Menschen uit den grooten IJstijd. e Geheimzinnige dier-sporen in een Grot? DE WANDELING. KOONDEN ILIER EENS DE MANDENMAKERS? Het gevecht met de luipaarden om het bezit van de Grot. ivr. rsfc Piv in» in« van Me 11 ik) 'J >rs(i >g t 1930 r >30. cnU VOOR DEN GROOTEN IJSTIJD WOONDEN REEDS MENSCHEN IN AMERIKA! Prof. Dr. JOHN MERRIAM, President Carnegie-Instituut. Er bestaat in Amerika groote belangstelling voor de werkzaamheden, die verricht zijn in de Gypsum Cave, d.i. de aelenietgrct, ongeveer 30 K.M. ten Oosten van Las Vegas, Nevada. Het onderzoek werd geleid door geleerden van het Carnegie-Instituut te Washington, en bad in de eerste plaats ten doel, iets te vinden van de oorspronkelijke bewoners van Amerika, waarover men rog altijd in het duister tast. De betrokken grot is diep, drcog en onregelmatig gevormd; de grootste lengte is ongeveer 90 M. en de grootste breedte 36 M., doch deze ta&len zouden den lezer allicht een verkeerden indruk geien van de ruimte in de grot, aangezien deze door zijn vreemden vorm uiteenvalt in vijf afdeellngen, die echter alle met elkaar in verbinding staan, zij het ook door icms «cr smalle gangen. Vanuit den ingang van de grot, die zich in de heuvels aan den voet van French- j-jn Hountain bevindt, heeft men een ruim uitzicht over een woestijn met in de verte de spleet van de Eick Canyan, waarin de Amerikaansche regeering een groote stuwdam, de thans reeds veelbesproken Boulder Dam zal aanleggen. De grot ontleent haar naam aan het feit dat van het dak ervan reusachtigekristallen van Mlealet afhangen, die de schoonste vormen vertoonen. EEN OPZIENBARENDE ONTDEKKING. In 1924 werd de grot het eerst door een dienaar der wetenschap betreden en wel door M. R. Harrington, curator van een museum te Los Angeles. Hij zocht er naar sporen van de z,g. mandenmakers, een volk, dat ling voor het begin van onze jaartélling het Z.W. der Vereenigde Staten moet hebben bewoond. Tot zijn ver bazing vond hij in de grot groote hoeveelheden mest, Hink vastgetrapt, zoodat de bodem hem deed denken aan dien van de oude paardenholen. Doch paarden kon den er in de grot niet geweest zijn; daarvoor was de ingang te klein. Er zijn in Amerika trouwens geen paarden geweest, voordat ze door de Spanjaarden wer den Ingevoerd. Het moesten dus andere dieren zijn ge weest en eerst in 1930 kreeg hij de gelegenheid om ln gezelschap van andere geleerden de grot opnieuw te be- loeken en het geval nauwkeurig te onderzoeken. DE VONDST VAN EEN SCHEDEL- Daarbij vond men al spoedig voorwerpen, die van de tt&ndenmakers afkomstig moesten zijn; deze hebben dus tegelijk met de geheimzinnige dieren of nog later Jn de grot gehuisd. Wat voor dieren het waren, bleek ook al spoedig, want men vond bijna dadelijk een com plete schedel, die' geïdentifi ceerd werd als een schedel van de Nothrotherlum, een reeds lang bekende uitgestorven dier- loort, die het best te vergelijken lz met een luipaard, doch aan den anderen kant evenals een ïangeroe op zijn achterpooten kanstaan met eenigen steun van zijn staart Met zijn vóor- pooten kan hij zich dan mees ter maken van vruchten en bladeren aan hooge boomen. Het was een log zwaar dier, dat zich slechts langzaam kon bewegen en dat zich ook gedu rende den grooten ijstijd, het *g. Plelstoceensche tijdperk, beeft weten te handhaven. Van de Nothrotherlum vond men tal van beenderen. Daar uit bleek duidelijk, dat er een maal een geheele kudde van d«e dieren moet hebben gele gerd; anders kon