Menschen uit den grooten IJstijd.
e
Geheimzinnige dier-sporen
in een Grot?
DE WANDELING.
KOONDEN ILIER EENS DE MANDENMAKERS?
Het gevecht met de luipaarden om het bezit
van de Grot.
ivr.
rsfc
Piv
in»
in«
van
Me
11
ik)
'J
>rs(i
>g
t
1930 r
>30.
cnU
VOOR DEN GROOTEN IJSTIJD WOONDEN REEDS
MENSCHEN IN AMERIKA!
Prof. Dr. JOHN MERRIAM,
President Carnegie-Instituut.
Er bestaat in Amerika groote belangstelling voor de
werkzaamheden, die verricht zijn in de Gypsum Cave,
d.i. de aelenietgrct, ongeveer 30 K.M. ten Oosten van
Las Vegas, Nevada. Het onderzoek werd geleid door
geleerden van het Carnegie-Instituut te Washington, en
bad in de eerste plaats ten doel, iets te vinden van de
oorspronkelijke bewoners van Amerika, waarover men
rog altijd in het duister tast. De betrokken grot is diep,
drcog en onregelmatig gevormd; de grootste lengte is
ongeveer 90 M. en de grootste breedte 36 M., doch deze
ta&len zouden den lezer allicht een verkeerden indruk
geien van de ruimte in de grot, aangezien deze door zijn
vreemden vorm uiteenvalt in vijf afdeellngen, die echter
alle met elkaar in verbinding staan, zij het ook door
icms «cr smalle gangen. Vanuit den ingang van de
grot, die zich in de heuvels aan den voet van French-
j-jn Hountain bevindt, heeft men een ruim uitzicht
over een woestijn met in de verte de spleet van de
Eick Canyan, waarin de Amerikaansche regeering een
groote stuwdam, de thans reeds veelbesproken Boulder
Dam zal aanleggen. De grot ontleent haar naam aan het
feit dat van het dak ervan reusachtigekristallen van
Mlealet afhangen, die de schoonste vormen vertoonen.
EEN OPZIENBARENDE ONTDEKKING.
In 1924 werd de grot het eerst door een dienaar der
wetenschap betreden en wel door M. R. Harrington,
curator van een museum te Los Angeles. Hij zocht er
naar sporen van de z,g. mandenmakers, een volk, dat
ling voor het begin van onze jaartélling het Z.W. der
Vereenigde Staten moet hebben bewoond. Tot zijn ver
bazing vond hij in de grot groote hoeveelheden mest,
Hink vastgetrapt, zoodat de bodem hem deed denken
aan dien van de oude paardenholen. Doch paarden kon
den er in de grot niet geweest zijn; daarvoor was de
ingang te klein. Er zijn in Amerika trouwens geen
paarden geweest, voordat ze door de Spanjaarden wer
den Ingevoerd. Het moesten dus andere dieren zijn ge
weest en eerst in 1930 kreeg hij de gelegenheid om ln
gezelschap van andere geleerden de grot opnieuw te be-
loeken en het geval nauwkeurig te onderzoeken.
DE VONDST VAN EEN SCHEDEL-
Daarbij vond men al spoedig voorwerpen, die van de
tt&ndenmakers afkomstig moesten zijn; deze hebben
dus tegelijk met de geheimzinnige dieren of nog later
Jn de grot gehuisd.
Wat voor dieren het waren,
bleek ook al spoedig, want men
vond bijna dadelijk een com
plete schedel, die' geïdentifi
ceerd werd als een schedel van
de Nothrotherlum, een reeds
lang bekende uitgestorven dier-
loort, die het best te vergelijken
lz met een luipaard, doch aan
den anderen kant evenals een
ïangeroe op zijn achterpooten
kanstaan met eenigen steun
van zijn staart Met zijn vóor-
pooten kan hij zich dan mees
ter maken van vruchten en
bladeren aan hooge boomen.
Het was een log zwaar dier,
dat zich slechts langzaam kon
bewegen en dat zich ook gedu
rende den grooten ijstijd, het
*g. Plelstoceensche tijdperk,
beeft weten te handhaven.
