ï-A voor i DE AVONTUREN VAN REINAARD f4 i onze jeugd EEN NIEUWE WANDAAD VAN REINTJE Er heerschte dien avond een groote bp- schudding aan het hof van koning Leeuw, toen prins Leeuw en de wolf niet thuis waren gekomen. Allerlei gissingen werden gemaakt, koningin Leeuwin zat stil te schreien, en koning Leeuw liep grommend op en neer. Alle andere dieren aan het hof waren onder den indruk en hielden zich zoo stil als muisjes. Toen deze zenuwachtige stemming reeds langer dan een uur geduurd had. brulde koning Leeuw om de zoekpatrouille. Deze bestond uit uilen, want alleen zij konden zich in het donker snel voortbewegen en goed in de duisternis turen. De uilen kregen de bood schap mee, dat beide vermisten dien middag op bezoek waren gegaan bij Reintje de Vos en algemeen werd verondersteld, dat deze wel weer iets uitgehaald zou hebben, dat met het niet thuis komen van prins Leeuw en Wolf in verband zou staan. De uilen vertrokken oostwaarts en vlogen In een breede linie om een zoo groot mogelijk oppervlak af te kunnen zoeken. Toen er een boven de woonplaats van Reintje was ge komen, bespeurde hij twee donkere voor werpen, die vlak voor het hol lagen. De uil die de ontdekking gedaan had, gaf door een schreeuw te kennen, dat het doel be streek een zwerm voor hem neer, en de oudste stapte naar voren „Majesteit wat is er van Uw dienst „Bij het eerste krieken van den dag, zei koning Leeuw, trekken jullie er op uit om Reintje de Vos te vinden, en jullie komen niet eerder thuis voordat je weet waar hij zich bevindt, en wanneer je kunt. breng je hem maar tegelijk mee". Nauwelijks was de eerste schemering van den volgenden dag doorgebroken, of met een gezoem alsof een bijenkorf leeg stroomde, stegen de horzels op om Reintje de Vos te gaan zoeken. Sannie, de kleine Chimpansee, de ver trouwde van koning Leeuw, doch daar naast een groot vriend van Reintje, sloeg het vertrek van de horzels weemoedig gade, want hij wist dat er met hen niet te spotten viel en dat zij Reintje vast en zeker voor den koning zouden brengen. De speurders zochten den heelen mor gen en de zon was reeds hoog aan den hemel geklommen toen zij als maar Reintje nog niet ontdekt hadden. Evenals de uilen den vorigen avond, vlogen zij eveneens in een breede linie doch door hun geweldig groot aantal bestreken zij een oppervlakte van kilometers. Zij had- reikt was en daalde snel neder. Op een af stand bleef hij naar de roerlooze voor werpen voor het hol van Reintje, en wachtte tot zijn metgezellen naast hem waren neergestreken. „Ik vrees het ergste", zei Hoeboe. de oude uil. Langzaam schreed hy op de gestalten toe. Het waren prins Leeuw en Wolf. zy lagen doodstil en het leek wel alsof zy sliepen. Doch de oude uil, die over veea levenservaring beschikte, bemerkte al spoedig dat dit niet het geval was. Hun lichamen waren koud en hun bek stonct op een vreemde manier half open. Voor de zekerheid kraste Hoeboe twee maal, doch toen er in de lichamen geen beweging kwam, sprak hy zyn gedachte uitZoo dood als een pier. Om geen vergissing te maken raakte Hoebot d* oude uil, nog even de poot van Prins Leeuw aan, doch deze gaf geen enkel teeken van leven meer. „Laten wy maar terugvliegen, besloot hy, er is hier geen hulp meer te verleenen. Deze geschiedenis zal Reintje zyn kop wel kosten, want Je kunt gerust gelooven dat dit zyn werk is". „Zou hy niet thuis zyn vroeg een dei andere uilen. Hoeboe glimlachte smalend „Reintje is natuurUjk al lang gevlucht en wie weet, waar hy thans reeds rond zwerft". Tydens de afwezigheid van de uilen heerschte er aan het hof een beklem mende spanning. Aan slapen was natuur- ïyk geen denken, niemand durfde zich in deze onzekerheid ter ruste te begeven. Ko ning Leeuw werd met de seconde driftiger, terwyi de koningin maar stil zat te schreien. Toen elndeiyk het geklapwiek van de uilen werd