Schagsr Courant ON, ZEE EN IJS. LEVEND BEGRAVEN. Hierop letten! Tweede Blad. Planten in Kamer en Tuin. Een legende van Hollands kust Donderdag 30 Juli 1931. 74ste Jaargang. No. 8908 DB EXPEDITIE VAN DEN IJSBREKER SEDOFF". Uittreksels uit mijn dagboek, door SOKOLOFF MIKITOFF, Moskou. RéVEILLE IN DE IJSZEE Vü zijn al gewend aan het onophoudelijk geraas van I d® ii'sschotsen, die aan alle kanten tegen de metalen 9' wanden van het schip stooten; wij slapen er rustig 1 doorheen. Soms hooren wij bijzonder luide knallen, zooals te door het afvuren van een batterij kannonen worden veroorzaakt; dan is het een geraas, alsof de wereld vergaat en daarbij kan niemand in slaap blijven. Tegen der. morgen word ik weer wakker door zoo'n kannonnade €n het is vreemd, maar daarna val ik niet meer in slaap. 1 Mijn buurman slaapt rustig in zijn hangmat, zorgvuldig opgerold in zijn dekens. Van het plafond vallen geregeld druppels condensatiewater naar beneden; daarom zijn er NHBHI boven onze hangmatten bakken opgehangen, waarin het water wordt opgevangen. Onder de tafel en achter de houten betimmering van de kajuit hoort men onophou- deiijk de ratten. Door het patrijspoortje met zijn dikke plaat vaa troebel glas zie ik een groote, groenachtige en fosforiseerende ijsberg langs glijden, die een oogenblik later knarsend langs onzen stalen scheepswand schuurt Hij is door de voortdurende werking van het ijs al heeJemaal glimmend geworden. Al te iang blijf ik niet beneden. In de kooi is het goed, maar de kajuit is donker en vochtig; ik verlang oaar licht en lucht Ik kleed mij snel aan, maak mijn hangmat met het door kolenstof zwart geworden kussen in orde en ga naar boven op het dek, waar onze kapitein ta expeditieleider Wladimir Ivanitsj heen en weer loopt op zijn vilten „valenkis". Zijn neus trekt in vriendelijke [rimpeltjes als hij me ziet I „Goedenmorgen, kapitein." Goedenmorgen. Goed geslapen?" ra#* f ^aar dan staa' zÜn geacht weer ernstig. Wij kijken en, naar z^n gezicht, als wij weten willen, of wij goed fopschieten. Vandaag hangt er een dikke mist, die het f Uitzicht op de zee en de ijsschotsen belemmert Elk jr loogenblik komen er uit de donkergrijze massa groene «n witte ijsschotsen voor de langzaam verder varende ^°°l °P^u^en- Men zou zeggen, dat alles: het schip, de ijsschotsen, de verblinkende mist tot een vreemd droombeeld behoort HET ZOEKEN VAN DEN WEG- Er kwamen steeds meer moeilijkheden op onzen weg. :Dc mist was nu zeer dik en de zware, op elkaar gesta- L telde ijsschotsen maakten het verder varen van de „Se- loff" onmogelijk en dwongen den kapitein telkens van loers te veranderen om een vrije doortocht te zoeken, let commando over een boot in de ijszeeën vereischt een ite ervaring en voortdurende waakzaamheid. Pas na jaren kan men de verschillende soorten ijs van elkaar leiden. En als de kapitein zijn ijsbreker door on bekende zeeën moet voeren, wordt zijn taak nog inge wikkelder, zijn verantwoordelijkheid nog zwaarder. Het varen tusschen de ijsschotsen maakt het noodig, elk oogenblik andere bevelen te geven. Men kan maar niet in het wilde weg losvaren op alles, wat In den weg staat; door die voortdurende krachtsinspanning zou het schip kunnen vergaan. Men moet wel degelijk den ge- makkeitjksten weg zoeken en daarvoor is een oplettend en erraren man noodig. Slechts als er geen anderen weg overblijft, laat hij het schip door het ijs „breken". Hoe zwaarder het schip en hoe sterker zijn machines Zijn, boe beter dit zal gelukken. Voor het doorbreken van het omringende ijsveld is allereerst snelheid noodig. Dan wordt de ronde neus van het vaartuig met kracht in het ijs geduwd; groote ijsblokken vallen in stukken |t»lt elkaar Natuurlijk verliest het schip hierdoor zijn Ibeid en daarmee zijn vermogen om verder door het ijs te breken; dan vaart men achteruit om met ver nieuwde kracht aan te vallen. Zoo baant het vaartuig 'epen. FEUILLETON ARNOLD BENNETT t «U zegt. met den beklaagde naar zijn club ging i «n hij u v.