de mestlaag °ok niet zoo dik zijn geworden. Dit was het voornaamste resul taat want het dier zelf was zeer goed bekend uit ta melijk complete skeletten, die in Braziliaansche grotten en in de asfaltlagen bij Rancho la Brea in Californlë *ljn gevonden. Een goed jaar geleden is bij het uitgraven van een laag guano te Aden Crater ln Nieuw Mexico zelfs een volkomen gaai skelet gevonden met overblijf selen van de huid; thans heeft men in Gypsum Cave echter groote stukken vel gevonden, met dicht, ruw roodbruin haar begroeid, zoomede prachtig bewaard gebleven pooten, waarbij bet hoornovertrek van de groote klauwen nog geheel gaaf was. Ook van eenige andere uitgestorven, reeds vroeger bekende dieren, vond men sporadische overblijfselen ln de grot, o a. van uitgestorven kameel- en paardenrassen, die vroeger ln Noord-Amerika moeten hebben geleefd. Zij zijn echter in geen geval in kudden in de grot geweest, HET GEVECHT IN DE GROT. Het belangrijkste Is echter, dat de grot afwisselend door menschen en door dieren moet zijn bewoond. Izi de dikke laag mest, die den rotsachtigen bodem bedek te, vond men dicht bij de oppervlakte voorwerpen, die aan Pueblo-Indianen of aan de veel oudere z.g. manden makers moeten hebben toebehoord. Die waren er dus na de luipaarden geweedt. Zij schijnen zelfs een gevecht met de dieren te hebben gevoerd om het bezit van de grot, want enkele dieren zijn duidelijk door pijlen en speren gedood; deze wapens werden in zoodanigen stand aangetroffen, dat men daartoe moest besluiten. In de afdeeling van de grot bij den uitgang lieten zij de gedoode gieren niet liggen, in de andere afdeellngen wel; menige vraag moet hier voorloopig onbeantwoord blijven. MENSCHEN VAN VÓÓR DEN IJSTIJD. Het merkwaardigste was, dat men onder een 2% M. dikke mestlaag weer sporen van menschelijke bewoners vond. Die moeten er dus eerder gewoond hebben dan de Nothrotherium-kudde en waar deze dieren op het laatst van den grooten ijstijd moeten zijn uitgestorven, zijn die menschen ook in of vóór dien ijstijd in de grot geweest. Het volk, dat in betrekkelijk recenten tijd als de eerste emigranten naar Amerika trok, moet dus een respectabelen ouderdom hebben, al is deze niet nauwkeurig vast tc stellen. Het feit, dat er zeker menschen in Amerika zijn ge weest tijdens den grooten ijstijd, is verreweg het be langrijkste resultaat van deze opgravingen. Dit was voor Amerika nog nooit met zekerheid bewezen, doch iri Europa was het al niets bijzonders meer voor de ar- cheaologen. En Europa heeft men reeds spoedig uit fossielen overtuigend bewijsmateriaal verzameld, dat er tijdens dien ijstijd menschen moeten zijn geweest Ame rika schijnt echter van het begin van zijn bestaan af altijd aangewezen te zijn geweest op emigranten; de eersten schijnen uit Azië gekomen te zijn via de Bering Straat HET LEVEN IN DEN IJSTIJD- Het leven der menschen in den ijstijd, die zoowel In Europa als in Amerika ongeveer denzelfden invloed op het klimaat had. was niet zoo moeilijk, als wij ons zou den voorstellen. Zij bleven eenvoudig teti Zuiden van de groote ijskap, die over den Noordpool lag en nu eens een grooter, dan weer een kleiner gedeelte van de aarde met ijs bedekte. Ook op het Zuidelijk halfrond kende men die ijstijden; ln een ijstijd was dus het bewoonbare gedeelte van de aarde verkleind. De groote wisselingeu in het klimaat dwongen de dieren, verder Noord- of Zuidwaarts te trekken, zoodat, afgezien van hun groote zwerftochten, hun