w
S\
s
Sfl
EVENTJES DENKEN VOOR ONZE DAMMERS
a 5!
VOOR ONZE SCHAKERS
HÉ
n
m
11
8?
9
91
9
O
B
Vraagstuk No. 813.
Vraagstuk No. 814.
m
B
m
a
ié,
B
m
at
e
m
Si
i!
Vraagstuk No. 816.
ft m
m
ff B
g§
t
1
if
SB
SS
S
SB
H
g
1
Ut
1
s
Vraagstuk No. 815.
i
m*
X
i
HIP
Brabanfsche brieven.
WARE WOORDEN.
OPLOSSINGEN DER PUZZLES
uit ons vorig nummer.
No. 809. „EEN POOTEN-CHAOS".
De paarden hadden samen evenveel pooten als de
eenden samen en omdat een paard vier pooten heeft en
een eend maar twee, heeft men dus: p e/2. De
hooien hadden samen evenveel pooten als de eenden,
hanen en kippen samen. Voor do koeien vindt men
dus k e-fh ki/2. De varkens hadden samen zea
maal zooveel pooten als de hanen samen. Hieruit valt
voor de varkens af te lelden: V =3h. De schapen had
den samen tweemaal zooveel pooten als de hanen sa
men, waaruit volgt voor de schapen s=h-}-ki.
In totaal zijn er 108 dieren. Men heeft dus nu: e:2
'4- e-fh-fkl/2 -f- 3h+h4kl-fh-f-ki-f-e 108. Of her
leid: llh -f Ski 4e 216. Nu staat volgens de ge
gevens h:kl:e als 1:7:2, waaruit volgt dat e 2h en kl
7h, waardoor men krijgt llh-f35h-f8h=216 of 54h=216
of h=4. Dan wordt e 8; ki 28; p 4; k 20; v 12 en s 32.
Er waren dus 4 paarden, 20 koeien. 12 varkens, 32 scha
pen, 4 hanen, 28 kippen en 8 eenden, totaal 108 stuks
vee met gedeeltelijk 2 en 4 pooten. Een heel pootig
vraagstuk, dat niet gemakkelijk op te lossen is.
No. 810. „EEN REKENKUNDIGE CURIOSITEIT".
Gevraagd werden 2 getallen, boven de 10 en beneden
de 100, die twee verschillen, maar waarvan de kwadra
ten tezamen geteld weer een kwadraat vormen. De
gevraagde getallen zijn 40 en 42. Nemen we de proef
op de som, dan blijkt, dat 40 als kwadraat heeft: 1600,
terwijl het vierkant van 42 is 1764. Bij optelling dezer
belde kwadraten (de getallen 1600 en 1764 dus) ver
krijgt men een getal tot uitkomst (3364), dat zelf
wederom een vierkant is, n.1. van 58.
NIEUWE OPGAVEN.
JLASTIGE OPDRACHTEN VOOR 'N ARCHITECT".
Het is bekend, dat architecten dikwijls met veel
moeilijkheden te kampen hebben. Hun dikwijls zeer
lastige rijke opdrachtgevers stellen hun soms de on
mogelijkste elschen bij het bouwen van het door hen
gewenschte huls en het onderstaand geval is daar
van een sprekend voorbeeld. Een rijkaard, die wegens
zijn buitensporige invallen berucht was, wenschte een
huis te hebben, waarvan alle vensters op het Zuiden
uitzagen. Het moest vierkant van vorm zijn en vier
muren hebben, in elk waarvan eenlge vensters moesten
worden aangebracht. Dit laatste was natuurlijk niets
bijzonders, maar het feit, dat het uitzicht van alle
vensters op hot Zuiden moest zijn, maakte de zaak veel
moeilijker. De knappe architect wist echter een oplos
sing te geven, volgens welke in theorie het bouwen
van een dergelijk huis zeer zeker mogelijk was, en
ook de practischo uitvoering daarvan in de toekomst
niet uitgesleten behoeft te zijn.
