i
m
M
ZATERDAGAYONVSCHF.TS
IET PROBATE MIDDEL.
WETENSWAARDIGHEDEN.
WARE WOORDEN.
KINDERVERHAAL
^vonfcuperc.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 15 Aug. 1931. No. 8917.
QSadru
Een luchthartige historie,
vrjj bewerkt naar het Zweedsch,
door SIROLF.
k verboden. Alle rechten voorbehouden).
MIJN vriend Vlijm was juist op visite en we
waren in een geanimeerd gesprek gewikkeld-
We haalden vrooiijke, aardige herinneringen
||«t jeugd op en verloren ons in mijmerend genieten
Ua de dagen onzer jonkheid, toen plotseling de tele-
gjng, met een gebiedend, schel, irriteerend ge
ld Ik liep er heen, nam het toestel van den haak,
luisterde. „Spreek ik met dokter Abramson? Ach,
ir Keessie hep het weer zoo in het hoofd en ik ge
vast en zeker dat het weer zinkings zijn en hij
niks niet as dsenzen, wil U niet daluk effe komme,
Öekter!", zei een vrouwenstem door het apparaat
>p naar de weerga met je Keessie en zijn zinkings
ttij «n als je nu nog eens telefoneert, steek dan je
Uawren in de juislfe gaatjes van de schijf en als je
|ioo'r ossekop bent, dat je dat niet kunt, dan moet Je
gesnapt?!" Aldus voer ik wild uit, terwijl mijn
tri»! Vlijm, verbaasd over zulk een onverwachte hard-
vochtiglteld en woede, mij met groote oogen aanstaarde,
[aar kü begreep alles, toen ik hem vertelde, dat dit
l vastlag de vijfde keer was, dat ik verkeerd werd
lebeÜ, omdat de? menschen aan het andere einde
het apparaat nonchalant te werk gingen of op
geluk uit hun hoofd een nummer opbelden, dat op
mijne geleek. Midden in den nacht word ik soms
deae onhebbelijke, luie, nonchalante menschen
mijn Bed gebeld. En sommige, als ze hooren dat ze
rkeerd aangesloten zijn, zijn nog zoo onhebbelijk om
«iets te zeggen te hunner verontschuldiging, doch een
voudig den haak op te hangen. Het moest strafbaar
llijn!
I Vlijm liet me kalm uitrazen. Toen ik wat gekalmeerd
ww, klopte hij mij bemoedigend op den schouder en
[tel: „Ik begrijp wat er bij je omgaat, beste jongen,
|*Ml ik heb precies zooiets zelf ook gehad. Ik werd
tien keer op een dag verkeerd opgebeld. En wil
Ij» eens hooren, hoe ik de menschen dat heb afgeleerd?
luister dan maar eens...
Eerst was het een dame, die me opbelde en mij toe
beet: U spreekt met mevrouw Dikkers, van de Hoog
straat nummer 35. Ik heb U nu al zes weken geleden
een ameublement gestuurd dat verguld moest worden
en nu zijn ze nog niet klaar, wat is dat voor een ma
nier om een goede klant te behandelen, het is gewoon
weg een schandaal, wat zijn jelui voor onhebbelijke
knoeiers?!
En. mevrouw, antwoordde ik, de meubels zijn klaar,
dus dat is in orde. Maar we konden het niet betalen,
om ze te vergulden. De tijden zijn zoo slecht. We heb
ben nog geprobeerd, ze te verzilveren, maar daar kwa
men we ook niet ver mee. Nou, toen hebben we ze maar
vertind! Ze zien er heel aardig uit en bovendien is dat
toch ook veel sterker dan verguld.
Wat zegt U me daar? Heeft U de meubels ver
tind? Bent U gek geworden? Wat heeft dat voor doel?
Tja, mevrouwtje, wie kan dat zeggen? Maar ik
kan me voorstellen, dat het goed is, voor het geval
iemand er iets in koken wil en zeker wil zijn, dat de
boel niet vergiftig is.
Toen werd er afgebeld.
Een minuut later belt die dame weer op:
Is dat werkelijk waar met die vertinde meubelen?
Nee, mevrouwtje, niet heelemaal. We hebben een
speeltafeltje vernikkeld, om het valsch spelen wat ge
makkelijker te maken. Het ding weerspiegelt namelijk
heel sterk.
Rang, vliegt de telefoon op den haak. De dame heeft
wild afgebeld. Heeft eindelijk haar fout ingezien. D*ie
belt niet meer het verkeerde nummer op.
