Roetje en Dribbeltje in het onderaardsch Paleis.
„ONSCHULDIG.
WARE WOORDEN.
Als de blaren vallen
Planten in
Kamer en Tuin.
WETENSWAARDIGHEDEN.
HUMOR.
zatepvagavondschets
ft
nr het Amei ikaansch. Vrij bewerkt door Sirolf.
idruk verboden. Alle rechten voorbehouden.
i E moeder van het voorspoedige zoontje van den
bekenden advocaat en pleiter in strafzaken,
kwam met een ernstig gelaat de kamer bin-
i, waar Kareltje zoo heette het zoontje lief-
Ji met een blokkendoos kasteelen zat te bouwen. De
geve kleine Kareltje keek niet eens op, toen zijn
>der de deur achter zich sloot, zoo verdiept was
aardige ventje in zijn onschuldige spelletje.
iareltje", aldus sprak de moeder op onheilspel-
j toon, „luister jij eens even!"
reltje sloeg zijn onschuldige blauwe margrielen-
n licht verbaasd tot zijn moeder op en luisterde
5 aandacht.
herhaalde moeder, „ik moet je iets ver-
j Er stond daarstraks in de keuken een pasge-
appeltaart. Nu is er nog maar amper de
Jjeft van over. In dien tusschentijd is er niemand
in de keuken geweest dan jij. Bovendien heeft
|~fcsand een blikje aan de staart van Kardoes ge-
[kc«n. Weet jij daar misschien iets van af?"
Kareltje sloeg een diep-gegriefde en miskende-on-
=schtige blik op zijn moeder, haalde diep
SLkeek om zich heen en sprak dan: „Zou ik daar
pfctiivnaf weten, moeder? Een braaf, edelhartig kind
ik ik ben zou zulke dingen doen? Weet U wel,
^wieder, geeft U er zich wel rekenschap van, moeder,
intal de jongens op school van mij zeggen? Zeg-
VU te niet, dat ik een onschuldig, zachtaardig, lief,
Juten aardig jongetje ben, dat geen vlieg kwahd
|»Q doen? Zeggen ze dat niet? En als ze dat niet
jgen, zeggen ze -dan soms niet wat anders, subsi-
:ir nog wat anders? Haha, moeder, ik beu al ge-
kig, als ik alleen maar wat met mijn blokken
nb spelen en pret hebben. Maar echt iets leelijks
doen, heusch leelijk, maar moeder, dat zouden zo
gewoonweg niet van me gelooven! Ze zouden me er
eenvoudig met toe in staat achten!"
«Ia, dat is nu allemaal wel goed en wel, maar ik
Vraag je, Kareltje, heb jij die taart opgegeten!"
Maar moeder, het eenigste wat ik op het oogen-
blik kan zeggen, is, dat mijn speelkameraadjes diep
geschokt zouden zijn, als ze konden vermoeden, dat
U zelfs maar aan de mogelijkheid dacht dat ik mis-
:#chien
«Kareltje! Heb jij het gedaan!?"
..Maar moeder toch! Wat een vraag! Tegen een
aardig kereltje als ik! Deed ik het? Haha, dat is de
vraag! We], misschien deed ik het, misschien niet,
misschien wel? Wie zal het zeggen? En als ik h»t
misschien deed, dan zou U mij er toch zeker niet
leelijk op aankijken, nietwaar?"
.Wat?! Natuurlijk zou ik dat! Wie zou ik er an
ders op aan moeten zien, aap van een jongen?"
