f» VAN DIT EN VAN DAT W EN VAN ALLES WAT S 9S DE MAN DIE TERUGSLOEG. HUMOR. WETENSWAARDIGHEDEN. KINDERVERHAAL Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 19 September 1931. No. 8937. t nit, 1 SPi^ cht uj ngem e wigi Ier, dg verbo NKQ s, dat: hadd huisje idee q tn dj;. ZATERDAGAVONDSCTTETS Een zeer vreemde geschiedenis, vrij naar het Engeisch, bewerkt door SIROLF. (Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden). De heer die het bureau van den bekenden journa- van de bekende krant zonder kloppen kwam bin- :ormen had een wilde, men zou bijna zeggen frykzinnige. blik in zijn oogen. Hij kwam pal voor tat bureau van den stomverbaasden journalist tot ujjand, joeg den persman de stuipen op het lijf door gading een ontzettende slag met zijn wandelstok ^het schrijfbureau te geven en sprak dan op een 'toon. die echter heel kalm klonk: „Dat had je xirt gedacht, wat?" .Neem me niet kwalijk", zei d'e journalist ijskoud," Baar ik ben niet thuis". De zonderlinge man deed net of hij niets hoorde en troeg: „Wat heeft U vanmorgen voor ontbijt gegeten?" „Dat gaat U geen laars aan", zei de persman bit ter. „wie bent U en hoe durft U het te wagen hier on- aangediend te komen binnenvliegen?" „At U soms brood met margarine en lepkaas?" vroeg dc vreemde man onverstoorbaar. „Ja. Wou U er soms wat van?", zei de journalist sarcastisch, „maar dat is mijn zaak trouwens. En als je nu de kamer niet uitgaat en de deur aan den buitenkant dichtdoet...!" „Waarom eet U brood met margarine?", vroeg de man weer. „Omdat alle geleerden dat doen," zei de journalist, .,en omdat anders het brood en de margarine mij op eten. Het is net zoo lang als het breed is. Smeer 'm!" „Waarom bent U geen rauwe-boonen-eter?", wilde de zonderling nu weer weten. „Waarom ben jij een idioot?", repliceerde de jour nalist „Dat ben ik niet", zei de vreemde. „Moei je dan met je eigen bemoeisels en blijf van mijn brood met margarine af," beet de journalist hem toe, „en verder wil ik geen stofzuigers koopen of pillen of kruiden of bretelles of wat ook, dus smeer "in. zeg ik je!" De vreemde bezoeker was doof voor dit gebod en ging voort te vragen, terwijl de persman hoe langer hoe woedender en wanhopiger werd: „Is het waar, dat Uw grootmoeder dol was op snij- biet en altijd last van opspringen had ze uien at?" at?" „Dat zal ik weten!", brulde de journalist. „Is het waar, dat Uw vrouw een hekel aan hage dissen en gemarinoneerde haringen heeft?" vroeg de onverstoorbare gek. De journalist begon angstig te worden en zocht met zijn oogen de bei. „Is het juist, dat U op Donderdag altijd groene sok ken draagt en een s in de vier maanden Uw haar laat knippen?" informeerde de zonderling. „Hoor eens even hier, man", zei de persman zoo kalm mogelijk," kom je me soms een ..droomboek" of „boek met duizend nuttige wenken" of zooiets ver- koopen?" „Nee", zei hij. „Nou, maar wat wil je dan eigenlijk?" Tot eenig antwoord klopte hij den journalist ver trouwelijk op den schouder en vervolgde zijn vragen: „Hoevee! geld heb je in staatsfondsen belegd?" „Niets." „Waarom?" „Dat gaat je geen blikskater an!" „Wat denkt U dan van de meisjes in Turkije?" „Geen lor". „Heeft U een schele kat?" „Zoek het zelf maar uit. Ben je soms van een krant?" De vreemde gast keek den krantenman doordrin gend aan en antwoordde: „Nee, maar vertel me eens, heeft U een wrat op Uw rechterhand?" „Nee, maar ik heb er wel fut in en kan je er een stevige watjekauw mee geven," brieschte de journa list. „Prachtig, en waarom draagt U geen knooplaarzen? Heeft U een hekel aan bruinvisschen en zoo ja. waar om? Wat betaalt U voor Uw hemden en onderpanta- lons? Heeft Uw vrouw ruzie