Als de groote
Ontwapeningsconferentie
Haagsche Brief.
Het gestolen luchtballonnetje
De geschiedenis van twee deugnieten.
BRANIE.
komt.
„In 1932 zal te Genève over het lot van
deze generatie beslist worden."
UW SPONTANE SYMPATHIEBETUIGINGEN
ZIJN NOODIG.
Door ALBERT EINSTEIN.
In het volgende artikel geven wij een op
wekking van den grooten «geleerde, Prof
Einstein, over algemeene ontwapening.
Het uitvindingsgenie der menschheid heeft ons in de
laatste honderd jaar verblijd met tal van dingen, die
het leven vrij en gelukkig zouden kunnen maken, war
neer de ontwikkeling van onze machtsorganisaties ge
lijken tred kon houden met den tcchnischen vooruit
gang. Doch in werkelijkheid zijn de met moeite verkre
gen resultaten van den eeuw der machine even gevaar
lijk in de handen van deze generatie als een scheermes
in de handen van een 3-jarig kind. Het feit. dat wij be
schikken over wonderbaarlijke productiemiddelen, heeft
de wereld geen vrijheid geschonken, doch slechts zorgen
en hongersnood.
Vernietiging.
Het ergste van alles is die zijde der techniek, die de
wereld in staat stelt om menschelijke levens en de re
sultaten van jarenlangcn arbeid te vernietigen. Wij, die
tot de oudere generatie behooren, begrepen dat met ont
zetting tijdens den wereldoorlog. Doch nog vreeselijker
dan die verwoestingen is volgens mij de onwaardige
slavernij, die de oorlog aan het individu oplegt. Is het
niet vrecselijk, door de gemeenschap gedwongen te
worden tot daden, die iedereen als verachtelijke mis
drijven verafschuwt? Weinigen hebben de morecle groot
heid gehad om te weigeren; deze mannen zijn naar myn
overtuiging de ware helden van den wereldoorlog.
Dooh er is een straal van
hoop. Het schijnt mij toe.
dat Inderdaad vele verant
woordelijke leiders der vol
keren den oprechten wensch
koesteren om den oorlog af
to schaffen. Het verzet te
gen dezen noodzakelijken
vooruitgang wortelt in tra
dities. die van het eene ge
slacht op het andere zijn
overgegaan als een erfelijke
ziekte door de schuld van
ons opvoedingssysteem. De
militairen met hun verheer
lijking van den oorlog ver
sterken deze tradities, even
als de pers wier belangen
van de militairen en van
zekere groote Industrieën afhankelijk zijn. Zonder ont
wapening zal er geen duurzame vrede zijn. En het voort
gaan met de tegenwoordige bewapening zal zonder twij
fel leiden tot nieuwe rampen. Dit Is de reden dat de
ontwapeningsconferentie, welke In Februari 1932 te Ge
nève wordt gehouden, beslissend zal zijn voor het lot
van de tegenwoordige generatie en van de eerstvolgende
bovendien.
Het gaat om uw sympatliie.
Wanneer men bedenkt welke schamele resultaten de
vele internationale conferenties tot nu toe gehad heb
ben, begrijpt men waarom iedereen, die verantwoorde
lijkheidsgevoel bezit en wat dieper over de dingen na
denkt, onophoudelijk de publieke opinie wijst op het
alles overheerschende belang van deze conferentie van
1932. De staatslieden zullen hun doel niet kunnen be-
reiken, als zij niet aangemoedigd en gesteund worden
door de gedachte, dat de meerderheid hunner landge-
nootcn achter hen staat en eveneens den vrede wil.
Iedereen, die thans op aarde leeft, draagt een gedeelte
van deze verantwoordelijkheid om met alle middelen een
publieke opinie te verkrijgen, die gunstig gestemd is
jegens de ontwapening.
De mislukking der komende conferentie staat thans
reeds vast, wanneer de afgevaardigden der mogendhe
den to Genève aankomen met van tevoren vastgestelde
instructies en wanneer zij het aanzien van hun land op
hot spel zetten om hun eigen doeleinden na te streven.