-. it. in welke moeilijkheden hij verkeerde." f Vroeg Pennington aan Priam F&rll. I -Ja" I ..Bood hy u geld aan?" -Ja." j »Ah.' Hoeveel bood hij u aan?" I en dertig duizend pond." (Beweging In 't hof) ..Zoo! En waarvoor waren die zes en dertig duizend pond?" I' „Dat weet ik niet „Weet u dat niet? Kom!" „Ik weet 't niet" i „Nam u 't aanbod aan?" 1 „Neen, ik weigerde." (Beweging), j „Waarom weigerde u?" "Omdat ik geen lust had 't aan te nemen." „Is er dien dng geen sprake meer geweest van geld?" „Jawel: van vijfhonderd pond." „Waarvoor?" „Voor een schilderij." ..Dezelfde soort schilderij, die u voor tien pond ver kocht had?" •Ja" ..Zoodat op denzeifden dag, waarop de beklaagde u ,atCn bezweren- dat u Priam Farll was. uwe •chddertJen van tien pond tot vijfhonderd pond stegen?" „Vindt-u dat niet vreemd?" «Ja." „En toch zegt u denk er om Leek, dat u onder 8 dat u en dertig duizend pond geweigerd hebt orn er vijfhonderd aan te nemen." (On h» 6611 ^Hderij verkocht voor vijfhonderd pond." Op de aanplakbiljetten in de straten: „Streng kruis zich een weg door het ijs. als een bijl door het hout van een dikken boomstam, met telkens herhaalde slagen. Eindelijk ligt het ijsveld dat ons den doortocht belem merde, achter ons en zijn wij in meer bevaarbaar water. Langzaam vaart het schip daarin, nog natrillend van den zwaren strijd. De laatste restjes verf zijn in het ijsveld achtergebleven; de romp blikkert nu in de zon. Vrij van ijs is het water natuurlijk nog lang niet. De kapitein klimt naar de ton, die boven in de mast is gebonden bij wijze van uitkijk Hij is gekleed in schaaps vellen en heeft een zwaren kijker in de hand. Daar uit de hoogte regenen zijn bevelen neer, doorspekt met krachttermen. „Naar links! Blijf zoo doorgaan!" Maar dat „doorgaan" duurt maar een paar seconden. Er komen weer zware ijsschotsen in zicht en onophou delijk seint de kapitein zijn bevelen naar de machine kamer. EEN UITSTAPJE- Onderweg kwamen wij bij het eilandje Agaad in het Z.W. van den archipel, waar ook Wilczekland, het doel van onze reis, toe behoort De geleerden bleven er niet lang. want de armzalige fauna en flora hadden zij spoe dig genoeg bestudeerd Maar er bevonden zich onder hen een paar verwoede Jagers, die zeer teleurgesteld waren, dat zij geen ijsberen hadden gezien. In arre- moede besloten zij, op leege conservenblikjes te gaan schieten. De kogels floten weg in den nevel en langs het hoofd van een geoloog, die een eindje verder, onzichtbaar door de mist zijn werk deed. Hij wist zich achter een paar rotsblokken verdekt op te stellen en schreeuwde ondertusschen met zijn hooge stem om hulp. Het ge vaarlijke spelletje is gelukkig nog zonder ongelukken afgeloopen. OVERBLIJFSELEN VAN EEN VORIGE EXPEDITIE. Langs alle vaarwegen trachtten wij Wilczekland te be reiken, doch tevergeefs. Eindelijk moest de hoop om het nog te bereiken, worden opgegeven. Eenigszins ter neergeslagen landden wij voor een kort oponthoud op het eilandje Aldger waar van 19022 op 1903 een Ameri- kaansche expeditie overwinterd