leven niet veel anders was dan wan neer zij voortdurend in dezelfde streek met een onver anderlijk klimaat waren gebleven. De dieren, .die tegen Kort verhaal door J. VAN GERARDYX. Van overduvelen gesproken. Mijn buurman is een d'kke zestiger. Heeft niets meer omhanden, maar brengt ..levensavond" door met: wandelen of liever: mar cheren. Hij kent geen grooter genoegen dan zoo'n vier 4 vijf uur achtereen de omstreken van den Haag te be ft Ppelen, zonder eenigen schijn van vermoeidheid, terwijl a k°ven<15en de minst begaanbare wagen of binnenpa- c" kiest om de razende en geurende vracht- en andere •utos te ontgaan, te meer. omdat deze vehikels niet mccr van zijn tijd zijn, zooals hij beweert. u wilde het toeval, dat buurman mij ultnoodigde om "aaien een „wandelingetje" te doen. Ik behoefde maar »S?en welken kant mij 't meest aantrekkelijk leek. an deze tegemoetkoming maakte ik gebruik om het es. and u:t te kiezen; wetende dat trams en autobus- houden^ Voldoende mate het openbaar verkeer onder- dan^8 m'^n b*£eerenswaard>g lucratief baantje (van Btoel°t?*nS 9 101 'S avonds 5 uur °P één en denzelfden e ziten, waarna in een trammetje naar huis, en ik k dikwijIs n°K een ritje of twee, drie) meende drommU,?rrnan8 uitiloo<i*8ing niet te mogen afslaan; wat miin in ^enover dezen bejaarden tippelaar kon ik •tellen^ tv6*!? 8J)ierkracht en uithoudingsvermogen toch *an en ti x» dunne STijze sokjes en donkeregele molières op weg een ve€r' 1008 111 naast mijn leidsman d&n°zon*r^ Tertle:#«- Een heerlijke wandeling, maar: huurman den heirweg nemen, en dus zocht met »l<vtH ^alle. mollige moordenaarslaantjes der had er naast- waar"in het water voor mod- We ka^w. gNnaakL «n verder de volle belangstelling van grazen Hoe een Nothrotlierium er moet hebben uitgezien. de koe-beesten, die ter onzer eere zelfs even ophielden met graseten of herkauwen. En hoe vind-je die varkens daar? Mooie vette bees ten, wat? vroeg buurman opgetogen. Eerlijk gezegd, heb Ik sedert lang mijn bewondering slechts bepaald tot varkenscarbonaden en broodjes met ham, terwijl de <lieren-zelf mij steeds heel matig inte resseerden. Toch gaf ik hem volkomen gelijk. Hun vuile morsige snoet met d'r lap-ooren zaten op de juiste plaats waar het spek begon, en die krulstaart deed het er achteraan ook niet onaardig. Ja, ja zeker^ mooie vette beesten. Liever had ik een paar ronde roode armen van boerenmeisjes ter beoordeeling gehad, doch het eenig menschelijke wezen, dat ons j>asseerde was een voorbij- fietsende veldwachter, die den vriendelijken groet van mijn metgezel maar heel flauwtjes beantwoordde Zelfs keek hij nog eens om. blijkbaar met eenigen argwaan, wat die twee mijnheeren door op dien stillen landweg zochten. U moet niet zoo hinkelepinken waarschuwde mijn buurman. dan wordt u grauwer moe. Flink ge regeld doorstappen, ziet u: één, twee. drie, vier! militai- rement, dan loopt u gemakelijk de heele provincie af! Ik trachtte zooveel mogelijk ln den pas te blijven, maar 't ging niet Daarbij drong de mollige aarde in mijn lage schoenen waarvan de oorspronkelijke kleur reeds verdwenen was. Sla uw beenen maar flink door de brandnetels, dan glimmen je schoenen weer! Met een paar grlmmassige wendingen wentelde ik achterover en nam in mijn val den ander mee, waarover myn buurman heelemaal niet te spreken was. We krab belden weer op, en pas-ten op commando van één-twee, enz. voort, want ik had mij voorgenomen me nu eens niet te zullen laten overduvelen. Tot