Van de Nothrotherlum vond
men tal van beenderen. Daar
uit bleek duidelijk, dat er een
maal een geheele kudde van
d«e dieren moet hebben gele
gerd; anders kon de mestlaag
°ok niet zoo dik zijn geworden.
Dit was het voornaamste resul
taat want het dier zelf was zeer goed bekend uit ta
melijk complete skeletten, die in Braziliaansche grotten
en in de asfaltlagen bij Rancho la Brea in Californlë
*ljn gevonden. Een goed jaar geleden is bij het uitgraven
van een laag guano te Aden Crater ln Nieuw Mexico
zelfs een volkomen gaai skelet gevonden met overblijf
selen van de huid; thans heeft men in Gypsum Cave
echter groote stukken vel gevonden, met dicht, ruw
roodbruin haar begroeid, zoomede prachtig bewaard
gebleven pooten, waarbij bet hoornovertrek van de
groote klauwen nog geheel gaaf was. Ook van eenige
andere uitgestorven, reeds vroeger bekende dieren,
vond men sporadische overblijfselen ln de grot, o a. van
uitgestorven kameel- en paardenrassen, die vroeger ln
Noord-Amerika moeten hebben geleefd. Zij zijn echter
in geen geval in kudden in de grot geweest,
HET GEVECHT IN DE GROT.
Het belangrijkste Is echter, dat de grot afwisselend
door menschen en door dieren moet zijn bewoond. Izi
de dikke laag mest, die den rotsachtigen bodem bedek
te, vond men dicht bij de oppervlakte voorwerpen, die
aan Pueblo-Indianen of aan de veel oudere z.g. manden
makers moeten hebben toebehoord. Die waren er dus
na de luipaarden geweedt. Zij schijnen zelfs een gevecht
met de dieren te hebben gevoerd om het bezit van de
grot, want enkele dieren zijn duidelijk door pijlen en
speren gedood; deze wapens werden in zoodanigen
stand aangetroffen, dat men daartoe moest besluiten. In
de afdeeling van de grot bij den uitgang lieten zij de
gedoode gieren niet liggen, in de andere afdeellngen
wel; menige vraag moet hier voorloopig onbeantwoord
blijven.
MENSCHEN VAN VÓÓR DEN IJSTIJD.
Het merkwaardigste was, dat men onder een 2% M.
dikke mestlaag weer sporen van menschelijke bewoners
vond. Die moeten er dus eerder gewoond hebben dan
de Nothrotherium-kudde en waar deze dieren op het
laatst van den grooten ijstijd moeten zijn uitgestorven,
zijn die menschen ook in of vóór dien ijstijd in de grot
geweest. Het volk, dat in betrekkelijk recenten tijd als
de eerste emigranten naar Amerika trok, moet dus
een respectabelen ouderdom hebben, al is deze niet
nauwkeurig vast tc stellen.