Het is algemeen bekend dat bij de onderhandelingen
van diplomaten van vcrsohillende hinden, zooals er de
laatste maanden verscheidene gehouden zijn, de kwes
tie der ontwapening besproken is bij wijze van voorbe
reiding voor de ontwapeningsconferentie. Deze omstan
digheid lijkt mij zeer gunstig, want twee personen of
Prof. Eimlein
tweo groepen kunnen gewoonlijk verstandig en zonder
heftigheid met elkaar onderhandelen, wanneer er slechts
geen derde partij tusschenbelde komt, die zij in een be
paalde richting meenen to moeten drijven. Wij kunnen
slechts hopen dat deze uiterst belangrijke conferentie
een bevredigend resultaat zal hebben, dank zij de goede
voorbereiding, waardoor verrassingen worden voorko
men, en dank zij een sfeer van wederzijdsch vertrouwen
en oprechten goeden wil.
Bij de oplossing van zoo belangrijke kwesties is het
succes niet zoozeer afhankelijk van de scherpzinnigheid
en diplomatieke behendigheid der deelnemers als van
hun oprechtheid en hun wederzijdsch vertrouwen. Men
kan gelukkig! moraliteit niet vervangen door ver
stand.
Het individu, dat in deze moeilijke tijden leeft, mag
zich er niet mee tevreden stellen, de resultaten af te
wachten en ze dan te critiseeren. Hij behoort ook per
soonlijk met al zijn krachten de groote zaak te dienen.
Want het lot der menschheid zal slechts datgene zijn,
wat zij voor zichzelf heeft voorbereid en verdiend.
(Nadruk verboden).
'a-GRAVENHAGE, 12 October 1931.
HERFSTGEDACHTEN IN MALAISE-TIJ».
DE ANNEXATIE. EEN ONOPGE
MERKTE STEMBUSDAG> HET KIN
DERDRAMA IN WATERINGEN.
De herfst is over de residentie neergedaald. Onze
parken en bosschen schitteren in matgouden tinten.
Eigenlijk mag ik de herfst liever dan de zomer, die
in Holland of te warm of te koud is en vooral in Den
Haag, dat de pretentie heeft een luxe zomerstad te zijn
het leven zuur kan maken. Maar de herfst met zijn
duizendvoudige kleurschakeeringen van het lichtgeel,
tot het zwartste bruin toovert voor ons een boeiend
en vlammend schilderij. Vooral in dezen spannenden tijd
vol drukkende zorgen, die den mensch onrustig maakt
en in Den Haag vele slachtoffers eischt, hebben we
rust noodig, moeten w< a uiterst geprikkelde zenu
wen tot bedaren brenge;. Dn dan maken we een wan
delingetje door het Haagsche Bosch of de Schevening-
sche Boschjes, die beide gemakkelijk te bereiken zijn.
want midden in de stad liggen. Daar zien we dan op
bankjes in het zonnetje gepensionneerden en jonge
moedertjes zitten, die met hun kleinen hierheen ge
trokken zijn. De oude heeren binden al spoedig een
praatje aan en het gaat dan natuurlijk allereerst over
den huidigen wereldtoestand. En we hooren klacht op
klacht over geduikelde effecten, over dividenden, die
niet uitgekeerd worden, over het al dan niet veilig zijn
van den gulden. Met de Haagsche problemen houden
zij zich weinig bezig, er is een zekere lauwheid te dien
aanzien. En we staan toch aan den vooravond van een
groote gebeurtenis, de Annexatie. In Den Haag zijn
Woensdag j.1. verkiezingen gehouden voor den z.g. dub
belen Raad. Er Is een minimum aan drukwerk ver
schenen, de straten zijn niet volgekalkt en de muren
niet beplakt met aanbevelingsbiljetten. De verkiezings
dag zelf is zoo kalm als maar eenigszins denkbaar is,
verloopen. Alleen waren er wat meer kinderen op
straat, want de scholen, die op dien dag tot stemlokalen
waren gepromoveerd, mochten hun hersentjes niet van
wijsheid voorzien. Er waren 's avonds 'geen oploopen
voor de courantenbureaux, er hingen ook geen bulle
tins over den voorloopigen uitslag, de stad was om, een
uur even uitgestorven als op andere dagen om dien tijd.
Men vond het allang goed als men het 's ochtends in
het ochtendblad kon lezen hoe de strijd was verloopen.
Zooals reeds te voorzien was. hebben de voorstanders
van de annexatie de meerderheid behaald. Den Haag
zal dus tot annexatie adviseeren. De gemeenten, die er
voor in aanmerking komen, zullen het minder pleizierig
vinden, want die zijn er over het algemeen tegen.