Hoe legde hij dat aan?
„DOBBELAARS-WETENSWAARDIGHEDEN"-
Twee dobbelaars spelen onder de éonditie, dat voor
elk oog. dat onder de twaalf wordt gegooid, 3 cent
moet worden betaald, en voor elk oog, dat boven de
20 wordt geworpen. 2 cent zal worden ontvangen. In
twee worpen gooit de eerste dobbelaar 40 oogen en de
ander moet hem daardoor 10 cent betalen. Hoeveel
oogen heeft hij ieder van die beide keeren geworpen?
LIX.
TINTELOOG LEGT ZICH TE RUSTE.
En aldoor vroon Tintcloojj, terwijl hij om zich
heen staarde naar de dwarrelende sneeuwvlok
ken zich af, wat hij toch beginnen moest. Hij was
verdreven van het hol in de groote Noordelijke
bosschen, waarin hij zijn eersten winter slapende
had doorgebracht, want de jongste babies van zijn
moeder hadden nu alle ruimte noodig.
Zijn vader had ook hier of daar een hol, ver
onderstelde hij. Tinteloog zou het niet gewaagd
hebben, dat hol binnen te treden on nog minder
zou hij zich te slapen hebben durven leggen naast
dat groote, brommende monster. Als bijna alle
kleine dieren was Tinteloog heel erg bang voor
zijn vader!
Toen bij daar zoo slaapdronken stond te tollen,
terwijl hij de sneeuwvlokken van zijn zware oog
leden knipte, kreeg Tinteloog plotseling een schit
terend idee. Als het dan niet anders kon, dan
zou hij zich gewoon oprollen onder een boom
stronk!
Daarginds lag een oude, omvergeworpen den-
nestronk en aan zijn wortels zat zoo'n massa aar
de, dat hij er gemakkelijk onder kon gaan liggen.
En dan, de droge bladeren, waarmede hij zijn bed
zou gemaakt hebben, als hij een hol had gevon
den, lagen daar al hoog opgestapeld. En alles wat
hij te doen had, was zich in té rollen en te wach
ten tot de sneeuw hem heelemaal zou bedekken.
Dat was voor elkaar! De sneeuw zou bladeren en
boomstronk on alles bedekken, den wind on de
vorst buitensluiten en hem beschermen, terwijl
hij sliep.
Een uur later zou iemand, die er langs kwam,
een grooten ronden bal van zwart bont hebben
zien liggen, die juist onder een deken van blade-
OPLOSSING VRAAGSTUK No. 812,
van I. W e i s s, Parijs.
De diagramstand in cijfers luidde als volgt: Zw. 11
sch. op 2, 6, 8. 9, 13. 17, 18, 22, 24, 33. 40 en 2 dammen
op 5 en 19. Wit 16 sch. op 11, 16. 30-32, 34. 36. 37. 42.
43, 4550. Wit speelt en wint in dit fraaie fantasie
probleem door de schitterende oplossing 3126. 4641,
26—21, 49—44. 42—38, 36:27, 47—41!!. 45:14. 16:9. Een
zeer lastig probleem door de tempi aan verschillende
zijden van het bord, die juist moeten worden gemaakt
om de slagen 19:46 en 46:10 van zwart, welke de
hoofdschotel van het probleem vormen mogelijk te
doen zijn. Het is weer een van de moeilijke stukjes
van den oud-wereldkampioen, zooals wij er reeds zoo
vele van hem gezien hebben.
EEN SCHITTERENDE COMBINATIE.
De bekende Fransche grootmeester Marius Fabre
voerde in de onderstaande stelling een zeer moelijken
en verrassenden damslag uit.
Zwart 13 sch.
fel
%W/
g
1
i1
il
81
Wit 13 sch.