Het feit, dat er zeker menschen in Amerika zijn ge
weest tijdens den grooten ijstijd, is verreweg het be
langrijkste resultaat van deze opgravingen. Dit was
voor Amerika nog nooit met zekerheid bewezen, doch
iri Europa was het al niets bijzonders meer voor de ar-
cheaologen. En Europa heeft men reeds spoedig uit
fossielen overtuigend bewijsmateriaal verzameld, dat er
tijdens dien ijstijd menschen moeten zijn geweest Ame
rika schijnt echter van het begin van zijn bestaan af
altijd aangewezen te zijn geweest op emigranten; de
eersten schijnen uit Azië gekomen te zijn via de Bering
Straat
HET LEVEN IN DEN IJSTIJD-
Het leven der menschen in den ijstijd, die zoowel In
Europa als in Amerika ongeveer denzelfden invloed op
het klimaat had. was niet zoo moeilijk, als wij ons zou
den voorstellen. Zij bleven eenvoudig teti Zuiden van de
groote ijskap, die over den Noordpool lag en nu eens een
grooter, dan weer een kleiner gedeelte van de aarde
met ijs bedekte. Ook op het Zuidelijk halfrond kende
men die ijstijden; ln een ijstijd was dus het bewoonbare
gedeelte van de aarde verkleind. De groote wisselingeu
in het klimaat dwongen de dieren, verder Noord- of
Zuidwaarts te trekken, zoodat, afgezien van hun groote
zwerftochten, hun leven niet veel anders was dan wan
neer zij voortdurend in dezelfde streek met een onver
anderlijk klimaat waren gebleven. De dieren, .die tegen
Kort verhaal
door
J. VAN GERARDYX.
Van overduvelen gesproken. Mijn buurman is een
d'kke zestiger. Heeft niets meer omhanden, maar brengt
..levensavond" door met: wandelen of liever: mar
cheren. Hij kent geen grooter genoegen dan zoo'n vier
4 vijf uur achtereen de omstreken van den Haag te be
ft Ppelen, zonder eenigen schijn van vermoeidheid, terwijl
a k°ven<15en de minst begaanbare wagen of binnenpa-
c" kiest om de razende en geurende vracht- en andere
•utos te ontgaan, te meer. omdat deze vehikels niet
mccr van zijn tijd zijn, zooals hij beweert.
u wilde het toeval, dat buurman mij ultnoodigde om
"aaien een „wandelingetje" te doen. Ik behoefde maar
»S?en welken kant mij 't meest aantrekkelijk leek.
an deze tegemoetkoming maakte ik gebruik om het
es. and u:t te kiezen; wetende dat trams en autobus-
houden^ Voldoende mate het openbaar verkeer onder-
dan^8 m'^n b*£eerenswaard>g lucratief baantje (van
Btoel°t?*nS 9 101 'S avonds 5 uur °P één en denzelfden
e ziten, waarna in een trammetje naar huis, en
ik k dikwijIs n°K een ritje of twee, drie) meende
drommU,?rrnan8 uitiloo<i*8ing niet te mogen afslaan; wat
miin in ^enover dezen bejaarden tippelaar kon ik
•tellen^ tv6*!? 8J)ierkracht en uithoudingsvermogen toch
*an en ti x» dunne STijze sokjes en donkeregele molières
op weg een ve€r' 1008 111 naast mijn leidsman
d&n°zon*r^ Tertle:#«- Een heerlijke wandeling, maar:
huurman den heirweg nemen, en dus zocht
met »l<vtH ^alle. mollige moordenaarslaantjes
der had er naast- waar"in het water voor mod-
We ka^w. gNnaakL
«n verder de volle belangstelling van grazen
Hoe een Nothrotlierium er moet hebben
uitgezien.
de koe-beesten, die ter onzer eere zelfs even ophielden
met graseten of herkauwen.
En hoe vind-je die varkens daar? Mooie vette bees
ten, wat? vroeg buurman opgetogen.
Eerlijk gezegd, heb Ik sedert lang mijn bewondering
slechts bepaald tot varkenscarbonaden en broodjes met
ham, terwijl de <lieren-zelf mij steeds heel matig inte
resseerden. Toch gaf ik hem volkomen gelijk. Hun vuile
morsige snoet met d'r lap-ooren zaten op de juiste plaats
waar het spek begon, en die krulstaart deed het er
achteraan ook niet onaardig. Ja, ja zeker^ mooie vette
beesten. Liever had ik een paar ronde roode armen van
boerenmeisjes ter beoordeeling gehad, doch het eenig
menschelijke wezen, dat ons j>asseerde was een voorbij-
fietsende veldwachter, die den vriendelijken groet van
mijn metgezel maar heel flauwtjes beantwoordde Zelfs
keek hij nog eens om. blijkbaar met eenigen argwaan,
wat die twee mijnheeren door op dien stillen landweg
zochten.
U moet niet zoo hinkelepinken waarschuwde
mijn buurman. dan wordt u grauwer moe. Flink ge
regeld doorstappen, ziet u: één, twee. drie, vier! militai-
rement, dan loopt u gemakelijk de heele provincie af!
Ik trachtte zooveel mogelijk ln den pas te blijven, maar
't ging niet Daarbij drong de mollige aarde in mijn
lage schoenen waarvan de oorspronkelijke kleur reeds
verdwenen was.
Sla uw beenen maar flink door de brandnetels, dan
glimmen je schoenen weer!