Het is echter begrijpelijk, dat Den Haag moet uit
breiden, dat het ruimte moet hebben om zijn huizen
neer te zetten, om te komen tot een logische stads-
oplossing, voor zoover dit nog mogelijk is. Want als er
een stad onoordeelkundig is bebouwd, is dit wel de
Oolevaarsstad. Hiervoor zal men wel nimmer een op
lossing vinden, Den Haag zal wel steeds een doolhof
blijven, die voor vreemdelingen soms ondoordringbaar
schijnt. En er zijn weinig Hagenaars, die hun eigen
stad geheel kennen en er den weg weten. Ik ken men-
schen, die reeds meer dan tien jaar hier wonen en nog
steeds moeten vragen waar die of die straat ligt en dan
een uitvoerige wegaanduiding noodig hebben.
Den Haag heeft niet alleen de reputatie de slechtste
stedebouwkundlge oplossing te hebben gevonden, maar
het heeft ook de wankele reputatie van de stad der
drama's met doodeiyken afloop te zijn, en bij voorkeur
dan, onopgeloste.
Een van de verschrikkelijkste drama's der laatste
jaren is vorige week aan de grens van onze gemeente
geschied. In Wateringen heeft men een jongetje van
zes jaar en een meisje van vier jaar met bijlslagen van
het leven beroofd. Eerst dacht men, dat de aanslag van
buitenaf was gepleegd en dat dieven, door de kinderen
in hun werk gestoord, die verschrikkelijke misdrijf op
hun geweten zouden hebben. Maar meer en meer gaat
de meening postvatten, dat de moeder, die in hoogst
overspannen toestand naar een kliniek is overgebracht
het ontzettende in een vlaag van waanzin zelf zou heb
ben gedaan.
De meest vreemde geruchten doen bij deze zaak op
het oogenblik in het anders zoo kalme tuinderdorp de
ronde. Deze geruchten hebben alle een zeer persoonlijk
karakter, zooals het in dorpen meestal het geval !s.
antastische geschiedenissen vinden altijd een gretig
gehoor en zoo was het ook bij deze gruwelijke moord
aanslag in Wateringen. Het huis, waar het ontzettende
gebeurd is, werd verrast door wonderlijke dingen. In
deze woning woonde tot*voor korten tijd de boerenar
beider van Schalen en zijn gezin. Hij was, evenals het
gezin uit Drente afkomstig. Hij had pas honderd kuikens
gekocht
Dinsdag voor Hemelvaartsdag 's morgens vond hij
deze kuikens op 15 na dood In het hok liggen, terwijl de
glazen afdekking verwijderd was. Eenige dagen later,
's avonds om 11 uur, werden van Van Schalen's woning
de ruiten ingeworpen. De politie heeft toen gedurende
een week lang de woning bewaakt zonder iets te be
merken. Toen zij echter op een nacht om 5 uur de be
waking ophief, werden een kwartier later de ruiten
wederom Ingeworpen.
Bij Dekker in het huls gebeurde echter niets, tervffi
voorvallen als boven geschetst, immer plaatsvond»?
wanneer de vrouw van Dekker alleen thuis was.
Niettegenstaande vele nasporingen heeft men niaia».
het raadsel van deze ruitentikkc-rij kunnen oplost
Van Schalen heeft daarop de woning verlaten en
naar Drente teruggekeerd.
Ook gaan er geruchten, dat onlangs de vroir»
lastig gevallen door een gemaskerd man, toen n&4j
echtgenoot niet thuis was...
Toen de moord moet gebeurd zijn, was Dekker
ongeveer 100 meter afstand van zijn woning aan h«
melken. Hij heeft zijn hond niet hooren aanslag OJt
schoon deze toch een bijzonder woest dier was en zeer
gevaarlijk voor vreemdelingen, zooals ook de plaaUe.
Iyke postbode, die het weten kan, opmerkte. Want ij)
had het zelf korten tijd geleden ondervonden. Toen hj
n.1. het huisje naderde, ging de hond verschrikkelijk
keer en beet hem een stuk uit zijn broek.
De politieautoriteiten zijn daarom ook tot de conciv
sie gekomen, dat het zeer onwaarschijnlijk, ja zelfa ot.
aannemelijk is dat de moord door vreemden is gepleegd
Dit drama getuigt weer eens in welk een ontredder,
den tijd wij leven, zegt ons ook, dat we niet naar h«
buitenland behoeven te gaan om scnsationeele moord-
geschiedenissen te beleven Ze zijn er de laatste Jajt>
helaas te over binnen onze eigen grenzen. Zooals
zegd, heeft Den Haag de treurige reputatie, aan dt
spits van de moordaanslagen te staan. Neen, de vei.
ligste en minst misdadige stad van Nederland is
residentie allerminst.