met de buren en wat heeft U in de afge'.oopen tien jaar gemiddeld verdiend? „Hoor eens hier", riep de journalist buiten zich zelve uit, „wat moet dit alles beteekenen? Wat zijn dit voor grapjes?" „Ik geef U de verzekering, dat het geen grapje is", zei de zonderlinge gast plechtig, „het is geen grapje". „Zoo, maar welk recht heeft U. zich in mijn per soonlijke aangelegenheden te mengen", vroeg de jour nalist. „Geen enkel recht!", antwoordde de man. „Welnu, waarom doet U het dan?" „Hahaha", lachte de zonderling met een waanzinni ge lach, „juist, waarom doe ik het!" „Wie bent U?" „Hahaha, wie ik ben? Ik ben Jonkheer Mr. Dr. Ridder van Snippers tot Snuppers". „Het is me een eer"! „Nee, dat is het niet voor U. U bent woedend, du vels bent U. Haha, welk recht heb ik om naar den prijs van Uw onderpantalon te vragen?" „Heelemaal geen recht!" riep de journalist uit. „Juist, heel goed. uitstekend! Heelemaal geen recht!" „De vreemde man richtte zich op, wierp een blik vol diepe minachting op den journalist en zei. terwijl hij naar de deur liep: „Ik wil er nog slechts dit aan toe voegen, dat ik eiken journalist hier in de stad ga op zoeken en ik zal ze precies zoo hun vet geven, als ik jou heb gedaan. Gedurende de laatste twintig jaar ben ik eiken dag door een persmuskiet geïnterviewd en nog eens geïnterviewd, het zit me nu tot hier en ein delijk was de maat vol, en heb ik teruggeslagen!! En als U soms van Uw eigen medicijn niet houdt, dan weet U, wat U in de toekomst te doen staat! Adieu!" Met deze woorden ging de man „die terugsloeg" hoogst voldaan heen, een gebroken man achterlatend. Meisje (op Zaterdagavond tot haar moeder): ..Mam mie, ik heb zoo'n slaap. Hoef ik niet in het bad? U kunt me toch wel alleen maar wat afstoffen?" „Mammie, waarom staken de trammannen?" „Omdat ze meer geld willen hebben!" „Meer geld willen hebben? En ze mogen den heelen dag voor niets op de tram rijden?" Autoverkooper: „Jansen heeft me geprobeerd wijs te maken, dat hij zijn auto 5 jaar heeft gehad en nooit één cent voor reparatie heeft betaald. Gelooft U dat?" Garage-eigenaar: „En of! Ik heb zelf al zijn reparaties gedaan en ik heb nog nooit een cent van hem gezien." Zij kwam van het winkelen terug. „Man!" riep zij, ,js dit geen hondje van een hoedje?" De man keek naar het hoedje en daarna naar de re kening. „Hm." kreunde hij, „te oordeeien naar de rekening moet het een olifant zijn!" Is het U bekend: d a t de bladen van de Victoria Regia een reuzen waterlelie, soms een middellijn bereiken van vier meter? dat vogels net zoo gevoelig voor kleuren zijn als menschelijke wezens? d t visschecn het sterkste reageeren op groen en geel licht? dat er op dc lijst der Engelsche oorlogskerkhoven 13 in Italië, 10 in Macedonië. 35 in Gallipoli, 9 in Egyp te. 8 in Palestina. 5 in Mesopotamië en 1 in Oost-Afri- ka voorkomen? dat de tulpen voor de huiskamer in Engeland door de Hollanders werden ingevoerd in de 16e eeuw? dat Trotsky, de vroegere Russische leider, de zoon was van een Joodsch drogist? dat zijn eigenlijke naam is Leiba Bronstein? d a t er acht pauzen zijn geweest met den naam van Urban, waarvan de eerste VAD 220 tot 230 dit ambt bekleedde? d a t eerst in de achttiende eeuw de parapluie in ge bruik kwam? dat de AmerikaanscHe leden van het kabinet slechts de persoonlijke assistenten van den president zijn en dat zij in het congres nooit zelfstandig mogen spreken? d a t op een bloemententoonstelling te Londen een chrisanthemum getoond werd, met een middellijn van 35 c.M.? dat men onlangs in Amerika de ruine heeft ontdekt van een geheimzinnige stad, die minstens 2000 Jaar oui moet zijn? M i 11 i o e n e n-n o t a. We