Met een paar grlmmassige wendingen wentelde ik
achterover en nam in mijn val den ander mee, waarover
myn buurman heelemaal niet te spreken was. We krab
belden weer op, en pas-ten op commando van één-twee,
enz. voort, want ik had mij voorgenomen me nu eens niet
te zullen laten overduvelen.
Tot we plotseling op een zijweg tusschen Loosduinen
en Terheijde terecht kwamen, alwaar de vrachtauto's
voorbij snorden, zoodat mij de recente autoaanrijdingen
uit de oourant angstwekkend voor den geest kwamen,
en ik het veiliger vond achter elkaar te marcheeren zon
der een woord te wisselen, ten einde de aanstormende
benzine-vehikels tijdig te kunnen hooren.
Ik voelde mij beslist In levensgevaar en overwoog
daarbij dat ik toch niet fortuinlijker kon zijn dan dui
zend andere fatsoenlijke wandelaars wien het lot niet
gespaard was. Moesten er weer twee van zulke geen
die groote verhuizingen op den duur niet bestand wa
ren, stierven uit Hoe groot de verschillen waren, blijkt
wel uit het feit dat er tusschen de ijstijden een bijna
tropisch klimaat moet hebben geheerscht in streken,
wear het eindpunt der g'.etschers uit den ijstijd nog
steeds aangeduid ligt ii en vorm van morenen, mas
sa's steenslag en zelfs 3.oote rotsblokken, die door
het ijs waren meegevoerd en bij het smelten daarvan
bleven liggen.
Ongetwijfeld hebben de menschen zich gedurende de
Ijstijden ook meer naar het Zuiden begeven. De grot
ligt Zuidelijk genoeg, dat het leven van menschen op die
breedte gedurende den grooten ijstijd niet onmogelijk
moet "worden geacht Zij moeten al een vrij hoogen trap
van beschaving hebben gehad, want men vond stuk
ken houtskool, half verbrande stukken hout die blijk
baar eenmaal als toortsen hadden gediend en een ove*-
vloed van pijlpunten, speren, enz., die de veronderstel
ling van een gevecht tusschen menschen en dieren om
de grot waarschijnlijk maken. De pyipunten zijn van
hard hout gemaakt en versierd met zeer ingewikkelde
figuren in rood, zwart blauw en groen. Deze vondsten
van voorwerpen, die van menschen afkomstig zijn,
zouden even onbelangrijk zijn als de skeletten van de
uitgestorven dieren, die alle reeds bekend zijn, als niet
de ligging der voorwerpen erop wees, dat er nog voor
het uitsterven van de Nothrotherlum menschen in Ame
rika moeten zijn geweest
BEENDEREN EN CONSERVENBLIKJES-
Met conclusies moet men intusschen in dergelijke ge
vallen zeer voorzichtig zijn Het vinden van voorwerpen
in een bepaalde laag bewijst nog niet dat die voorwer
pen even oud zijn als die laag. In deze zelfde grot vond
men daarvan nog enkele voorbeelden. In mest van de
Nothrotherlum vond men een gewee: .gel. die er
blijkbaar door zijn gewicht was ingezonken. In een rots
spleet met speren en beenderen van dat dier vond men
een conservenblikje, waar snijboonen in hadden gezeten.
Blijkbaar had ln zeer moderne tijden iemand in de grot
gekampeerd. En heel diep begraven in een dikke laag
mest vond men graankorrels, die nog niet zoo oud kon
den zijn. Een muis bad daar zijn wintervoorraad begra
ven!
(Nadruk verboden).
Tien jaren geleden stierf
C a r u s o.
HET LEVEN VAN DEN GROOTEN ITALIAANSCHKN
TENOR.
Hoe dacht hij over zijn eigen roem?
Op den 2en Augustus 1921, tien jaren geleden, stierf
's werelds grootste tenor Enrico Caruso. De keel, waar
uit zulke goddelijke geluiden konden komen, verstomd,
en de wereld, die hem had vereerd, treurde aan zijn
groeve. Wat thans nog aan hem herinnert, is een groot
aantal vergeelde recenties, die vol bewondering van
zijn prachtige stem spreken en eenige gramofoonplaten,
die nog over de geheele wereld worden verkocht.