we plotseling op een zijweg tusschen Loosduinen en Terheijde terecht kwamen, alwaar de vrachtauto's voorbij snorden, zoodat mij de recente autoaanrijdingen uit de oourant angstwekkend voor den geest kwamen, en ik het veiliger vond achter elkaar te marcheeren zon der een woord te wisselen, ten einde de aanstormende benzine-vehikels tijdig te kunnen hooren. Ik voelde mij beslist In levensgevaar en overwoog daarbij dat ik toch niet fortuinlijker kon zijn dan dui zend andere fatsoenlijke wandelaars wien het lot niet gespaard was. Moesten er weer twee van zulke geen die groote verhuizingen op den duur niet bestand wa ren, stierven uit Hoe groot de verschillen waren, blijkt wel uit het feit dat er tusschen de ijstijden een bijna tropisch klimaat moet hebben geheerscht in streken, wear het eindpunt der g'.etschers uit den ijstijd nog steeds aangeduid ligt ii en vorm van morenen, mas sa's steenslag en zelfs 3.oote rotsblokken, die door het ijs waren meegevoerd en bij het smelten daarvan bleven liggen. Ongetwijfeld hebben de menschen zich gedurende de Ijstijden ook meer naar het Zuiden begeven. De grot ligt Zuidelijk genoeg, dat het leven van menschen op die breedte gedurende den grooten ijstijd niet onmogelijk moet "worden geacht Zij moeten al een vrij hoogen trap van beschaving hebben gehad, want men vond stuk ken houtskool, half verbrande stukken hout die blijk baar eenmaal als toortsen hadden gediend en een ove*- vloed van pijlpunten, speren, enz., die de veronderstel ling van een gevecht tusschen menschen en dieren om de grot waarschijnlijk maken. De pyipunten zijn van hard hout gemaakt en versierd met zeer ingewikkelde figuren in rood, zwart blauw en groen. Deze vondsten van voorwerpen, die van menschen afkomstig zijn, zouden even onbelangrijk zijn als de skeletten van de uitgestorven dieren, die alle reeds bekend zijn, als niet de ligging der voorwerpen erop wees, dat er nog voor het uitsterven van de Nothrotherlum menschen in Ame rika moeten zijn geweest BEENDEREN EN CONSERVENBLIKJES- Met conclusies moet men intusschen in dergelijke ge vallen zeer voorzichtig zijn Het vinden van voorwerpen in een bepaalde laag bewijst nog niet dat die voorwer pen even oud zijn als die laag. In deze zelfde grot vond men daarvan nog enkele voorbeelden. In mest van de Nothrotherlum vond men een gewee: .gel. die er blijkbaar door zijn gewicht was ingezonken. In een rots spleet met speren en beenderen van dat dier vond men een conservenblikje, waar snijboonen in hadden gezeten. Blijkbaar had ln zeer moderne tijden iemand in de grot gekampeerd. En heel diep begraven in een dikke laag mest vond men graankorrels, die nog niet zoo oud kon den zijn. Een muis bad daar zijn wintervoorraad begra ven! (Nadruk verboden). Tien jaren geleden stierf C a r u s o. HET LEVEN VAN DEN GROOTEN ITALIAANSCHKN TENOR. Hoe dacht hij over zijn eigen roem? Op den 2en Augustus 1921, tien jaren geleden, stierf 's werelds grootste tenor Enrico Caruso. De keel, waar uit zulke goddelijke geluiden konden komen, verstomd, en de wereld, die hem had vereerd, treurde aan zijn groeve. Wat thans nog aan hem herinnert, is een groot aantal vergeelde recenties, die vol bewondering van zijn prachtige stem spreken en eenige gramofoonplaten, die nog over de geheele wereld worden verkocht. Nu nog is de naam Caruso een tooverwoordwil men zijn enthousiasme uiten over een prachtige stem, dan vergelijkt men deze met Caruso's geluid. En dikwijls ten onrechte