wisten het al vóór de rekening kwam. We krijgen geen kaas op de boterham, Wc moeten weer zuiniger leven gaan, De tijd van de voorspoed heeft afgedaan. De crisis grijpt diep in de huishouding in, We willen graag maar de Staat rekent We weten nu weer, hoe het is, hoe het wordt... We komen tekort! Nu dansen de cijfers weer rond in de krant, Millioen bij millioen en in hooger verband. Dat is dus geen kost voor het groote publiek. Vandaar ook de vele en puike critiek! Daar voegt dan de pers ook haar oordeel nog bij, Gekleurd naar de kleur van de eigen partij. Maar ieder weet best, waar het hapert en schort We komen tekort! We voelen nooit veel voor het „Sijmen betaal". Dan zijn we wat eng en niet breed nationaal, We mopperen wat op Ministers en zoo. En geven ze graag aan een ander cadeau! Want schouder aan schouder voor 't vaderland Dat is wel heel mooi bij een wereldbrand, Maar nu is er weinig idee voor die sport... We komen tekort! Enfin, maar betalen, toch niets aan te doen. We dokken al jaren millioen na millioen, We zitten geschoren, dat dachten we al. Malaise en zoo, ja een lastig geval! Zoo moppert Jan Salie en voelt zich in last. Omdat hij maar 't liefst op z'n gulden past! Moreel wordt er weinig op reek ning gestort.. We komen tekort! September 1931. (Nadruk verboden) KROES. FEESTEN EN VASTEN. Mat voelde die Tinteloog zich ongelukkig! Ze ker. hij had zijn kop uit het suikervat losgewerkt, jnaar in zijn blinde woede, over het ding, dat zijn kop gevangen hield, was hij zoo onbesuisd rond gesprongen, dat alles, wat in de hut was, om hem heen was gevlogen en ten slotte de groote ijzeren ketel recht over hem heen was gevallen. Hij kwam ten slotte ook weer onder dat ding uit en ging, na eerst de hut te zijn uitgerend, op zijn achterpooten zitten, 0111 zijn gekneusden kop te wrijven. Maar wat was ondanks alles- die ahornsuiker toch een reuzelekkernij! Moest hij die nu in den steek laten? Daar dacht Tinteloog niet aan, hoor! was niets voor het zwarte beertje, dat eens een bijenboom had geplunderd, trots al de pijn, ie de bezitters ervan hem met hun angels hadden kunnen berokkenen! Hij besloot onmiddellijk te rug te gaan, dieu ketel een goeden, stevigen op- stopper te geven voor zijn onbeschaamdheid en dan het suikervat in stukken te slaan. Ze dachten zeker, dat ze hèm wegjagen konden, door hem bang te maken! Voorzichtig ging hij op zijn teenen terug naar de hut. Dezen keer. dat wist hij zeker, zou het vaatje aan d§n verliezenden kant zijn en met één krachtigen slag van zijn groote, wollige vuist, tolde hij het in den hoek. Toen omvatte hij met zijn lange, stalen klau wen en rukte aan het van stroop doortrokken hout, dat het een aard had. Dezen keer bleef het niet aan zijn kop zitten. Want hij had zoo'n groot gat in den wand gemaakt, dat er ruimte te over was. En het volgende oogenblik zat het dikke beer tje met het vaatje tusschen zijn zwarte knieën geklemd, aan het reusachtige stuk ahornsuiker te knabbelen. Als Tinteloog een kleine jongen was geweest, dan zou hij de eerste week zeker geen eten meer gelust hebben. En hij zou hoogstwaarschijnlijk den geur van ahornsuiker voor de rest van zijn leven niet meer hebben hunnen uitstaan. Maar beertjes zijn van andere makelij dan jon getjes. En Tinteloog slokte die ahornsuiker naar binnen tot er geen kruimel meer over was en hij deed het met dezelfde gulzigheid, waarmede hij vroeger dien honing had naar binnen geslokt. Daarna sliep hij een beetje en zijn kleine buikje stond zoo bol. dat hij zich nauwelijks bewegen kon. Want dat is het heerlijkste gevoel, dat een beer kent als hij van zijn laatsten maaltijd geniet alvorens een vastentijd