„Maar moeder, U stelt me diep teleur! U verbaast
me! Wie zou U er anders op aan moeten zien? Wel,
de omstandigheden, de omgeving waarin ik moet le
ven, en natuurlijk het heele maatschappelijke stel
sel. Ik heb nooit een kans gehad! Daar sta ik nu,
een vroolijk, zorgeloos jochie, dat zelfs niet droomt
van leelijke dingen doen. Een onschuldig schaapje,
door het noodlot in een huishouden geplaatst, waar
ze zoo maar groote pasgebakken appeltaarten vlak
voor zijn neus In de keuken open en bloot neerzet
ten! Wat voor kans had ik. onder zulke omstandig
heden? Het is de fout van de onverantwoordelijke
ouders, die een dergelijke duivelsche verleiding op
het pad brengen van een lachend, zonnig knaap
je
„Genoeg, Kareltje. Maar dan die kwestie met Kar
does en dat blikje aan die arnte hond z'n staart?
Bond jij dat blikje eraan?"
„Jazeker, moeder, laat ik het ronduit zeggen, ik
ben er trotsch op dat te doen: ik bond dat blikje
aan Kardoes' staart, maarde maatschappelijke
omstandigheden zijn de ware schuldigen, niet ik!
Stel U eens voor, moedor, er was hier gedurende de
eeuwigheid van een half uur niets te beleven! Ga
eens na, een half uur! Kunt U het een jongetje, dat
zich uit wil leven, kwalijk nemen, dat hij het leven
wil zien? O, groote Hemel, de verveling die wij jon
getjes moeten verdragen! Het maakte me dol!! Laat
tk U vertellen, ik was het niet die dat blikje
aan de staart van Kardoes bond! Nee, o, nee! Er
was iets, dat binnen in mijn hoofd knapte en dat
maakte, dat ik niet meer wist wat ik deed. Ik wil
immers niet wreed jegens dieren zijn, moeder! Ik,
een lief, impulsief, goedhartig, om niet te zeggen
weekhartig, knaapje met zoo n goede, zachte inborst!
O, nee, mijne heeren, zoo'n.knaapje ben ik niet! Zie
mij eens aan! U heeft mij alleen maar in mijn open,
eerlijke, argelooze gelaat te zien, om te weten
„Kareltje(snik)Kareltje(nog een
snik)moeder heeft er zoo n spijt van, dat ze zoo
hard tegen je geweest is. Wees maar weer lief tegen
moeder, dan zal moeder Pa opbellen en hem zeggen,
dat hij nog wat blikjes voor je meebrengt om aan
de kat zijn staart te binden, hoor, lieve, brave jon
gen!
Als de blaren vallen gaan.
(En 't la al weer zoo laat)
Dan word j' er aan herinnerd.
Dat 't naar den Winter gaat.
Je snuift nog wel de „najaarslucht"
Met volle teugen in.
Maar gisteren heb lk „snert" gehad.
Dat is zoo „het begin"...
De schorsteenveger heeft vandaag
M'n schoorsteen leeg gehaald.
De eerste zending steenkool heb ik
Juist „contant" betaald!
De kachelsmid heeft 'm een jaar
Met zorg voor me bewaard.
Nu staat-ie op z'n oude plaats:
M'n trouwe „eigen haard".
Al is de temperatuur nog zacht
October, houdt het zoo!)
Al ga lk zonder overjas
Nog niar en van 't bureau.
Toch zit ik op het vinkentouw,
Ik kan dat, reken maar.
Als zoo de blaren vallen gaan...
M'n overjas ligt klaar!
„RotL Nwsbl."
De gierigaard mist zoowel wat hij heeft als wat
hij niet heeft.
Over het algemeen gunt de menschheid zich veel
te weinig tijd om over het geluk na te denken.
Waarom gevoelige ooren te kwetsen met bijtende
waarheid?
Indien men zijn gedachtengang niet rein weet te
houden, ondervindt men daar van zelf vroeg of laat
de nadeelige gevolgen.
Wilt ge niet toornen, wees dan niet nieuwsgierig.
Een blijmoedig en van zijn welslagen verzekerd
man komt vanzelf door zijn denken in een kring
waar opgewektheid en succes de overheerschende
factoren zijn.
Helpt de een den ander en de ander den een, zoo
blijft de vriendschapsband hecht. r'
(Vragen en mededeelingen. deze rubriek betreffende,
in te zenden aan den heer K. van Keulen, Lootsstraat
24 Ile etage, Amsterdam (West).
CACTUSCULTUVR.
