester-Zee. is om dei
groote oplooping des zeewaters achterwaarts gekeerd,!
zoodat in Holland en het Sticht de menschen en do!
heesten in groote menigte zijn verdronken. Waa< a!
de luiden uit Holland en 't Sticht met eendracl
rade, opdat zij voorts niet nog ergers lijden zoi.
bij Wijck te Duersteden. waar een beekjen uit u
Rijn vloeide, de Lekke geheeten, dlt^ beekjen men
een dijk hebben beslagen en alzoo den Rijn haren
loop naar Utrecht hebben benomen, zoodat deze in
de Mase en voorts in de zee vloeide.
En toen de Rijn aldus gestopt was. zoo werden
de duinen te Catwijck weer heel en zij schoten inj
een, zoodat de Rijn ganschelijk bij Catwijck gestuit)
is.
En de burch te Britten bleef bulten de duinen»
vedronken in de zee.
En het Woud zonder Genade is gevallen in dezen
grooten storm, en er bleef niet van over dan een
luttel deel dat nog te huidigen dage te zien is bij
's Graven Hage, een weinig ten noorden van 's Gra
ven Hof.
En ook Flardinghe, eertijds door keizer Claudius
gesticht, nadat hij de Slaven overwon, is in dezen
grooten storm vergaan, en ingezwolgen door de zee.
Poeders en tabletten zijn alléén echt, als
de verpakking voorzien is van den naam
Mijnhardt. Let bij het koopen daar speciaal
op, want dit alleen garandeert U de echtheid.
„Maar daarvoor? Hoe hebt u kennis met hem ge
maakt?"
„Door een huwelijksbureau," antwoordde Alice.
„O!" riep Crepitude uit en besloot dat pad niet verder
na te speuren. Eigenlijk had Allee hem uit zyn humeur
gebracht en was hy niet In de goede stemming. Boven
dien verkeerde zij in een moeilijken toestand, want Pri
am had haar stellig verboden éénige mededeeling te
doen aan een advocaat of een klerk en dus wist Crepi
tude niet. welke valstrikken haar getuigenis nog kon biy-
ken op te ievoren. Hij maAkte uit haar houding op, dat
haar echtgenoot de echte Priam Farll was. maar rij kon
geen redenen opgeven, om die bewering te staven ze
scheen zelfs niet te begrypen dat het noodig was, gron
dige bewijzen te leveren.
„Heeft uw echtgenoot moedervlekken?" vroeg Crepi
tude plotseling.
„Of hy wat heeft?" vroeg Allee en boog rich voorover.
Vod rey sprong op.
„Ik maak er uw lordschap attent op, dat myn geleer
de collega zyn vraag zóó stelt, dat hy 't antwoord krij
gen zal, dat hy wenscht," zei Vodrey.
„Meneer Crepitude," zei de rechter, „kunt u uw vraag
niet anders inkieeden?"
„Heeft uw echtgenoot een of ander kenteeken op zyn
lichaam?" vroeg Crepitude nog eens.
„O. moedervlekken zei u? Ja. wees maar niet ongerust,
hij heeft twee moedervlekken vlak naast elkaar op zijn
hals. hier." En ze wees onder algemcene stilte de juiste
plek aan. Toen viel haar het zwUgen op en voegde ze
er by: ,Jt weet er op 't oogenblik geen andere."
Crepitude besloot na deze belangrijke verklaring zyn
ondervraging te eindigen en ging ritten. En Alice moest
Vodrey te woord «taan.
„U ontmoette uw man door een huwelijksbureau
vroeg hy.
„Wie had zich 't eerst tot dat bureau gewend?"
„De."
„En met welk doel?"*
„Natuurlijk om een man te krijgen." glimlachte ze,
„Waarom gaan menschen andere naar een huwelijksbu
reau?"
„U bent hier niet, om mij vragen te stellen," zei Vodrey
streng.
Wordt vervolgd.