IB bla<
itiéo
Of
197.
Die zandhoop speelde den man parten,
Daarop was hij niet verdacht,
Door het zand kon de fiets niet verder
En hij viel, heel onverwacht
De koopman zweefde door het luchtruim,
Alsof hij aan een zweeftouw hing,
In zijn val zag hij Wim nog even,
Die juist een kleine straat doorging.
198.
Pim steeds angstig, liet zich maar drijven,
Wat kon de jongen anders doen?
Vloog over een tuin vol beelden,
Gelijk witte vlekken in het groen,
Het was Genua's grootste begraafplaats,
Wijd en zijd is zij beroemd,
Duizenden marmeren beelden staan daar,
„Campo Santo" wordt ze genoemd.
Kort verhaal
VRIJDAG, bij het begin van 't laatste uur, stap
te Veenders, de Engelsche leeraar, 2b binnen.
De stemming in de klas was moordend en
onverbiddelijk. Wreed onverbiddelijk vooral.
Op het roode. zenuwtrekkende gezicht van den
leeraar, die reeds drie uren van keet makende scho
lieren achter z'n rug had, werd niet gelet. Men was
klaar om hem den genadestoot te geven. Veenders
en keetschoppen! Dat hóórde hij elkaar. Als jongens
later van school waren, vroegen 7.e bij het verezien
van lui die nog steeds de H.B.S. bezochten: „Hoe gaat
Int met Veenders, wordt-ie nog altijd zoo lekker ge
negerd?" en dan kwamen van den anderen kant de
avonturen, de krasse staaltjes los. Dan werd er met
ontzag, waarachtig ontzag gesproken over lui die de
hoogste strafgraad: „Voor drie dagen d'r af" hadden
bereikt.
Veenders stopte de klas binnen. Waardig was zijn
houding bedoeld. Maar het werd een parodie, want op
z'n voorhoofd parelden zweetdruppeltjes en zijn
handen, groote onbehouwen handen, die zwaar en
massief en toch zoo machteloos op het tafelblad kon
den neerkomen, z'n handen beefden van agitatie.
In de klos merkte men schijnbaar zijn binnentreden
niet op. Veenders was alleen maar belangrijk als trei
terobject; als leeraar en man van gezag was hij vol
maakt van onwaarde.
Niemand zat dan ook op z'n plaats. In dc klas
hoerschte een onbeschrijfelijke chaos; jongens ston
den mot groepjes bij elkaar te praten en achter in het
lokaal deed Jantje Sanders serieuze pogingen zijn
huurman Kees Diks uit het raam te dringen.
Veenders betrad het podium. Niemand zag hem
schijnbaar, maar in werkelijkheid wisten ze allen dat
je daar stond, lang uitgerekt, de boeken in de smet-
telooze kaftjes in zijn rechterhand, de neus wat vie
zig opgetrokken om zijn minachting jegens die lawaai
schoppers te demonstreeren.
„Stilte", zei Veenders.
Geen resultaat.
„Zitten gaan en je boek nemen", klonk het nu har
der.
Niemand lette op hem. Ergens uit den hoek van de
klas piepte een stem: „Stik jij".
Daverend steeg het gelach op.
Veenders werd rooder dan rood. ..Wachteris effe
schoften van kerels", zei hij met overslaande stem.
„Ne< e vachteriseffe nou. Ik zal jullie leerc. Mot dat
nou weer zóó beginnen? Pas op, pas op..'
Zenuwachtig scharrelden zijn groote handen tus-
schen de hoeken op tafel. Daar was het schrift weer,
hel bekende straf schrift Veenden gebruikte er één
per week, wisten ingewijden.
„Wie niet in één minuut op z'n plaats zit, schrijft
de les vijf maal uit", vertelde Veenders, pogend kalm
te doen.
„Gutje. da's een hoop", zei iemand. Gelach steeg
weer op, hoonend tergend gelach. Ieder wist, wie dat
gezegd had: Karei Deers natuurlijk op de achterste
bank. Die was altijd aan den gang bij Veenders. Alle
machtig, wat kon je met dien vent lachen. Dat droge
gezicht van 'm wnarmee ie alles zei. Letterlijk alles
wat voor z'n mond kwam. 't Kon hem niets schelen
of-ie straf kreeg. Welnee, vol trots liet hij dikwijls zijn
strafbriefjes zien, twee of drie per week. Hij teekende
ze zelf natuurlijk. Daar merkten die frikken niets
van!