heeft. Deze expeditie werd door den milliardair Ziegler gefinancierd, die geen ko9ten spaarde en haar schitterend uitrustte. De leiding was toevertrouwd aan den bekwamen Amerikaanschen meteoroloog Baldwin. Ondanks dat alles heeft de expe ditie haar doel den Noordpool niet bereikt, terwijl ook verder de resultaten zoo schraal waren, dat het een der minst geslaagde expedities ls geworden onder de vele, die op Frans-Josefland hebben overwinterd. Ten slotte werd er den geheelen winter getwist door de leden onderling er waren Amerikanen en Noren en zoo moest men naar huis terugkeeren en zelfs de proviand- voorraden op het eiland achtelaten. OP ALDGER. De „Sedoff" kwam hij Aldger aan na een vaart door open water en landde ongeveer 2 K.M. van de plaats, waar men nog de overblijfselen van Ziegler's kamp zag. Het was een geheel vlak terrein en noch daarboven, noch boven de spiegelgladde, verlaten zee zag men een enkelen vogel. Zelfs de meeuwen, die ons tot daar toe trouw vergezeld hadden, waren verdwenen. Alleen een dolfijn sprong en zwom op het stille water, stak telkens zijn kop op en dook dan weer onder, waarbij voor een oogenblik een groot »ituk van een glinsterenden rug te zien kwam. Wij floten nog om zijn aandacht te trek ken. doch hij scheen niets van onze aanwezigheid te bemerken. In twee sloepen gingen wij toen aan land. Een snel vlietend beekje, dat hard bevroren was, zonder dat hier door zijn uiterlijk veranderde, diende ons gedeeltelijk als weg. Zoo klommen wij omhoog naar het oude, vervallen kamp. Er was nog heel wat van de uitrusting, dat goed bewaard was gebleven en thans na een kleine dertig jaar nog bfbikbaar was. Een van de gebouwen was nog ongeschonden. Het bestond uit twee ronde afdeellngen. die door een gemeenschappelijke hal met elkaar waren verbonden. Daarbinnen was de aarde van ijs ontdaan en daar lagen stukken van een schroef, houten en loo- den kisten èn zelfs paardentuig voor de poney's. waar de expeditie van Baldwin mee was uitgerust, naast de eetkamer was een provisiekamer, vol met vergeelde sneeuw, waarin wy nog een paar kisten met bruikbare levensmiddelen vonden en een grooten voorraad uitste kende koffie, die echter door beren omver was gewor pen. Het was alleen jammer, dat blijkbaar kort voor het bezoek van de „Sedoff" andere bezoekers op het eiland waren geweest, vermoedelijk Noorsche handelaars. Op het zand zag men versche voetstappen en zij hebben ongetwijfeld het grootste gedeelte van den voorraad meegenomen. Terwijl ik het gebouwtje van binnen en van bulten fotografeerde, verspreidden de anderen zich over het geheele terrein. Hun zwarte silhouetten met de zware geweren bukten zich voortdurend naar den grond. Ze raapten allerlei nuttelooze souvenirs op. o.a. wieken van een windmolen, speelden sleedje met een doormid den gezaagde ton of gingen voor de camera staan, die van onze geheele reis cinematografisch verslag maak te. Vlak voordat wij weer aan boord gingen, vond een van hen een bergplaats van chocolade in een geheel vervallen gebouwtje. Er bevonden zich een groot aantal langwerpige doozen met uitstekende chocolade en een poeder, dat lekker rook. vermoedelijk bouillonpoeder. Op elke doos was een papiertje geplakt, vermeldende dat de inhoud van de doos genoeg was, om één persoon gedurende 24 uur te voeden. Toen gingen wij. na een oponthoud van drie uur op het eiland, weer geheel opgebeurd terug naar den ijs- breker. zwaar beladen met onze „vöndsten". Het was tijd. want de laatste voorbereidselen voor