Fabre speelde hier n-1. 44—40 (35:44) 39:50 (30:28)
26—21 (17:26) 37—32!' (28:37 gedw.) 38—32!! (37:28)
42—38!! (26:37) 38—32! (22:31) 32:5.
Zooals algemeen bekend ia munt deze speler uit
door het maken van de brillianste slagen in zijn par
tijen.
van M. C. Kingma, Delft.
Zw. 12 sch.
m
m
B
9j
B
m
ïïfrid
nk'.
m
Wr/,
Wit 9 sch. en 1 dam.
Diagramstand: Zw. 12 ach. op 3, 7, 8, 12, 14—19, 23,
25; wit 9 sch. op 27. 29. 30. 33. 34, 37, 44, 47, 48 en 1
dam op 43. Wit speelt en wint.
ren onder den stronk uitstak. En toen het avond
Werd. zou hij niets dan een hooge witte bank ge
zien hebben met een boomstronk die er bovenuit
stak.
Tinteloog, lekker opgerold in z'n vreemd veeren
bed, liet een laatsten, diepen zucht hooren, en was
toen in een droomland, waarin elke holle boom
met honing gevuld was en overal boschbessen
groeiden, zoo overvloedig als gras.
Er zou juist voldoende lucht door de sneeuw
trekken om zijn longen te voorzien en dat was
alles, wat hij gedurende een heelen tijd noodig
zou hebben.
EINDE.
OPLOSSING VRAAGSTUK No. 811,
van J. P. T ay 1 o r.
De diagramstand hiervan luidde: Wit Kd7, Dhl, Th5,
Td2, La2, Lb8, Pd5, Pf2, pions e6, c2, a4. Zwart Kc4,
Te4, Tb3, Lg5, Pa5, pions c5, d4. h2. Wit geeft in twee
zetten mat door te spelen Pdl als tempozet. Hierop
zjjn de volgende zetten van zwart mogelijk: Kd5 (wordt
beantwoord met wit Pe3 wint) Pa5 (hierop speelt wit
Lb3 en wint); d3 (wit laat dan De4 volgen met winst).
Op andere zetten van zwart speelt wit Pb2. Fraai is
het viervoudige bindingsmat na Kd5 van zwart, het
geen de kern van dit probleem uitmaakt.
van B. G. Laws.
Zw. 6 stukken.
f
g
a b c d e
Wit 9 at
Diagramstand: Wit Khl, Da2. Th4, Lc4. Ld6, Pal.
pions b5 en g3. Zwart Kc3, Lel, Lg4, pions a7, b8, f3.
Wit geeft mat in twee zetten.
ULVENHOUT, 15 September 1931-
Menier,
,,'t Is toch... 't is tóóóch...
keb 'r gin woorden meer
veur; 't is tóóóóchen
da kopke gong allegaar
maar op en neer en daar
kwam niks aanders uit as:
"'t is tóóóóch."
Wa-d-haangt 'r nouw weer
boven m'n hoofd, docht ik.
Waant as Trui „er gin
woorden meer veur hee,"
zooas ze da zeivers uit zat
te zuchten, dan mot 't toch
nog al raak zijn mee d'r
verontwèèrdiging. En as
d'n wieder weergaai vloog
ik mee m'n gedachten de leste week af, maar ik kon
niks aanders vinden as... affijn, da's privee en dan daar
bijbij, zó'n merakel was da nouw ok weer nie da Trui
bjj, zó'n merakel was de nouw ok weer nie da Trui
as z'er dan ok achter gekomen was, op d'een of aan-
dere diddektievemanier. Toen stak ik m'n vuulhorens 's
uit en vroeg zoow: „pijn in oewen buik, Trui. toch nie?"
„Da zoude'r wèl van krijgen," foeterde ze en toen
ha k nog gin krumeltje zekerheid.
Toen begon 't me toch uit m'n strot te haangen en
*k docht: 'k mot nog 'n hekstra houtje op 't vuur gooi
en. „Maar lieve kripsaus", zee ik toen: „waarom legde
nouw toch eigenlijk dan zoow te „tochen"?