natuulijk, want het blijft een vraag of de wereld wel een tweede tenor heeft gekend, wiens geluid met het zijne vergeleken kan worden. Niet alleen heeft men in Enrico een van God begenadigd zanger verloren, doch ook een zeer eigenaardig mensch, eigenaardig al thans in de anatomisch-physlologische beteekenis. Caruso's keel was niet gevormd als die van andere tenors. Een Engelsche keel-specialist, Dr. William Lloyd, heeft een groot deel van zijn leven besteed aan het onder zoeken van de kelen en stembanden van beroemde zan gers. Ook Caruso heeft hij onderzocht en de resulta ten van zijn onderzoek zijn zeer interessant. Zoo was b.v. Caruso's geluidskanaal van ongewone lengte. De af stand tusschen voortanden en stembanden was b.v. een halve duim grooter dan bij de andere tenors. Daaruit Is o.a. de buitengewone omvang en de hoogte van zijn stem te verklaren. Verder moeten, zooals het onderzoek uit wees, Caruso's stembanden veel langer geweest zijn dan die van andere, door den dokter on derzochte zangers. Het verschil bedroeg ongeveer een achtste duim. Ook was zijn borstomvang zeer groot en daardoor kon hij zeer veel lucht Inademen en zijn to nen zonder veel moeite zeer lang aanhouden. Soms wel veertig seconden lang! Maar er is nog meer: Dr. Lloyd verklaart dat ook het vibreeringsvermogen van Caruso's stem zeer groot was. Hij constateerde 5500 trillingen per seconde. Uit Caruso's leven. Het heele leven van den grooten zanger wordt als het ware beheersoht door een goede eigenschap: mensche lijke bescheidenheid. Caruso behoorde dan ook niet tot die kunstenaars die van te voren reeds ervan overtuigd zjjn, dat hun een wereldroem beschoren is. Neen, zijn bescheidenheid weerhield hem juist langen tijd ervan, in het buitenland te gaan optreden. Toen hij in zijn ge boorteland reeds een gevierd tenor was, durfde hij een tournee nog niet- aan. Eerst later en grootendeels op tijd-hebbers-wagens elkaar passeeren, dan trok ik mijn medewandelaar achter een boom; doch daarop werd heel wijselijk opgemerkt dat een boom in zoo'n geval even gevaarlijk was als tijdens een onweer; bliksem en auto komen het meest in contact met boomen. Maar waar heen dan? In een sloot stappen met lage gele schoenen en dunne sokjes is óók zoo prettig niet! Kalm blijven staan en uitkijken! Niet bang zijn. Een hartstochtelijk wandelaar moet den dood in de oogen durven zien! Dit maakt de wandeling des te verheve ner, vermaande mijn metgezel. Bewonderend keek ik den moedigen man aan. Wel aan dan, voorwaarts, naar Terheijde. 'k Zou desnoods er mijn leven bij laten, evenals onze groote admiraal Tromp in den slag bij Terheijde sneuvelde. En mijn vrouw en kinderen en broers en zusters en tantes en ooms en nichten en neven, allen zouden zij mijn naam in één adem noemen met dien van Tromp en Terheijde! Ach ja, myn vrouw er wellicht buitengesloten. Heel vriendelijk had ze mij een „malloot" genoemd, toen ik de uitnoodiging van dien anderen „wandel-malloot" had aangenomen. Nochtans: op naar Terheijde! We zuilen nog ongeveer tienmaal op zijde gesprongen hebben, toen er tusschen het geboomte rechts van den weg een wit gebouwtje zichtbaar werd. Een oase! was mijn eerste gedachte. En werkelijk ontdekten we een vriendelijk uitziend koffiehuis waarvoor eenige voertui gen stonden, welker eigenaars daarbinnen noodig eenige zaken hadden af te doen. Binnen twee minuten zaten we aan een gezellig ta feltje een frisch biertje te verschalken. Nee, meneer, u zult nog drie