den terug reis door de ijsvelden waren beëindigd en wij moesten nu zonder tijd te verliezen op weg voor dat laatste en moeilijkste deel van onzen reis. (Vragen en mededeelingen. deze rubriek betref fende, in te zenden aan den heer K. van Keulen, Lootsstraat 24, Ile étage, Amsterdam (West). IN DEN BLOEMENTUIN. -uü-„i >jj! Wanneer het warm en droog weder is, wordt ge sproeid en gegoten. Laat men dit na, dan krijgt men bruine en gele plekken in het gazon, wat niet mooi staat. Geven we onze bloemen, die buiten staan, niet geregeld water, hetgeen bij heet en zonnig weder alle dagen gebeuren moet, dan verkrijgen we gele, dorre bladeren, kleine bloemen en vaak al veel luis. Daar waar we in do gelegenheid zijn onzen sproeier op het gazon uit te zetten, doen we dit ook boven de bloemetjes, maar dan bij voorkeur 's morgens of 's avonds, dus zoo min mogelijk bij zonnig weder op het heetst van deif dag. Het gras kan men gerust den geheelen dag besproeien, tenminste wanneer men groote stukken heeft. Men staat verbaasd hoe bij veel warmte en vocht het gras en de bloemen daarvan profiteeren en de laatste aanhoudend door- bloeien. Wij gaan geregeld door met maaien van het gazon, liefst met de grasmachine. Het gras groeit nu niet zoo hard als in Mei en behoeven we per se alle weken niet meer te maaien. Toch wachten we er niet te lang mee. Hoe korter het gras, des te groe ner dit blijft, tenminste als er bij droogte geregeld gesproeid wordt. Met een zeis gemaaid is wel voor deel iger, maar men verkrijgt nooit dat sappig groene grastapijt. Al het onkruid verwijderen we in het gras, wan neer dit te doen is en we het geregeld hebben bij gehouden. Is daar geen beginnen aan en willen we graag een mooi onderhouden, zuiver gazon zien, dan verhoor van Leek.") „Nu nog eens over die ontmoeting met den heer Dun- can Farll. Als u werkelijk Priam Farll bent, herinnert u u dat 8lles zeker heel goed?" „Ja." „Hoe oud was u?" „Ik weet niet zeker, zoowat negen." „O! was u negen. Dat is een mooie leeftijd voor taar tjes. (Lachsalvo). Meneer Duncan Farll zegt. dat u een van zijn tanden los sloeg." „Dat is waar." „En dat hy u de kleeren van t lijf scheurde." „Ja zeker." „Hij zegt dat hij zich dat herinnert, omdat u twee moe dervlekken had." „Ja." „Hebt u twee moedervlekken?" „Ja" (Hevige opwinding). Pennington zweeg. „Waar zitten ze?" „Op mijn hals, vlak onder mijn boord'.' ,.Weee zoo goed, even uw hand op die plek te leggen." Dat deed Priam (De opwinding werd ontstellend). Weer zweeg Pennington. Maar. overtuigd, dat Priam een bedireger was, ging hij spottend voort: „Als het niet te veel gevergd Is. wilt u misschien uw boord af doen en de twee moedervlekken aan het hof laten zien?" „Neen," zei Priam kortaf. En voor 't eerst keek hij Pennington vlak in 't gezicht „U wilt 't misschien liever doen in de kamer van z(jn lordschap, als zfjn lordschap dat goed vindt?" „Ik wil 't nergens doen," zei Priam. „Maar". begon de rechter. „Ik wil 't nergens doen, mylord," zei Priam luid. Al zyn woede buiste weer op. en vooral was zijn toorn gericht tegen het legertje kunstkenners,, die uitgemaakt hadden, dat zijn schilderijen knappe, maar waardelooze namaaksels waren van hemzelf. Als zijn schilderijen, die hij toegaf te hebben geschilderd na zijn veronderstelden dood, zijn identiteit niet bewijzen konden: ais zijn woor den gehoord werden door beleed i gen de en gepruikte roofdieren; dan wilde hij niet, dat zijn moedervlekken zijn identiteit bewijzen zouden, hij bleef koppig. „Dez-j