Ja, Deers was een vent om mee om te gaan. Een
reuze clown!
In de klas was het heusch een beetje ordelijk ge
worden. De jongens en meisjes zaten nu tenminste,
nog druk pratend, in de bank en eenige lui hadden
zelfs hun boeken voor zich. Maar een geroezemoes en
een geraas bleef 't
Karei Deers achteraan, was een toonbeeld van ach
teloosheid en nonchalace. Hij praatte nogal vrij hard
op met z'n buurman. Soms steeg gesmoord gelach op.
De Deers kon ze ook bruin hakken
Recht vóór Deers' bank was de meisjes-rij. Een
stuk of zes waren het er maar; jonge meisjes in kleu-
rige, frissche zomertoilctjes. Op de derde bank Lilly.
Deers keek naar 'r met branie.
..Lief kind wel, die Lilly, vin je niet", zei hij tot
z'n huurman.
„Ben je soms verliefd?" zei de ander spottend,
toch met welgevallen in zijn minachtend bedoelden
blik naar Lilly.
„Ben je gek? verliefd! Neen hoor, in geen duizend
jaar. Maar ik bedoel, weloris aardig om mee naar de
bios te gaan", grinnikte hij.
De buurman begon gesmoord te lachen.
Veenders keek op.
„Deers, ik hoorde daarnet je stem."
Nou keek iedereen op. Het spelletje zou weer be
ginnen. Kijk daar had je 't al.
„Ik spreken? Maar meneer, hoe komt u dóórbij. Ik
ben altijd zoo zoet. Ik let juist op, maar u heeft ge
loof ik een beetje de pik op me".
Iedereen bulderd. Deers keek vlug op zij; ja, Lilly
keek. ook lachend naar zijn kant. Fijn
„Als ik jou wat mag zeg jonge", was Veenders aan
het woord, „dan mot jij daar nooit zoo'n uitgebreid
commentaar op geven, hoor je".
..Gut meneer, wat is dat: commentaar?" was Deers
naïef. Hij voelde dat z'n stem trilde van branie. Het
was een goeie hak. Lilly zou vast lachen.
Gauw keek hij weer haar knnt op. Neen, haar ge
zicht bleef strak een beetje verveeld. Minder moe
dig ging hij door
„Ja ziet U, U gebruikt altijd zooveel vreemde woor
den. Die snap ik niet
„Hou je mond, misselijke kerel", zei Veenders.
„Manrre
„Zwijg. Wie wat te zeggen of te vragen heeft, steekt
z'n vinger op".
Deers' vinger was al in do lucht. Veenders keek
verveeld en geërgerd: hè. wat een beroerling, dacht
hij.
„Wat nou weer?"
,,'k Wou nog 's vragen wat dat was: commentaar",
zeurde Karei. Een mop was het. Enkele getrouwen
lachten; die lachten om alles wat hij zei. Lilly keek
verveeld en verstoord bijna.
Karei voelde zich opeens beroerd en klein. Net een
klein kind dat een vies woord heeft gezegd in een
volle tram en daarom ven moeder klappen krijgt. Hij
hield zich koest toen Veenders hem uit ging kaffe
ren
Een poosje was ie stil zoo. Hij deed of hij in zijn
boek keek, maar langs de schouder van z'n buurman
gluurde hij schichtig naar Lilly, die daar rechts voor
hem zat. Ze deed mee met de les. Vlijtig kind. Had
geen reputatie van grappenmaker en luilak op te hou
den zooals hij. Daar kwam je beslist niet meer onder
uit. Alle lui verwachtten een bak als hij z'n mond
opendeed. Z'n herrietrappen bij VeendeTs was legen
darisch. Voor de school hoorde je de lui vertellen: „En
die Deers, jó, die zegt met z'n droge gezicht En
een poosje later daverde het gelach op. Om zijn bak,
een van de bakken van Deers, het grootste beest van
de H.B.S.
Och lieve hemel, dat was allemaal heel leuk ge
weest, in 't begin. Toen had-ie het fijn gevonden dat
zc om 'm lachten. En nou: hij hield het vol. Moest
het volhouden, 't Was de eenige manier waarop hij
een beetje opviel. Talenten en kennis had hij niet.
Hij was alleen maar de „lollige Deers"; Deers, die
het niets kon schelen
Maar als ie 's avonds thuis kwam met z'n twee brief
jes: strafbriefjes, probeerde hij luchtig te kletsen,
maakte ie z'n vader aan 't lachen, tot hij ruw-goedig
teekende.