vernomen, stroomd: allen te hoop, om den uitslag van het on derzoek te vernemen. De uilen streken in het midden der kring van nieuwsgierigen neer, en Hoeboe nam het woord „Ik vrees, o koning, dat Reintje thans een onvergeefeiyke daad heeft begaan". Toen vertelde hy in welken toestand zy de beide vermisten hadden aangetroffen, en zooals te begrypen is, was de versla genheid na de vertelling van het gebeurde nog dubbel zoo groot dan voorheen. Ko ningin Leeuwin was flauw geval'en, terwyi koning Leeuw brullend van woede op en neer rende. Niemand waagde zich op dat oogenbllk in zyn nabyheld. want koning Leeuw was in een stemming, waarin hy 'n ieder, die hem te na was gekomen, haa kunnen verscheuren. Toen hy een beetje gekalmeerd was gaf hy bevel, dat onmlddeUyk de horzels by hem moesten komen. Niet lang daarna f \M J M den onderling afgesproken dat degeen die Reintje zou ontdekken heel hoog in de lucht zou gaan vliegen en een luid ge- druisch met de vleugels zou maken ten teeken dat de anderen naderby moesten komen. Zooals reeds gezegd, het was al middag geworden en daar het heel warm was, werden de horzels moe van het vlie gen. zy daalden neer om wat uit te rus ten en zoo kwamen enkele van hen op een hoopje blaren te zitten. Plotseling be merkte een van hen dat het hoopje bla ren bewoog en zy fluisterde haar vrien din in het oor „Wat ligt hier onder Er werd een onderzoek ingesteld en wie lag daar onder de blaren verborgen Reintje de Vos Zonder dat Reintje, die rustig lag te slapen, er erg in had, ging twee horzels op zyn oogen zitten en een andere op zyn neus. Reintje werd wakker en de aanwe zigheid van de gevaarlyke vliegen bemer kend wilde hy hen verschrikt met de poo- ten wegkrabben doch een van de horzels zei „Reintje de Vos, wy hebben bevel van den koning gekregen dat jy ons naar het hof moet vergezellen. Wees dus verstandig en sta rustig op om met ons mee te gaan. Wanneer je weerspannig bent hebben wy orders om geweld te gebruiken en wy zyn met een groot aantal zoodat er tegen ons niets te beginnen valt". Reintje de Vos die by ervaring wist hoe gevaarlijk de horzels konden steken en dat zy hem met een groot aantal gemakkeUjk zouden kunnen vermoorden, besloot geen weerstand te bieden. Reintje de Vos moest toen omringd dooi de zwerm, van horzels naar het hof van Koning Leeuw draven en enkele van de speurders namen nu en dan de gelegen heid tc baat om op het lichaam van Reintje wat uit te rusten. Tegen den avond werd het hof bereikt. Daar hei reeds zoo laat was gaf koning Leeuw order om Reintje op te sluiten, eerst den volgenden dag zou hy zich moeten verant woorden voor zyn daden. Gorilla, de strafrechter, greep hem toen in het nekvel en bracht hem in een hol waarvoor zware balken werden opgesta peld, zoodat het onmogeiyk was om te ontsnappen. Voorts had Gorilla van den koning het bewel gekregen om den heelen nacht een oogje in het zeil te houden. Uit de school. Onderwyzer: Kinderen, hier is nu een UJst van woorden, wy gaan eens zien, welke enkelvoud en welke meervoud zyn. wy be ginnen met de bovenste Broek. Jan, is broek enkelvoud of meervoud? Jan, nadat hy pynUjk heeft nagedacht: Meneer, dit begint in het enkelvoud en ein digt in het meervoud. Onderwyzer; Wat is stilte, Tom? Tom: Dat is wat men niet hoort, wanneer men luistert De kleine fee ii heel er& stout, Ze fladdert lachend door het woud En steelt alleen maar voor de mopj Het web van Pieter Spinnekop. En Piet, de spin, die moppert luid. De fee vliedt wed en.