Een poosje later wordt er weer opgebeld. Weer een
vrouwenstem, die zegt: Stuurt U mij dadelijk een zak
kachelhoutjes, U spreekt met mevrouw Ruis van
Jacobstraat.
Dadelijk, mevrouw, aadelijk. Maar permitteert U mij
eerst even een kleine vraag. Is U familie van minister
Ruys?
Waarom vraagt U dat in vredesnaam?
Nou, dat is ook een vraag, mevrouw! We zijn erg
kieskeurig met onze cliënteele! We sturen maar niet
aan de eerste de beste kachelhoutjes! En vertelt U
mij eens, mevrouw, wat voor soort kachelhoutjes moeten
het zijn?
Heeft U dan verschillende soorten?
Ja zeker, we hebben twee soorten! Natte en droge.
De natte worden 's avonds in het water te weeken
gelegd, opdat ze den'volgenden dag goed drijfnat zijn.
Waterhout is het nieuwste modesnufje, wist U dat niet?
Het brandt niet, dat is waar, maar aan den anderen
kant rookt het weer erg mooi.
Woedend wordt er afgebeld.
Een poosje later wordt er opnieuw opgebeld. Dezelf
de stem zegt:
Stuurt U een zak kachelhoutjes naar mevrouw
Ruis in de Jacobstraat,
Best, mevrouw. Moet het de gewone soort zijn, of
gedraaide?
Gedraaide? Hoe bedoelt U dat?
O, heb ik U dat nog niet verteld? We hebben een
nieuwe soort kachelhoutjes, die laten we draaien, om
ze mooi rond en glad te maken. U zult me toch toe
moeten geven, dat die ouderwetsche kachelhoutjea toch
eigenlijk foeileelijk waren en je er je leelijk aan bezeren
kon. Ieder oogenblik kreeg je splinters in je vingers.
Akelig was dat. Nou; dit nieuwe gedraaide hout is ge
garandeerd splintervrij en we hebben ze in verschillende
kleuren beschilderd. Dat staat zoo aardig, als de kachel
aangemaakt wordt. Snoezig. Dat draaien gebeurt onder
toezicht van een architect, we willen geen namen noe
men, maar U heeft natuurlijk wel eens van Berlage
gehoord, nietwaar? Nu, en voor het beschilderen heb
ben we een professor van de kunstacademie. Gedraaide
en beschilderde kachelhoutjes kosten tien gulden per
zak, een koopje nietwaar, als U aan Berlage en aan den
professor denkt. In sommige houtjes zit speelwerk, dat
gaat spelen door de zuiging van de lucht in den kachel...
Maar wie denkt U wei, dat U voor heeft, met wie
denkt U wel dat U spreekt!!!
Met een stom, eigenwijs stuk vrouwmensch, dat
te lui en te lam is om in het telefoonboek te kijken en
het goeie nummer op te bellen. Goeien dag, mavrouw!
Zie je, aldus sprak mijn vriend Vlijm, op die manier
heb ik het ze afgeleerd. Ik heb van verkeerd opbellen
geen last meer."
Een goeden naam kan men slechts verkrijgen door
vele daden en men verliest hem door een enkele.
Wie zich rekenschap geeft van de groote mogelijk
heden van de menschelijke ziel, wie zich het menschelijlc
leven met al zijn perspectieven goed voor oogen stelt,
die zal nimmer door de gebeurenissen van het dage-
lijkache leven kunnen worden overweldigd.
Gelukkig de mensch, die tot d^ groep van levensblij®
lieden behoort. Hun zijn geluk en welslagen verzekerd*
In een juiste waardeering van de dingen, die men in
het leven ondervindt, ligt één der voornaamste eigen
schappen. welke men moet bezitten om een rustig en
gelukkig mensch te zijn. i
Al wat men zegt dient waar te zijn, maar daarom
is het nog niet noodig alles wat waar is te zeggen,
ook als men weet daarmee anderen te grieven.
Degelijke opvoeding, gevolgd door een harde leer
school, drukt dikwijls een stempel van wilskracht op
het karakter.
Slechts bij wederzijdsch vertrouwen valt gezamenlijke
arbeid licht; moeilijkheden, die zouden verrijzen, wor
den dan gemakkelijk verwijderd.