kwartier verder moe ten en dan nog drie kwartier van Terheijde naar Mon ster, een heel mooie wandeling, meneer. Wat blieft u? Nog een klaartje. Asjeblieft meneer! aldus de waardin. Opgewekt en moedig als een jonge stier in de arena, greep ik mijn mede-tippelaar bij den arm. Dat doen we! riep ik enthousiast, en rekende reeds uit, hoe Iaat ik daarvandaan met de autobus thuis zou kunnen zijn. Doch mijn brave buurman keek ernstig. Dat doen we niet, schudde hy. Ik weet iets vee! heerlijkers. Volg mij maar. En in no-time bevonden wij ons in een dichtbegroeide smalle laan, met aan beide Enrico Caruio. aandrang van zijn impressario, die in hem de bekende „kip met gouden eieren" zag, zwiohtte hjj en trad op in Berlijn en andere groote steden. Bij zijn eerste optreden was hij echter in het geheel nog niet zeker van zijn succes. Eerst toen hy na deze uitvoering in Beriyn een aanbieding kreeg om Manon Les ca ut in Covent Garden te Londen te gaan zingen, wist hy dat hy met het onder teekenen van dit contract de eerste schrede zette op den weg naar de wereldroem. En zyn sucoes was werkelyk geweldig. Men Jubelde hem toe. men schreeuwde van enthousiasme. De hono raria, die hem werden uitbetaald, waren fantastisch. In Parijs betaalde men voor zijn optreden de ronde som van 20.000 francs. En toen men aan zijn impressario vroeg, of zoo'n hoog bedrag nu niet overdreven was, ant woordde deze glimlachend: „Men kan voor Caruso iederen prys betalen. Hy zal toch altijd voor elke opera directie de goedkoopste kunstenaar zijn." En inderdaad: Van zijn laatste optreden in Parijs had de operadirectie ondanks het groote bedrag aan gage nog een netto winst van 80.000 francs overgehouden. Caruso over zijn leven. En Caruso zelf? Hoe vond hy dit leven van roem en veel geld verdienen, deze dolle periode van bloemen en eerekransen, enthousiaste menigten en "krankzinnig hoo ge gages? Ach. het was deze zelfde vraag die een energiek re porter hem eens deed in zyn kleedkamer. En Caruso antwoordde: Och, wat zal lk u zeggen... Ik weet niet of ik op het oogenblik moet spreken van mijn succes of van myn ongeluk. Want wat beteekent nu dat succes ln werke lijkheid? Niets! Ik ben nu toevallig een bekenden tenor geworden; de menschen juichen bij het hooren van myn stem. Maar ik vraag U: heeft een zakenman met een goed rendeerende zaak het niet veel plezieriger, dan Ik? Ik wordt ten slotte maar uitgebuit door een op goud belusten impressario. Ik moet een leven leiden als een kasplantje... dat mag niet voor meneer Caruso's stem en dat mag niet voor meneer Caruso's keel. Och, wat verlang lk er dikwyis naar om al die nare voorzorgen, alle voorzichtigheid over boord te gooien en eens te gaan leven als een gewoon mensch, m'n lusten bot te vieren eens heerlijk in den wind te loopen, eens lak te mogen hebben aan al die impressario-bedlllerlgheid." Zóó sprak Caruso zelf. En pleit het niet voor hem? Zegt het ons niet dat we niet met een verweekolijkten kunstenaar, maar met een eenvoudig lévend mensch te doen haddon? Ook andore voorvallen in zijn leven leggen daarvan getuigenis af. Zoo geeft de Beriijnsche opvoering van „Bohème" een staaltjo van zijn gezonden zin voor humor Toen n.1. Amato snel zijn jas moJbt aantrekken om voor de stervende Mimi medicijnen te gaan halen, stond de arme actour daarby vreereiyk te stumperen. Caruso had van te voren de mouwen van de jas dichtgenaaid. En toen Amato dan maar ten einde raad zijn jas liet liggen en naar zijn