getuige, hseren", zet Pennington vol glorie tot de jury, „heeft twee moedervlekken op zijn hals. precies, zooals de heer Duncan Farll ze beschreven heeft, maar hij wil ze niet laten zien!" gaan we een volgend jaar omspitten, opnieuw be zaaien en van begin af verder zuiveren van on kruid. Madelieven, paardebloemen, weegbree enz. worden steeds vroegtijdig met een mes uitgestoken zoo diep, dat ze niet weer beginnen te groeien. Wij schrijven bijtijds, verwijderen, want sommige plan ten, als weegbree, paardebloem, enz. hebben spoedi ger zaad gevormd, dan wij denken en een volgend jaar zullen deze in des te grooter aantal verschijnen. Onze bloemen gaan we steeds nazien, we verwijde ren alle gele en dorre bladeren, alsmede uitgebloeide bloemen, voordat ze zich tot zaad hebben gezet. Bij sommige, als Leeuwenbekken, Penstemon, Zinnia, enz. is het gewenscht een steuntje te geven, willen ze niet afbreken, zoodat opbinden dan moeilijk gaat. De stokken nemen we nooit te dik en te zwaar en houden rekening met den groei der planten. Ook moe ten deze stokken niet te veel in het oog loopen. maar plaats ze zooveel mogelijk aan den achterkant der planten en bindt deze losjes met een raffiabanrfje aan. De stokken plaatst men echter stevig in den grond, zoodat bij wind de plant niet met stok en al tegen den grond gaat Bij Dahlia's en andere forsch groeiende planten neemt men stevige stokken en maakt daar driekante punten aan, zoodat de stok ken, wanneer ze stevig in den grond staan bij ster ken wind niet zoo gemakkelijk kunnen draaien, wat met ronde punten wel het geval is. Planten, die in kuip staan, hetzij in het gazon of langs de paden, worden evengoed in het oog gehouden. Wanneer de aarde droog wordt gaat men hier ook geregeld gie ten en bij donkere, regenachtige dagen een giertje geven. Onze bloemheesters zijn meest uitgebloeid, ten minste die, welke op het oude hout bloeien. Uitge bloeide bloemen, zooals we dat reeds bij de Serin gen hebben gedaan, kunnen we verwijderen, behal ve de soorten, die zoo mooi met vruchten kunnen prijken, zooals Meidoorns, sommige Sneewballen, Lijsterbes, enz. De heesters, die op het jonge hout bloeien, als sommige Spiraea's. Hydrangea Panicu- lata Grandiflora, Hortensia, Ceanothus, Buddleia enz. krijgen nu hun tijd en des te krachtiger scheuten deze planten maken, des te mooier ontwikkelder bloemen brengen zo voort. Daarom geven we deze hei goed naar hun zin en bij sterkte droogte 's avonds een emmer water. Elf mannen der wet bogen zich over 't probleem of de wet en de gerechtigheid In Engeland een vrij mensch konden dwingen, zijn boord af te doen. als hy dat wei gerde. Intusschen moest het proces zijn loop hebben. De zes a zevenhonderd pond moesten verdiend worden en er waren nog verscheidene andere getuigen. De vol gende getuige was Alice. HOOFDSTUK XII. Allee als getuige. Toen Alice geroepen werd en zij opstond in de bank, toegeeflijk tegen den bevenden portier glimlaehte en den bijbel kustte, alsof 't een mollig neefje geweest was, kwam er een verandering in den gemoedstoestand aan het hof en men voelde neiging tot glimlachen. Alice had haar beste kleeren aan. maar men kon niet zeggen dat ze er uitzag als de vrouw van een beroemden schilder. In antwoord op een vraag verklaarde ze. dat ze voor haar huwelijk met Priam. de weduwe was geweest van een man. die een aannemerszaakje gehad had en in Put- ney en Wandsworth wel bekend was geweest. Dat was blijkbaar waar. Ze kon niets anders geweest zijn. dan de weduwe van een