*., lacht hm uiU Deze eend wil in den vyver komen, maar daarvoor moet hy een zwemmen, waarin veel bochten voorkomen en waarvan de loop i volgen is. Om dat beekje te vinden, zet je je potlood neer by het woord en dan moet je maar zien, hoe je door het doolhof heen by den terechtkomt. Maar de potloodhjn moet altijd tusschen twee wanden je mag er geen lynen mee kruisen. HET SLOOTJE. t Mooiste plekje in den tuin was aan den achterkant, waar Mien 't liefst zat onder den grooten peereboom, die ieder jaar in 't voorjaar met z'n witten bloesemkruin bloeide. Daar speelde ze met de poppen- kinderen, daar leerde ze haar lessen en teekende ze huisjes, vlinders en vogeltjes, want, dat kon ze wat aardig en de mooiste plaatjes bewaarde r.oeder in een schrift. Maar 't liefst zat ze te droomen aan het water, het slootje, dat er langs liep en dan keek ze naar de gonzende vliegen en libel len, die over het water gonsden. Als 't warm was, trok ze haar kousen uit en dan plaste ze met haar bloote voeten in het water dat de droppels in het rond spatten. Soms werd haar lichte jurk nat, maar in 't zonnetje droogden de dunne strookjes in een ommezientje en hoefde ze niet bang te zyn, eer standje te krygen. Eens zat ze weer in gedachten by het slootje en liet zich warm stoven in het zonnetje. De vlinders fladderden, de vlie gen gonsden, het water schitterde. Mien's oogen werden zwaar, wat scheen die zon toch het water kreeg zulke vreemde kleuren Ineens hoorde ze een zacht stemmetje: „Mien! Mien!" „Wie roept daar?" vroeg ze verwonderd en ze probeerde haar oogen wyd open te doen. „Ik!" fluisterde het stemmetje. „De ko ningin der libellen!". „Waar zit je?" vroeg Mien. „Hier!" riep de libel, ik schommel op een bosje ver- geet-my-nietjes!" Mien keek en Jawel! net zoo blauw als de bloemetjes, waren de doorzichtige vleu geltjes van het schitterend insect. „Ga maar op myn rug zitten!" noodig- de de libellen-koningin uit, dan mag Je een eindje meevliegen!" „Dat kan toch niet'!" zei Mien. „Ik ben veel te zwaar!" „Weineen!" lachte de libel, probeer het maar!" En meteen voelde Mientje zich opgetild. Ze deed verschrikt de oogen open en keek in het lachend gezicht van moeder, die haar in de armen hield. „Slaapster!" zei moeder, „ik kon je niet wakker krygen! ber. je in slaap gerold?" „Ik wou vliegenzei Mien en wreef zich de oogen uit om naar het bosje ver- geetmynietjes te kyken. „Maar de schitterende Jufferl l< Hmv nen. «s™ „Ik heb gedroomd...." zuca li ftüd HET BLOEMENF Er was er is een klein Als zyn vader of r.'n moeder: om iets te doen 'n boodschi: dan wilde hy dat nooit, 's Ma was hy al op om met zyn kat* len. Toen riep zijn moeder: jy eens voer geven aan de t Maar Jannie was kwaad en zelf „Dat doe ik niet. Ik loop Zoo gezegd, zoo gedaan. Toe kon het bosch kwam zag hij daar®$w bloempje. En het leek wel of' tje zin had om te dansen, zoo het kopje heen en weer. Jannie liep op het bloemetje i zag hy daar Een mooi klein er in. Ze had een rokje aan, dervleugeltjes was gemaakt. Toen ze Jannie zag begon sl stok te zwaaien net zoolang zoo groot was als een blad. ToenJ Jannie: „Ga jy nu in dit I' ten". Nadat J mie in de blos klommen vroeg hy haar wie - zei „Ik ben het feetje, dat de 1 'acD de bloemetjes heen en weer laa'.p hi; en ik maak het veld vroolijk." len „En hoe moet ik je noemen Jannie. „Noem me maar Bloemenfeeïj |]g en toen zachtjes vervolgde zeeu feetje van de vroolykheid en r vo doet pyn als ik er aan denk fc* e li bent „Ach", zei Jannie, „ik zal W ®n stout zyn. Maak me maar weeri 5 ga ik de kuikentjes voeren „Neen je moet eerst je anders wordt Je strakjes weer s „Ik beloof, dat ik nooit mefffJoy zyn zei Jannie. „Neen", lachte het feetje. my eerst helpen om het stui bloemetjes te strooien. Maar vader je niet in handen krü?l zal je al 't stuifmeel afnemen «1 maken. Jannie op weg Maar geen 5 minuten geloopen of een groote by. Jannie sc! kwam de fee, pakte gauw de meel af en rende weg. En...- ineens wakker en rende hard Hy gaf de kuikens voer en droom aan zMn moeder verwjp? „Je moet gehoorzaam zyn- 8'ital Jannie in 't vervolg. Maar TOff hy altyd bang gebleven J

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 16