Nu nog is de naam Caruso een tooverwoordwil men
zijn enthousiasme uiten over een prachtige stem, dan
vergelijkt men deze met Caruso's geluid. En dikwijls
ten onrechte natuulijk, want het blijft een vraag of de
wereld wel een tweede tenor heeft gekend, wiens geluid
met het zijne vergeleken kan worden. Niet alleen heeft
men in Enrico een van God begenadigd zanger verloren,
doch ook een zeer eigenaardig mensch, eigenaardig al
thans in de anatomisch-physlologische beteekenis.
Caruso's keel was niet gevormd als die van andere
tenors. Een Engelsche keel-specialist, Dr. William Lloyd,
heeft een groot deel van zijn leven besteed aan het onder
zoeken van de kelen en stembanden van beroemde zan
gers. Ook Caruso heeft hij onderzocht en de resulta
ten van zijn onderzoek zijn zeer interessant. Zoo was
b.v. Caruso's geluidskanaal van ongewone lengte. De af
stand tusschen voortanden en stembanden was b.v. een
halve duim grooter dan bij de andere tenors. Daaruit Is
o.a. de buitengewone omvang en de hoogte van zijn stem
te verklaren. Verder moeten, zooals het onderzoek uit
wees, Caruso's stembanden veel langer geweest zijn dan
die van andere, door den dokter on
derzochte zangers. Het verschil bedroeg ongeveer een
achtste duim. Ook was zijn borstomvang zeer groot en
daardoor kon hij zeer veel lucht Inademen en zijn to
nen zonder veel moeite zeer lang aanhouden. Soms wel
veertig seconden lang! Maar er is nog meer: Dr. Lloyd
verklaart dat ook het vibreeringsvermogen van Caruso's
stem zeer groot was. Hij constateerde 5500 trillingen per
seconde.
Uit Caruso's leven.
Het heele leven van den grooten zanger wordt als het
ware beheersoht door een goede eigenschap: mensche
lijke bescheidenheid. Caruso behoorde dan ook niet tot
die kunstenaars die van te voren reeds ervan overtuigd
zjjn, dat hun een wereldroem beschoren is. Neen, zijn
bescheidenheid weerhield hem juist langen tijd ervan,
in het buitenland te gaan optreden. Toen hij in zijn ge
boorteland reeds een gevierd tenor was, durfde hij een
tournee nog niet- aan. Eerst later en grootendeels op
tijd-hebbers-wagens elkaar passeeren, dan trok ik mijn
medewandelaar achter een boom; doch daarop werd heel
wijselijk opgemerkt dat een boom in zoo'n geval even
gevaarlijk was als tijdens een onweer; bliksem en auto
komen het meest in contact met boomen. Maar waar
heen dan? In een sloot stappen met lage gele schoenen
en dunne sokjes is óók zoo prettig niet!
Kalm blijven staan en uitkijken! Niet bang zijn.
Een hartstochtelijk wandelaar moet den dood in de oogen
durven zien! Dit maakt de wandeling des te verheve
ner, vermaande mijn metgezel.
Bewonderend keek ik den moedigen man aan. Wel
aan dan, voorwaarts, naar Terheijde. 'k Zou desnoods er
mijn leven bij laten, evenals onze groote admiraal Tromp
in den slag bij Terheijde sneuvelde. En mijn vrouw en
kinderen en broers en zusters en tantes en ooms en
nichten en neven, allen zouden zij mijn naam in één adem
noemen met dien van Tromp en Terheijde!
Ach ja, myn vrouw er wellicht buitengesloten. Heel
vriendelijk had ze mij een „malloot" genoemd, toen ik de
uitnoodiging van dien anderen „wandel-malloot" had
aangenomen. Nochtans: op naar Terheijde!
We zuilen nog ongeveer tienmaal op zijde gesprongen
hebben, toen er tusschen het geboomte rechts van den
weg een wit gebouwtje zichtbaar werd. Een oase! was
mijn eerste gedachte. En werkelijk ontdekten we een
vriendelijk uitziend koffiehuis waarvoor eenige voertui
gen stonden, welker eigenaars daarbinnen noodig eenige
zaken hadden af te doen.
Binnen twee minuten zaten we aan een gezellig ta
feltje een frisch biertje te verschalken.