„Wa zijn de menschen teugeswoorig toch gemeen,"
viel ze toen uit. 't Is... 't is,.."
„Toch," zee ik.
Da luchtte-n-oji. Waant liever da Trui op zo'n me
ment over alle menschen d'r bloed lot koken, amico,
dan over mijn alleen! Wa gij?
„Trui," vroeg ik toen: „as 't nie te veul gevraagd is,
wa-d-is nouw toch zoow kollesaal „tóóóóch"?"
„Lees maar 's." zee ze, kwaad as 'n geplaagde moe-
derkiep: „hier, hier sta-g-et. Emmen die sallemaanders
in Hongarije, waar leet da, weer mee moedwil
'nen sneltrein in d'n afgrond laten donderen; slam-
paampers, tuig, gespuis, geboefte" en achter mekaar
zee ze weer d'n heelen littenie van Alderheiligen op.
Nouw, amico, 'k mot zeggen: keb 'r ok van staan
kijken. Da-d-hebben ze 'm nouw pas in Duitschlaand
gelapt en nouw stoven ze weer zo'nen krippot in Hon
garije gaar.
't Is wezenlijk om oew haren overend te laten gaan
(as ge die nog hedt, tenminste as ge ze nog bezit,
wel, dan zoude 'r teugeswoorig geregeld as 'n stekel-
vèrken uitzien, waant ge kunt op d'n dag-van-nouw
oew eigen wel tien keeren per dag verergeren om alles
wat 'r onder de menschen veurvaalt)
Y/aant 't is teugeswoorig maar zoow gelegen, amico,
da ge veul goelen wil en goeien zin gebruiken mot, om
oew geleuf in de menschen nie te verliezen. Waant as
ge da kwijt rokt, wel dan zoude gaan tobben en mur-
mereeren en op 't lest stapelgek worren; van sjagrijn!
Waant, kek 's, amico, 't is mee de weareld sjuust as
mee m'n akkers.
As ik mergen op d'n akker koom en ik verschiet van
'n plakaat gewas, dat 'r slecht bij staat, mee schim
mel, luis, blad- of wortelziekte of welk kwaad dan ok,
dan zit die kdaaiëgheid nie in twee, twintig of twee
honderd, veur mijn part in tweeduuzend gewaskes,
neeë, dan zit 't meestaoi in héél d'n akker.
As er hier en daar zo'n plakaat dood, dor of rottig
bijstaat, nouw dan kan 'k wel op alle tien m'n vin
gers natellen, da-d-eel d'n akker 'n soepzooike-n-is ge-
worren Da-d-eel d'n akker is aangestoken mee 't kwaad.
En as ik dan lees van rivveluusie's in Spanje, in Por
tugal; van poetsen (da's 't zelfate, horre! As 't kindje
maar 'ncn naam hee!) van poetsen in Oostenrijk;
massamoordenarij deur 't in de locht laten vliegen van
groote en snelle treinen; as om de zooveul weken tel
kens 'ncn stofwolk in de hogte springt mee helsch ge
donder, waar tusschenln de ooren en pooten, ribben en
rompen van mensch die sjuust nog leefden; as ik lees
van „zakenmcnschen" in Amerika, die d'r muljoenen-
affalres drijven mee revolverschoten, omgekochte plio-
siemisdadigers, burgemeesters en rechters; as ik lees
van huurstakingen, van misdadige mieljenèèrs, om nou
's dichter bij huis te komen; van van ollee, laat
ik effen ophouwen, waant m'n gedachten
zwart van worren as ik al da gespuis d'r deuTl^
reeren, maar dan zeg ik maar zoow: as op
reld op defrente plakken zóów geregeld 't kwa^j
naar boven schiet, dan is ok dleën akker naar t,*1
nek es.