Is het U bekend:
dat er 1.000.000.000 inwoners op de wereld zijn?
dat er reeds 200.000.000 daarvan Engelsch spreken?
dat dat twee keer zoo veel is, als het aantal, dat eeniga
andere talen spreekt?
dat geleerden het onwaarschijnlijk achten, dat eeniga
kunsttaal ooit wereldtaal zal worden?
dat men het Juister en beter uitvoerbaar acht, een be
staande taal, die reeds over een groot deel van de we
reld gesproken wordt (Engelsch) nog meer algemeen
te verspreiden, zoodat men op die manier een levende
wereldtaal krijgt?
i
EVENTJES LACHEN
Waarvan besta je eigenlijk?
Ik verkoop meubels.
Gaan de zaken goed?
Tot mijn spijt niet bijzonder, het zijn voorlooplg
mijn eigen meubelen.
Kellner, neem die biefstuk terug en laat hem nog
eens een keer goed doorbraden!
Neemt U mij niet kwalijk mijnheer, maar U be
stelde hem toch half gaar?
Jawel, half gaar, maar deze is zoo rauw, dat ja
hem warempel nog hoort... hinniken!
Vader: „Wel .Jantje, denk je dat je van dit Jongentje
genoeg zult houden om hem tot broertje te hebben?"
Jantje (de nieuwe baby een beetje twijfelachtig be
kend): Moeten we deze houden, vader, of is hij maar op
zicht?"
XL VII.
knecht laat een lucifer vallen.
I^at Tinteloog, h?t zwarte Beertje niet kon we-
P. toen hij zat te staren naar Bobby Lynx, die
PW zijn visch was gekropen, was, dat Bobby
zoo bang was als hijzelf. Om de waarheid te
fcgen was Bobhv Lynx banger voor Tinteloog,
|Q Tintelt je voor Bobby. Maar men moet natuur-
nooit laten zien. dat men bang is. Dus deden
|e twoe niets anders dan elkander aanstaren, de
met zijn groene, de ander met zijn zwarte
n. het jonge beertje op zijn achterpooten ge-
pm gereed voor een worsteling, de jonge lynx
fwd om zijn sprong te doen. indien de ander een
iandige beweging mocht maken. Toen begon Tin-
pog zoetjes achteruit te loopen, terwijl Bobbv
pa met ohalf gesloten oogen gadesloeg, onderwijl
iep in zijn keel bromde en met zijn staart
pen en weer sloeg.
upvrm u er- aan.? ^ad Tinteloog zichzelf
Eoipn v i,niet-begonnen om zijn
Air Seon zin in een vechtpartij
manier gaan visschen doe ik liever niet ,al
P i* natuurlijk, als
er niemand anders was ge
liet hphh« i op d'e I°rel te leggen, hem daar
I PlttÏTn. la";n liss™ 'c bederven."
te snn,vpn (k,'8' begonnen beide jonge dieren
nieuwe geur dnerT van briesie kwam
schovndoor bet woud een geur. zóó
•cherp i
een geur, zoo
rustend, dat zij hun vrees voor
elkander vergaten bij het voelen naderen van een
gemeenschappelijk gevaar.
Mèt den geur verspreidde zich een zachte grij
ze wolk tusschen do boomen om het Poliywog-
meer, die voornamelijk uit hard hout bestonden,
hoewel hier en daar ook een enkele berkeboom zijn
witte armen tusschen het groen opstak. Tusschen
de boomen was het bovendien een dichte warreling
van hoog opgeschoten boschbessen en zwarte bes-
senstruiken, die zoo hoog groeiden als Tinteloog,
wanneer hij op zijn teenen stond, zien kon.
Het was een droog voorjaar geweest in de stre
ken rond den berg Olaf. Weken lang was er geen
regen gevallen en hoewel de rivier nog breed en
vol was door het water van de sneeuw, die boven
op de bergen ontdooid was, had de heete zon elke
vochtdruppel opgezogen, die ze uit den met doode
bladeren en takken bedekten bosehgrond kon ha
len.
In denzelfden nacht, toen de Vossenfamilie op
de kikvorschenjacht was gegaan in het Polly-
wogmeer en Enk Wunk. het Stekelvarken zichzelf
had geamuseerd door den heuvel af te rollen, en
Bobby Lynx Tinteloog ontmoet had op de visch-
vangst, was de knecht van de boerderij een uur
vóór zonsopgang op weg gegaan om bunzingval-
len uit te zetten. Terwijl hij den ouden houthak-
kersweg volgde naar het Pollywog-meer, was hij
even gaan zitten op een omgevallen houtblok, om
zijn schoenriem vast te maken en zijn pijp aan te
steken en toen hij opstond had hij zijn lucifer
brandend weggeslingerd.