Zoo zakelijk mogelijk aan te geven, wat voor cactus
liefhebbers van belang is, dat Is het. wat ik met h- t
schrijven van het volgende beoog. Ik hoop, dat velen in
hetgeen ik zal mededeelen. een geschikte leiddraad mo
gen vinden bij het kweeken en verzorgen van hun cac
tussen en dat tevens de meerdere kenni die de lezers
zullen verwervch. de liefhebberij om cactussen te kwee
ken ten goede zal komen.
Onbekend maakt onbemind, zegt het spreekwoord en
zoo zal omgekeerd ook een meerdere kennis van de cac
tussen. ook de liefde voor die planten doen toenemen.
En zijn er nu reeds niet velen die van die planten hou
den? Is het geen feit, dat velen een cactusverzameling
hoogst Interessant vinden en met belangstelling gaan
bekijken, terwijl ze zich tot gewone bloemen en plan-
tencollecties in 't geheel niet aangetrokken gevoelen?
De cactussen hebben in haar voorkomen, haar groei
en bloei ook veel eigenaardigs en geen wonder is hc'.,
dat veler belangstelling hierdoor gewekt wordt
Het verpotten der cactussen.
Overal, waar de cactussen vrij In de natuur voorko
men. waar ze dus als de gewone In 't wild groeiend-;
planten worden gevonden, vinden ze zoo goed als alleen
anorganisch voedsel, daarom gebruike men in den pot
grond. waarin men cactussen wil kweeken. liefst geen
hu'musstof. Dit toch zou onnatuurlijk zijn en toch ziet
men ze vaak opgepot in grond, die met blad is ver
mengd. Zoo 'n behandeling wreekt zich evenwel, want
op deze wijze zal men planten verkrijgen, waarvan alle
deelen soms veel sap bevatten en het gevolg hiervan is.
dat zulke planten, gedurende de rustperiode, licht ge
heel of gedeeltelijk verrotten.
Het beste grondmengsel voor cactusplanten, behalve
t de geslachte® epyptoyflbm en rhipsalis be-
hooren, bestaat uit: zes deelen graszoden aarde, een de*i
baksteengruis en een deel scherp zand. De graszoden-
aarde moet liefst zoo vezelig mogelijk zijn. Het baksteen-
gruis, dat men wil gebruiken, moet zoo grof zijn. dat do
dikste stukken ervan ongeveer de grootte van een ha
zelnoot hebben. Sommige liefhebber^ maken bij het
mengen gebruik van oude muurkalk. b.v. afkomstig van
oud pleisterwerk, dit is wel goed. doch deze gruiskaik
doet alleen dienst voor drainccring.
De ispiphyilum en «rhlpsallssoorten groeien in de na
tuur epiphytlech. dat is: ze groeien wel op andere plan
ten, op hoornen, doch ze nemen hun voedsel niet uit die
boomen. waarop ze groeien. Maar al zijn deze soorten
In de natuur epiphyten, toch laten ze zich best In potten
kweeken. Al» potgrond gebruikt men dan met het besta
succes een mengsel samengesteld uit: drlcdcelen blad-
grond. een deel graszodenaarde een deel scherp zand
en een deel baksteengruis, waaraan men een weinig
beenderenmeel toevoegt
De beste tijd van verpotten ia in April en Mei. Het
is geen eisch. dat alle planten dan verpot moeten wor
den. Bevindt zich de grond in zoo'n pot in goeden staat
en zijn ook de wortels van die plant in goeden tpesund,
dan is het 't beste er geheel niets aan te doon.
Is het U bekend,
dal de Duitsche vorst, die Georpe I koning van
Engeland werd. van 1714—1727, geen Etigebch pre
ken of schrijven kon?
dat er in Michigan. de bakermat van de automo
biel. 800 hoefsmeden zijn. en 70 stalhouderijen.'
dat Dr. Zamenhof het Esperanto uitvond?