Dan zijn ok daarop, alle gewassen aangestoken
't kwaad en is van dieën akker nie veul meer
wochten! En as ik dan zoow 's avonds m'n kti?
gelezen eb en 's mergens mee d'n gruuntenwage
der de menschen gaai, dan peins ik er wel 'jJ
hekstra veurzlchtlg te zijn. ieveraans waar ik
menschen in aanraking zal komen.
Da zijn gin plazierige gedachten, amico, oew
zoow stiekum te motten wapenen teugen de nnw
waar ge zoow gère eerlijk en netjes oew zaken*
doen wilt. Da vaalt nie mee. Da mokt oew uot»
dan kapot
As ik teugeswoorig aan m'nen klaanten zeg: „ji
keb Ier 'n zakske-n-èèrpels onder in m'nen wagel,
van me koopen moest, waant d'r zijn op deuzen
gin betere, droog en blommig en voedzaam en
ge 't nooit hedt megemokt." dan, amico, dan zk
wantrouwen zoow in die ogskes opkomen aa 'nen
mist en heb 'k alweer spijt, da'k 't gezeed em.
As ik op de belasting mot konien en 'kzeg:
menier, wemmen 't as boerenmenschen wezenlijk
niet vet, wa'k oew opgegeven em, is eerder le veul
weinig, maar keb geperbeerd om oew te vrejen te,,
len en me te geleuven", dan lachen ze, amico, Dan
ze, of ze zeggen willen; „ge zij-d-'nen haandlgen kt>
maar wij tippelen er nie in!
As ik wa vèrkens verkoop (en ge meug Trui d'r
zien!) dan knijpen ze die krulstèèrten in d'ren bulk
in d'n ham, op 'n manier of ik ze wellicht mee 'n ft.
pomp heb opgeblazen.
Toen ik lest 'n pampierke had gekocht van wee
om zoolaank rente t' emmen van da bjj mekaar gez*;
geld. da'k mee Bamis mot betalen en veur die duim
gulden 'r zeuvenhonderd trugkreeg, toen durfde-n-ij
aamper mee thuis te komen.
Toen 'k 't neergeteld had, zee Trui: „en die aj
driehonderd guldens?"
„Da's alles," moes ik zeggen.
„Dan kan toch nie", zee Trui mee aangst
„Neeë", zee ik: „kannen doe-g-et nie, da zeeën
de Baank ok, maar meer konnen ze'r nie veur ger»
„Bestaat die zaak van da-d-aandeeltje dan niemttf
vroeg Trui.
„Zekers", zee ik: „aanders was 't stukske hedejn
wèèrdeloos gewiest.
„Ga-g-et daar dan zoow slecht, da ze de mensefcofl
eigen centen nie meer trug kunnen geven?"
,,'t Gaat 'r kollesaal goed," moes ik zeggen:
Diereksie hee honderdduuzenden guldens verdiend
tantjèm."
„Maar dan emmen ze ons toch opgelicht," viel
uit mee d'n vust op tafel.
„Sjuust", zee ik: „me zijn opgelicht, maar me kuns
d'r gin persei verbaal van laten maken."
„Maar kunde gij daar dan zoow kalm onder blijva
raasde Trui: „wemmen veur da geld toch water en
gezweeten op d'n akker."
„Trui, da geld was zoow eerlijk verdiend as maar a
gelijk was, maar me zijn d'r heel oneerlijk van afg»
men. Da's nouw alles! En wa da kalm blijven betreft
d'r zit niks aanders op. As ik nie kalm blijf, dan with
de weareld da me zeuvenhonderd guldens thuis ema
en dan breken ze vannacht in. binden ons vast en
ken ons in d'n braand. Da's teugeswoorig zoow dej
woonte. 'n Heel vervelende gewoonte, da geef ik gin
nen, maar ge mot 'r toch rekening mee houwen,
„Dan weet ik 't niemeer, Dré", zee Trui en ze te
me aan, as 'nen hond die 'nen trap hee g*ad.