Nee, meneer, u zult nog drie kwartier verder moe
ten en dan nog drie kwartier van Terheijde naar Mon
ster, een heel mooie wandeling, meneer. Wat blieft u?
Nog een klaartje. Asjeblieft meneer! aldus de
waardin.
Opgewekt en moedig als een jonge stier in de arena,
greep ik mijn mede-tippelaar bij den arm.
Dat doen we! riep ik enthousiast, en rekende
reeds uit, hoe Iaat ik daarvandaan met de autobus thuis
zou kunnen zijn.
Doch mijn brave buurman keek ernstig.
Dat doen we niet, schudde hy. Ik weet iets vee!
heerlijkers. Volg mij maar. En in no-time bevonden wij
ons in een dichtbegroeide smalle laan, met aan beide
Enrico Caruio.
aandrang van zijn impressario, die in hem de bekende
„kip met gouden eieren" zag, zwiohtte hjj en trad op in
Berlijn en andere groote steden. Bij zijn eerste optreden
was hij echter in het geheel nog niet zeker van zijn
succes. Eerst toen hy na deze uitvoering in Beriyn een
aanbieding kreeg om Manon Les ca ut in Covent Garden
te Londen te gaan zingen, wist hy dat hy met het onder
teekenen van dit contract de eerste schrede zette op den
weg naar de wereldroem.
En zyn sucoes was werkelyk geweldig. Men Jubelde
hem toe. men schreeuwde van enthousiasme. De hono
raria, die hem werden uitbetaald, waren fantastisch. In
Parijs betaalde men voor zijn optreden de ronde som
van 20.000 francs. En toen men aan zijn impressario
vroeg, of zoo'n hoog bedrag nu niet overdreven was, ant
woordde deze glimlachend: „Men kan voor Caruso
iederen prys betalen. Hy zal toch altijd voor elke opera
directie de goedkoopste kunstenaar zijn."
En inderdaad: Van zijn laatste optreden in Parijs had
de operadirectie ondanks het groote bedrag aan gage
nog een netto winst van 80.000 francs overgehouden.
Caruso over zijn leven.
En Caruso zelf? Hoe vond hy dit leven van roem en
veel geld verdienen, deze dolle periode van bloemen en
eerekransen, enthousiaste menigten en "krankzinnig hoo
ge gages?
Ach. het was deze zelfde vraag die een energiek re
porter hem eens deed in zyn kleedkamer. En Caruso
antwoordde:
Och, wat zal lk u zeggen... Ik weet niet of ik op
het oogenblik moet spreken van mijn succes of van myn
ongeluk. Want wat beteekent nu dat succes ln werke
lijkheid? Niets! Ik ben nu toevallig een bekenden tenor
geworden; de menschen juichen bij het hooren van myn
stem. Maar ik vraag U: heeft een zakenman met een
goed rendeerende zaak het niet veel plezieriger, dan Ik?
Ik wordt ten slotte maar uitgebuit door een op goud
belusten impressario. Ik moet een leven leiden als een
kasplantje... dat mag niet voor meneer Caruso's stem
en dat mag niet voor meneer Caruso's keel. Och, wat
verlang lk er dikwyis naar om al die nare voorzorgen,
alle voorzichtigheid over boord te gooien en eens te gaan
leven als een gewoon mensch, m'n lusten bot te vieren
eens heerlijk in den wind te loopen, eens lak te mogen
hebben aan al die impressario-bedlllerlgheid."
Zóó sprak Caruso zelf. En pleit het niet voor hem?
Zegt het ons niet dat we niet met een verweekolijkten
kunstenaar, maar met een eenvoudig lévend mensch
te doen haddon?
Ook andore voorvallen in zijn leven leggen daarvan
getuigenis af. Zoo geeft de Beriijnsche opvoering van
„Bohème" een staaltjo van zijn gezonden zin voor humor
Toen n.1. Amato snel zijn jas moJbt aantrekken om voor
de stervende Mimi medicijnen te gaan halen, stond de
arme actour daarby vreereiyk te stumperen. Caruso had
van te voren de mouwen van de jas dichtgenaaid. En
toen Amato dan maar ten einde raad zijn jas liet liggen
en naar zijn hoed greep, brulde het publiek van het
lachen. Caruso had den hoed tot aan den rand toe met
water gevuld, zoodat de acteur een compleet stortbad
kreeg!