in Putney en Wandsworth bekend aan nemertje. Dat zag men haar dadelijk aan. „Hoe hebt u met uw tegen woord igen echtgenoot ken nis gemaakt, mevrouw Leek?" vroeg Crepitude. ..Mevrouw Farll, als 't u blieft," verklaarde ze hem opgewekt ,.Nu mevrouw Farll dan." „Ik moet zeggen." merkte ze gemoedelijk op, „dat ik 't vreemd vind. dat u mij mevrouw Leek noemt, ter wijl u er voor betaald wordt te bewijzen, dat ik me vrouw Farll ben, meneer, neem me niet kwalijk, ik ben uw naam vergeten." Dit prikkelde Crepitude. Het prikkelde hem ook een getuige in de bank te zien staan, alsof ze in haar keu ken stond en met een leverancier aan de deur stond ta praten Aan zoo iets was hij niet gewend. En ofschoon Alice zijn eigen getuige was, voelde hy zich onaange naam tegen haar gestemd, omdat hy booe was op haar man. Hij kleurde. Jongere collega's achter hem konden zien. hoe de blos zie h over zijn hals verspreidde, boven zijn helder witten boord. „Als u zoo goed wilt zijn te antwoorden zei hy. „Ik had afgesproken mijn man bij Sint Georges Hall te ontmoeten," zei ze. In een verzameling Legenden van Hollands kust, die, verzameld door Carel Voorhoeve, binnenkort bij Boek en Periodiek te 'a Gravenhage verschijnt, ko-} men o.m. de legenden voor: Het Woud zonder Genade. Het was na ons Lieven Heeren Geboorte twee en veertig jaren, dat Keizer Claudius het eiland Brittia, onder de heerschappij der Romeinen gebracht had. En toen hij weerkeerde over de Wester Zee, zoo sloeg een sterke wind hem uit den koers, en zij dre ven noordwaarts tot de plaats, waar de Rijn vloeit! in de zee, de zuidelijke arm, die ook Maas genoemd wordt. Zij voeren de rivier op tot het sterke kasteel de Slavenburch. eertijds aldaar gebouwd door de Reu zen. Daar verlieten zij hunne schepen, en keizer Claudius streed tegen de Slaven. Kn ter nauwer- nood won hij den strijd. Toen hij nu de Slaven overwonnen had, wilde hij trekken door het groote woud, dat het geheele lan^ naar het noorden en het oosten toe bedekte. Manr daar hoorden zij een vreoselijk gehuil van wilde' beesten, die woonden in dat bosch, beren, leeuwen, everzwijnen en ook wilde stieren En deze gebaarden zoo vreeselijk dat de mannen er van gruwden. Toen vroeg de Keizer of er niemand woonde in dafr bosch. En zij zeiden: Neen, heer, want daar zijn alzoo veel wilda beesten in, dat gij met al het volk dat bij u is, niet zoudt durven er door gaan. En de keizer vraagde of het bosch groot was en wijd. Zij antwoordden dat het wel tien mijlen lang was. en drie mijlen breed. En wederom vraagde Claudius of er niemand woonde aan de andere zijde van het bosch. Zij zeiden: Ja, heer. daar wonen de wilde Neder-Sassen die om niemand geven die op narde leeft. En al hadt gij het avontuur dat gij met dit volk door het bosch mocht komen, gij zoudt terstond bestreden worden door de Sassen. Toen sprak keizer Claudius: Dit is waarlijk een woud zonder genade. Want hoe het ook ga, niemand die er door trekt, behoudt zijn leven. Sindsdien noemde men dit groote bosch: Het Wil-, de Woud zonder Genade. Deze Slaven nu waren zeer*sterk van lijf en ruigi van haar als wilde lieden. En zij ontzagen niemand^ Hoe de Ri]n bi] Catwijck gestopt is. In den jare ons Heeren SGO, toen Hungerus re-' geerde, de elfde bisschop van Utrecht, openbaarde zich een wonderlijk teeken in den hemel, want del sterren werden gezien allerwege en van alle hoeken,1 tezamen te loopen en vurige stralen uit te geven; na- welke wonderlijke teekenen gevolgd zijn droevige»' en jammerlijke plagen, als