<1 a t volgens officieple cijfers China een bevol
king heeft van 474.787.000 zielen?
d a t tot voor kort Londen de grootste goudmarkt
ter wereld was?
dat 2tf millioen gulden aan goud ongeveer 1000
kilo weegt?
De winkelbediende was als het ware begraven ander
de 'balen stof. die hy van alle mogelijlke hoogc planken
af had gesleept om aan de besluitelooze cliënte te
toonen.
„Bent U er heusch zeker van. dat U mij werkelijk
alles hebt laten zlen?t vroeg de dame.
De winkelbediende zuchtte: „Niet alles' Ik heb nog
een onbetaalde rekening van U, als U die soms wilt
zien?!" 1
Hoe oud bent U eigenlijk, juffrouw Elize?
Achttien!, loog zij schaamteloos.
Maar neemt U mij niet kwalijk, stotterde hij. dat
heeft U mij toch al 3 jaar geleden verteld?
Natuurlijk, antwoordde zij snibbig, maar lk ben nu
eenmaal niet zoo'n menach. die vandaag dit zegt in
morgen dat!
Bediende: „Een flesch wijn. alsjeblieft!"
Winkelier: ..Roode of witte?"
Bediende: ..O, dat doet er niet toe. mijn 1
kleurenblind!"
De zwaargewicht-bokser gaf een prachtige boeket
bloemen aan het ziekenhuis af.
..Voor Mijnheer Pleterse!". zei hij.
De portier sloeg een dik boek op en zc\ eindelijk:
„Maar hier ligt geen Mijnheer Pleterse in' het zleksn-
huis!"
„Dat weet ik wel," antwoordde dc bokser, „maar hy
i!"
9. Ze kwamen in een donkere ruimte,
waar allemaal van die mooie pilaren ston
den en Roetje, die veel verstand van stee-
nen had, zei direct: we zijn hier in een
druipsteengrot beland. Wat zou daar ach
ter die deur zijn? Dribbeltje schudde met
zijn hoofd en ze probeerden de deur open
te maken. Maar hoe ze ook rammelden, de
deur ging niet open en Dribbeltje stelde
voor er eens flink tegen te schoppen.
11. Kijk U eens meneer, we moeten niet»
hebben, maar we komen hier alles eena
bezichtigen, zei Dribbeltje en het mannetje,
dat zoo kwaad niet scheen te zijn als het
er uitzag knikte met zijn bolletje en ant
woordde: als je heel braaf bent mag Je ons
kasteel eens bezichtigen. Toe, stap hier la
dit bootje en roei naar het kasteel, en ua
jongens zagen dat er zoo maar ineens e»n
bootje voor hun lag. Ze gingen er In zitten
en toen ze door verschillende gangen wa
ren geroeid die allemaal vol water ston
den, zagen ze in de verte het kast-el,
waarover het mannetje hen gesproken hal.
10. En nadat ze dat enkele malen gedaan
hadden, braken de planken van de deur
midden door en de schoorsteenvegertjes
staken voorzichtig hun hoofdjes door het
deurgat. Begrijp jij nou waar we zijn ge
komen, vroeg Roetje aan Dribbeltje. Zie
daar die groote muur eens. maar hun ge
sprek werd plotseling afgebroken, want er
stond eensklaps een heel raar mannetje
boven op een hoop zand en die vroeg met
een gek stemmetje wat de jongens moesten
hebben.
12. Toen ze heel dicht bij het kasteel wa
ren, stond hetzelfde gekke mannetje, dat
ze straks gezien hadden, weer bij hen. Er
Is niemand In het kasteel, zei het manne
tje. sinds eeuwen wonen daar al ge:n
menschen meer. Als je durft klim dan
maar door een gat naar binnen, want da
deuren zijn allemaal verroest en veel te
zwaar om open te breban en nadat ze het
mannetje een handje hadden gegeven,
gingen Roetje en Dribbeltje naar da
kaateelmuur.