hoed greep, brulde het publiek van het lachen. Caruso had den hoed tot aan den rand toe met water gevuld, zoodat de acteur een compleet stortbad kreeg! Caruso zou nimmer optreden zonder zijn amulet. Zijn schutspatrones was een heilige uit een klein kapelletje in de buurt van Napels. Haar beeltenis droeg h{j altijd aan een kettinkje op zyn bloote borst. En deze geloovlgheid zou juist zijn ongeluk worden. Hij werd ziek in Amerika en zijn toestand werd eorat wat beter toen hy op weg was naar zijn geboorteland. Hoewel de doktoren aanraadden, niet verder te reizen, daar anders een instorting zeker niet uit kon blijven! wilde Caruso hardnekkig terug naar de kleine kapel ln den omtrek van Napels om daar zijn beschermheilige zyn al geheele genezing af te smeeken. Doch op do te rugreis naar zyn dierbaar vaderland, dat hy zoozeer had liefgehad, stierf Caruso op 2 Augustus 1921. Hy zag zyn vaderland niet meer terug... zijn ïyk werd gebalsemd en naar de zonnige vlakten van Italië gevoerd. Vyftig jaren had Caruso geleefd on minstens dertig daarvan had hy een groot publiek de goddclyke gaven van zijn stom geschonken. Men heeft hem begraven met de handen over elkaar gekruist op de borst. En de witte vingers omklemmen een kleine beeltenis aan een gouden ketting. Het is het portret van de heilige uit de kleine kapel in do buurt van Napels zijden kalveren, doorkijkjes op vette weiden en huppe lende kalveren, kakelende kippen, die zelfs op de boom takken van den mooien zomerdag zaten te genieten. Aanvankeiyk leek me dit zon-doorplekweggetje wer kelijk fijn... Eén-twec... stappen maar. Echter: er scheen geen eind aan te komen. Zoo'n mooi groen steeg je, waarin je biykbaar niet opschiet, gaat vervelend worden. De eenige afwisseling kwam ln den vorm van een wagenspoorpad tusschen weilanden, waarna we op een rijweg stapten. Nu kun je rechts naar de Liere vooruit naar Wa teringen en links naar Loosduinen, bood myn lotgenoot aan. Ik koos veiligheidshalve een kwartiertje rust op den grasberm en zei: liever naar den Haag te willen. Ja, maar daar ben je nog niet Komaan, we zullen de sokken er maar weer inzetten. Vooruit dan maar! braniede ik byna toonloos, 'k Had een gevoel in myn heupen of er iets aan kapot was, myn hielen gaven de gewaarwording van gewel dige uitzetting, myn eertijds mooie molières en kleurige sokjes, durfde ik niet meer te bekijken. 'k Liep maar, met het lied van de Wolga-Schleppers in myn ooren, belandde op den Leyweg, zag vandaar een snelle omnibus op den Loosduinschenweg voorby rollen vol met prettig gestemde niet moede-men- schen; benijdde verder de overledenen die daar zoo heer- ïyk op de begraafplaats Eik-en-Duinen de eeuwige rust waren Ingegaan... terwyi lk my voortsleepte, naast djen vrccseiyken wandelaar, die schijnbaar geen vermoeidheid kende... Eindeiyk... kwam ik nog levend thuis. Dat zullen we nog eens gauw verhalen, maar dan een eindje verder, niet waar? aldus zei dat mon ster, by 't afscheid nemen. Natuuriyk! Dank Je wel, hoor, voor 't lesje, bracht lk er met inspanning mijner laatste krachten uit. Ik had my toch voorgenomen om hem te overduvelen? Na twee dagen en nachten rust, mocht lk constatee- ren dat ik nieuwe schoenen en sokken moest aanschaf fen, gezwegen nog van de kolcnasch- en wegstof, die door mijn kleercn tot in mijn huid was doorgedrongen. Desondanks heb ik my niet laten intlmideeren. Wat blieft u? .(Nadruk verboden).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 7