En toen me 's avonds naar bed gongen, hee Trui ok
dubbelloops vlak bij me gezet en gezeed: „gin
Dré, schiet ze veur d'r raap, horre, as ze op do 'x
van da gestolten zweet afkomen," en toen knikte zis
d'r hoofd naar de kast waar 't overschot lag vanü
diefstal.
Op bed zee Trui nog: „Dré ,'t is verdonkeremaan»
ons kienders. Die komen 't bij later tekort"
„Ja," zee ik: „ga nouw slapen, Trui, 't is gel
nouw nooit meer."
Tien minuten later: „slopte al?"
„Bekaanst"
„Zeg, Dré, ik doei 't nog maar mee m'nen maia
horre. Keb er twaalf jaren mee gedaan, 't dartiende l
d'r ok wel bij."
„Sloppèl," zei ik weer.
„Sloppèl", zuchtte Trui.
Weer tien minuten later: „zijde nog wakker?"
„Neeë." bromde-n-ik.
„Van 't jaar maar 'n haalf verken in de kuip i
de rest ponden we uit" zee Trui.
„Jó" geeuwde-n-ik: „sloppèl".
's Mergens om vijf uur, toen me-n-opstingen, toen
ze: „Tc doei Betje Blomjous veur 'n haalf jaar de d
uit dan za'k zeivers de wasch wel verstellen;
avond 'n uurke, da's ok weer twee gulden per week
vers uitgespaard."
En zoow zit Trui eiken avond, as d'r haanden 1
van moeiheid, lapkes te zetten in hemden en bn
mee zuren arbeid d'n diefstal ongedan te maken. W«
da's 'n zaak die zeker is, amico: veur eiken greep i
gedaan wordt in geld, da zooveul is as gestolden arta
mot da gat weer mee arbeid gestopt worren.
En de grooten maken de gaten en de kleintjes atofl
ze dan! En de kleintjes, die to lui zijn of d'ren buiki
't stoppen vol emmen, die maken ok gaten, mee 'n Jl
ijzer in oewen kop...!
Zoodra 'k alles bij mekaar maar zeggen wil: 't zeer
d'n weareldakker, da zit nie op de plakken ollccn, i
kofferkes mee dienemiet op de spoorrils staan; ok
alleen waar ze staandbeelden overhoop gooien en
de straten trekken; ok nie olleen waar de recï
knecht zijn van de misdadigers 't kwaad, 't zeer
zit in heel d'n akker, da'k as boer wel aan kan wij
maar nie uit d'n grond sleuren, waant daar staat
vangenlsstraf op...
Kom, ik schei er af. As ik nog laanger blijf
potloden, blijft Trui zitten verstellen aan
en ze mot naar bed.
Slapen doen me nog goed, beter as... affijn
me wel. Amico, wel te rusten, horre en tot de nc_
Veul groeten van Trui en as altij gin horke
van oewen
toet a voe
Ci UI IJl ld'
't wasd#i
iffijn ge ff 1
de nostei* B
horke ml^ j
De ware wijsgeer bestudeert zichzelf, de valsche él-
leen anderen.
o
Een vader of een onderwijzer, die zjjn kind««
slechts kennis meedeelt, is een handwerksman; hij.
karakters vormt, is een kunstenaar.
o
Zich beroepen op zijn afkomst is de belachelijk*51
van alle ijdelheden en te vergelijken met den boo»
die trotsch is op zijn wortels in plaats van op
vruchten die hij draagt
o
Vereer, al wat eerwaardig is. hoezecT de geest
tijd» het veracht Veracht, al wat verachtelijk ik &0®"
zeer de geest des tijds het vereert
o
Iemands grootste overwinninr blijven de
altyd onbekend.
o
Alléén waarheid doet slagen; onwaarheid is
ling van tijd en verlies van kracht
Overvloed van levensgemakker vernle 'gt alle ge;uk
wereld
verspil*