Caruso zou nimmer optreden zonder zijn amulet. Zijn
schutspatrones was een heilige uit een klein kapelletje
in de buurt van Napels. Haar beeltenis droeg h{j altijd
aan een kettinkje op zyn bloote borst.
En deze geloovlgheid zou juist zijn ongeluk worden.
Hij werd ziek in Amerika en zijn toestand werd eorat
wat beter toen hy op weg was naar zijn geboorteland.
Hoewel de doktoren aanraadden, niet verder te reizen,
daar anders een instorting zeker niet uit kon blijven!
wilde Caruso hardnekkig terug naar de kleine kapel ln
den omtrek van Napels om daar zijn beschermheilige
zyn al geheele genezing af te smeeken. Doch op do te
rugreis naar zyn dierbaar vaderland, dat hy zoozeer had
liefgehad, stierf Caruso op 2 Augustus 1921. Hy zag zyn
vaderland niet meer terug... zijn ïyk werd gebalsemd
en naar de zonnige vlakten van Italië gevoerd.
Vyftig jaren had Caruso geleefd on minstens dertig
daarvan had hy een groot publiek de goddclyke gaven
van zijn stom geschonken. Men heeft hem begraven met
de handen over elkaar gekruist op de borst. En de witte
vingers omklemmen een kleine beeltenis aan een gouden
ketting. Het is het portret van de heilige uit de kleine
kapel in do buurt van Napels
zijden kalveren, doorkijkjes op vette weiden en huppe
lende kalveren, kakelende kippen, die zelfs op de boom
takken van den mooien zomerdag zaten te genieten.
Aanvankeiyk leek me dit zon-doorplekweggetje wer
kelijk fijn... Eén-twec... stappen maar. Echter: er
scheen geen eind aan te komen. Zoo'n mooi groen steeg
je, waarin je biykbaar niet opschiet, gaat vervelend
worden. De eenige afwisseling kwam ln den vorm van
een wagenspoorpad tusschen weilanden, waarna we op
een rijweg stapten.
Nu kun je rechts naar de Liere vooruit naar Wa
teringen en links naar Loosduinen, bood myn lotgenoot
aan.
Ik koos veiligheidshalve een kwartiertje rust op den
grasberm en zei: liever naar den Haag te willen.
Ja, maar daar ben je nog niet Komaan, we zullen
de sokken er maar weer inzetten.
Vooruit dan maar! braniede ik byna toonloos, 'k
Had een gevoel in myn heupen of er iets aan kapot
was, myn hielen gaven de gewaarwording van gewel
dige uitzetting, myn eertijds mooie molières en kleurige
sokjes, durfde ik niet meer te bekijken.
'k Liep maar, met het lied van de Wolga-Schleppers
in myn ooren, belandde op den Leyweg, zag vandaar
een snelle omnibus op den Loosduinschenweg voorby
rollen vol met prettig gestemde niet moede-men-
schen; benijdde verder de overledenen die daar zoo heer-
ïyk op de begraafplaats Eik-en-Duinen de eeuwige rust
waren Ingegaan... terwyi lk my voortsleepte, naast djen
vrccseiyken wandelaar, die schijnbaar geen vermoeidheid
kende...
Eindeiyk... kwam ik nog levend thuis.
Dat zullen we nog eens gauw verhalen, maar dan
een eindje verder, niet waar? aldus zei dat mon
ster, by 't afscheid nemen.
Natuuriyk! Dank Je wel, hoor, voor 't lesje, bracht
lk er met inspanning mijner laatste krachten uit. Ik
had my toch voorgenomen om hem te overduvelen?
Na twee dagen en nachten rust, mocht lk constatee-
ren dat ik nieuwe schoenen en sokken moest aanschaf
fen, gezwegen nog van de kolcnasch- en wegstof, die
door mijn kleercn tot in mijn huid was doorgedrongen.
Desondanks heb ik my niet laten intlmideeren. Wat
blieft u? .(Nadruk verboden).