van wel vijf maanden in te gaan. LVIII. DE EERSTE SNEEUW. Den volgenden dag ging hij weer' met loomen tred over de hellingen van den berg Olaf, om zijn winterplekje te zoeken. Het zou een vroege winter worden, dat jaar. De wilde eenden hadden dat verkondigd, toen zij in den herfst naar het zuiden trokken. En de laatste bladeren begonnen reeds te val len en in gele dwarreling over den grond te dan sen en onder den voet te ritselen. In het dennen bosch was het stil*. Maar overal elders gierde de wind rond den berg op een zoodanige manier, dat zelfs Tinteloog in zijn dikke vacht huiverde. Toen op een morgen werd hij wakker en vond de heele wereld in wit gehuld! En nóg had hij geen hol gevonden, waar hij zich veilig kon op bergen! Ja hoor. Tinteloog werd wakker en zag de sneeuw vallen! En nooit van je leven heb je een beer gezien, die zoo verwonderd was, want hij had nog steeds geen hol gevonden, waarin hij zijn winterslaap zou kunnen doen. En de wind, die over den berg Olaf gierde, bezorgde hem kippenvel onder zijn dikke vacht. Hij staarde verbijsterd om zich heen. Groote vlokken, zoo zacht als veeren, vielen, vielen, vielen door de naakte boomtoppen. Nooit had hij dï wereld zóó stil gevonden. En \erderop in het dal leek de lucht dik en grauw als een deken. En inderdaad, het was een deken die war relende, witte massa, die dc doodc bladeren op den boschgrond overdekte, alle hoeken vulde en den wind buitensloot. Het was een deken voor de bloemen, die het .volgend jaar zouden bloeien en voor de kleine, jonge boomen en struiken, die nog te teer waren om den winter te doorstaan. Het was een deken voor de veldmuizen en dc wit-pootigo boschmuizen. die in hun holen onder den grond of in oude, holle boomstronken huisden. Maar dat alles hielp Tinteloog niet, toen hij naar de vallende vlokken staarde en met zijn heele wezen naar slaap verlangde. Nu hij bij zijn om zwervingen over de berghellingen zelfs geen spleet in de rotsen had gevonden, waarin hij voor den winter een onderkomen kon vinden leek het weinig waarschijnlijk, dat verder zoeken hem iets zou doen ontdekken. Hij geeuwde, want hij had toch zoo'n verschrik- kelijken slaap! Hij verlangde er naar zich op te rollen op de plaats-zelf. waar hij zat. maar hij wist, dat als hij dat deed. hij nooit meer wakker zou worden. Hij zou stijf bevriezen en dan zou het voorgoed met hem uit zijn. Zijn laatste maal van drogen bast en denne- naalden. het maal dat. omdat het onverteerbaar was, zijn maag gevuld zou houden en zou voor komen, dat hij een hongerig gevoel kreeg vóór de volgende lente, lag hem zwaar op zijn maag en hij verlangde er naar zijn winterslaap te begin nen.... Dieren, die overwinteren, hebben de gewoonte gedurende de koude maanden, als voedsel zoo moeilijk te vinden is. aan één stuk door te slapen* zooals jullie weet. En als ze ia de lente wakker worden, zien ze er heel anders uit, dan de weU doorvoede schepsels, die ze in den herfst waren# Zij zijn dan net zoo dun als ze daarvóór dik wa ren. Maar natuurlijk, als er weer volop eten is. dan hebben ze gauw ingehaald, wat ze verloren heb ben. En ze zijn dan toch maar veilig opgeborgen geweest gedurende den bitter kouden winter. Want ze sluiten eerst den ingang van hun hol af met bladeren en mos en rollen zich dan op met ingetrokken teenen tot warme ballen van bontpels Dan komt de sneeuw en stapelt zich zóó hoog op* dat de scherpe wind zijn weg niet tot de slaper* kan vinden en er is niets dat hun droomen kan verstoren. Maar de winter was vooralsnog voor Tinteloog een lang niet gemakkelijk probleem! Wat moest hij toch beginnen2

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 17