groote ongetemperdheid in de lucht, onverdraaglijke stormen van winden en van vloeden, zeer haar gewoonlijke oeveren te bui-j ten gaande. Het was een storm zoo vervaarlijk dafc het scheen of hemel en aarde teffens vergaan zouden. En de Rijn, die voormaals placht te vloeien langs Lcyden en Catwijck in de Wester-Zee. is om dei groote oplooping des zeewaters achterwaarts gekeerd,! zoodat in Holland en het Sticht de menschen en do! heesten in groote menigte zijn verdronken. Waa< a! de luiden uit Holland en 't Sticht met eendracl rade, opdat zij voorts niet nog ergers lijden zoi. bij Wijck te Duersteden. waar een beekjen uit u Rijn vloeide, de Lekke geheeten, dlt^ beekjen men een dijk hebben beslagen en alzoo den Rijn haren loop naar Utrecht hebben benomen, zoodat deze in de Mase en voorts in de zee vloeide. En toen de Rijn aldus gestopt was. zoo werden de duinen te Catwijck weer heel en zij schoten inj een, zoodat de Rijn ganschelijk bij Catwijck gestuit) is. En de burch te Britten bleef bulten de duinen» vedronken in de zee. En het Woud zonder Genade is gevallen in dezen grooten storm, en er bleef niet van over dan een luttel deel dat nog te huidigen dage te zien is bij 's Graven Hage, een weinig ten noorden van 's Gra ven Hof. En ook Flardinghe, eertijds door keizer Claudius gesticht, nadat hij de Slaven overwon, is in dezen grooten storm vergaan, en ingezwolgen door de zee. Poeders en tabletten zijn alléén echt, als de verpakking voorzien is van den naam Mijnhardt. Let bij het koopen daar speciaal op, want dit alleen garandeert U de echtheid. „Maar daarvoor? Hoe hebt u kennis met hem ge maakt?" „Door een huwelijksbureau," antwoordde Alice. „O!" riep Crepitude uit en besloot dat pad niet verder na te speuren. Eigenlijk had Allee hem uit zyn humeur gebracht en was hy niet In de goede stemming. Boven dien verkeerde zij in een moeilijken toestand, want Pri am had haar stellig verboden éénige mededeeling te doen aan een advocaat of een klerk en dus wist Crepi tude niet. welke valstrikken haar getuigenis nog kon biy- ken op te ievoren. Hij maAkte uit haar houding op, dat haar echtgenoot de echte Priam Farll was. maar rij kon geen redenen opgeven, om die bewering te staven ze scheen zelfs niet te begrypen dat het noodig was, gron dige bewijzen te leveren. „Heeft uw echtgenoot moedervlekken?" vroeg Crepi tude plotseling. „Of hy wat heeft?" vroeg Allee en boog rich voorover. Vod rey sprong op. „Ik maak er uw lordschap attent op, dat myn geleer de collega zyn vraag zóó stelt, dat hy 't antwoord krij gen zal, dat hy wenscht," zei Vodrey. „Meneer Crepitude," zei de rechter, „kunt u uw vraag niet anders inkieeden?" „Heeft uw echtgenoot een of ander kenteeken op zyn lichaam?" vroeg Crepitude nog eens. „O. moedervlekken zei u? Ja. wees maar niet ongerust, hij heeft twee moedervlekken vlak naast elkaar op zijn hals. hier." En ze wees onder algemcene stilte de juiste plek aan. Toen viel haar het zwUgen op en voegde ze er by: ,Jt weet er op 't oogenblik geen andere." Crepitude besloot na deze belangrijke verklaring zyn ondervraging te eindigen en ging ritten. En Alice moest Vodrey te woord «taan. „U ontmoette uw man door een huwelijksbureau vroeg hy. „Wie had zich 't eerst tot dat bureau gewend?" „De." „En met welk doel?"* „Natuurlijk om een man te krijgen." glimlachte ze, „Waarom gaan menschen andere naar een huwelijksbu reau?" „U bent hier niet, om mij vragen te stellen," zei Vodrey streng. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 5