Nu had de knecht natuurlijk de bedoeling ge
had, zijn lucifer uit te dooven vóór hij hem weg
wierp, maar hij keek niet om. om te zien, of alles
in orde was. Niet zoo gauw echter had hij zich
omgekeerd, of een dun vlammetje sprong op uit
de doode bladeren naast het houtblok en spoedig
knapte en warrelde een flink vuurtje rond het
houtblok*
Toen ving een witte berk met een drogen papier-
achtigen bast, een vonk op en zoo ontstond snel
een roode slang van vlammen, die met den wind
mede langs den grond kroop, eerst op de boerderij
aan, toen daaromheen naar de rivier. En vóór de
knecht naar huis had kunnen snellen om hulp te
halen, had het vuur zoom omvang genomen, dat
de geheele streek tusschen het meer en de rivier
in lichte laaie stond en het struikgewas brandde
als timmermanskrullen. Het was de rook van deze
roode ramp, die beer en lynx tezamen zóó had
doen schrikken, dat ze hun twist vergaten,
XLVIII.
HET BOSCH IN VLAMMEN.
Gevoelens van vijandschap worden nooit zoo
gemakkelijk op den achtergrond gedrongen, als in
tijden van gemeenschappelijk gevaar. Niet zoo
gauw hadden zij den scherpen rook. die nu tus
schen de boomen aan kwam kruipen, opgesnoven,
of Bobby Lynx en Tinteloog waren beide ten
volle bereid, om over hun twist heen te stappen.
Op zichzelf was de boschbrand zoo erg niet. De
boomen waren, zooals gezegd, allemaal van hard
hout en dat brandt langzaam. Maar voor Bobby
Lynx was het het erge van het geval, dat de brand
juist tusschen hem en zijn hol was en dat was een
gevaar, zooals de jonge, wilde boschkat nog nooit
had meegemaakt. Zijn eerste gedachte was een
schuilplaats te zoeken en hij sprong in een hoogen
pijnboom en klom tot de hoogste takken, die hem
houden konden. Nieuwsgierige Tinteloog echter
ging, toen de eerste schrik voorbij was, schuife
lend door de struiken om te zien, waar die scherpe
lucht vandaan kwam. Wat Bobby vanuit zijn uit
kijkpost zag, was een muur van vuur. Deze kwam
snel nader, aangewakkerd d<)or den opkomenden
wind. Het vuur verslond het struikgewas, dat den
bosehgrond bedekte en overtrof in snelheid de die
ren, die hij er vaag voor zag vluchten. Laaiende
vlammen klommen tot de toppen van de droge
berken en zelfs de harde pijnhoomen lieten hun
doode takken vallen.
Lange scharlaken vuurtongen renden door de
open plekken en verslonden de doode dennenaal-
den en de droge eikebladeren. Hun geknap en ge
kraak deed Bobby, die daar plat op den tak lag
steeds grooter oogen opzetten van schrik. Tintel
oog bemerkte al spoedig, voordat hij nog ver was
gekomen, dat de dikke rookwolk ondragelijk heet
werd. Ze drong in zijn neusgaten en hij moest er
zijn oogen voor dicht doen. Hij snakte naar adem
en tenslotte rende hij vol angst terug.
Bobby begon vol verlangen te turen naar de
overzijde van de rivier, die hier te breed voor hem
was om er over te durven zwemmen. Hij was
haast nog banger voor het water, dan van die
onbekende dingen, dat vuur en dien rook, die hem
nu van alle kanten schenen te gaan omsingelen.
Hij kroop stil uit den pijnboom naar den kant,
waar de vlammen niet waren en klom toen weer
in een anderen boom, die over het water hing. En
daar lag hij doodstil en zijn groene oogen puilden
zenuwachtig uit, terwijl hij naar beneden keek en
het schouwspel gadesloeg. Tinteloog rende eerst
stroomopwaarts, dan afwaarts in angstig verlan
gen om zoo spoedig mogelijk in zijn hol op don
berg Olaf te komen .Want bij alle andere moeilijk
heden kwam nu nog, dat het nu vol dag was ge
worden en hij verlangde ernaar, zichzelf te verber
gen en te gaan slapen, tot de beschutting van do*
nacht weer kwam. Maar er was geen uitweg en 1,9
bleef staan aan den rand van het water en keek
naar den snellen stroom, bang om den langen
zwemtocht naar den anderen oever te wagen
tenzij hij er toe gedwongen werd.
Wordt vervolgd.