„Deers, ga door".
Lieve hemel wat zat-ie sentimenteel te suffen. Waar
waren ze nou? Hij wist 't niet. Langzaam, wétend ko
misch streek hij langs zijn kin.
„Doorgaan zei u toch?" Zoo kon hij tijd winnen.
Z'n buurman had het al aangewezen.
,,'t Is al niet meer noodig. Schrijf de les maar vijf
keer uit".
„Maar meneer", redeneerde hij tegen het wrevelige
gezicht van Veenders in. „Waarom heb ik nou weer
straf? Ziet u wel dat u mij niet kunt zetten
„Hou je mond".
„Ja, kijk u is
„Ik heb je antwoorden niet noodig. jongen
„Maar ik wou er toch even op wijzen
De klas lachte gesmoord, Veenders stond op.
„Nou nog één woord
„Stik vent". Dat had ie beslist te hard gezegd.
Veenders hoorde het. Werd rooder dan rood. Het ge
lach in de klas werd benepen.
„D'r uit, brutale bliksem, vooruit, d'r uit".
Hij zou maar gaan. Loom stond-ie op. begon lang
zaam z'n boeken in te pakken; om te negeren even...
Daar had je het al:
„L&at die boeken liggen; dadelijk d'r uit gaan....
Hij liep langs de banken, aangestaard door de 1
Lilly keek ook; was er afkeurig in haar blik? Hij wilr
't niet. Lachen deed ze in elk geval niet I
Bij de deur nog even 'n mop. Hij zou d'r op ga« 1
krijgen. Op den drempel keek hij om; z'n droogsteP
zicht en hikte erg komisch. f
Toen de deur dicht was hoorde hij het buldertfla
gelach en Veender's schreeuwstem er amper bovea
uit: „Whóat, whóót, lachen jullie nog om dien ai-
selijken kerel. Whaat wacht is effe
De Dirk deed koud en minachtend.
„We hebben genoeg van je pretjes, jongeman.?*
keer kom je er niet zoo makkelijk af. Ik verwjjfel*
voor drie dagen van school."
Allemachtig, dat was niet mis Enfin. Vrij
uiterlijk tenminste, knikte hij en ging naar de le««
klas waar hij de rest van het uur zou moeten M"
ven
Toen hij om vier uur lachend aan de poort stond,
kwamen de jongens op hem af: „Wat heb je? "al
heb je?"
„Fijn drie daagjes vacantie, jong", was-ie ooüjK.
maar van harte ging het niet. liet werd dóórvertelfl.
„Deers is er voor drie dagen af."
Hij praatte opgewekt met de jongens, tapte mop
pen en keek, zoo schuins een beetje naar de poon
of Lilly er uit kwam. 0 ja, daar was ze. Hij nara
komisch diep z'n pet af en zei: „Daag meisje'.
Ze groette terug weer verveeld. Toen fietste te
de straat uit, den ho#k om
,,'k Ben d'r voor drie dagen af", zei hij thuis, tn
toon hij het verschrikte gezicht* van moeder, moeder
die hem zoo verwende, zag, verdween plotseling au»
branie, om plaats te maken voor moedeloosheid.
En de korte woede-bui van vader liet hij over zn
hoofd gaan zonder tegenspreken.
Boven op z'n kamertje ging hij voor het raam 9jM^:
Hij had zoo'n leeg, moedeloos gevoel over zich, (,ac"
hij hij zichzelf en hij herinnerde zich Lilly
bijna niet gelachen had en hoe vervelend ze had g
groet n
Hij ging zitten, gooide z'n smerige tasch w c-
hoek. Bah, bah, bah, wat een rommel, die school. -
plotseling, nèt of ie een klein ondeugend kind wasw
niet de branie Karei Deers, die nou ictternjK a
durfde, begon hij te huilen; ieuwende snikken, ze-nu
achtig en moeilijk.
„Karei eten", klonk beneden moeders stem»
een stem waaruit alweer vergiffenis klonk.
„Ik kom", zei hij hard. j ur.v
Bij de waschtafel wiesch hij z'n rood gezien't. j
ie gèk om te huilen; dat moesten de jongens
of Lilly
Benoden aan tafel zajt hij dat vadert booze bui
alweer over was. En valsch-vroolijk begon hij
tellen:
„Die Veenders ook hij heeft de pik op m®
heusch vader,moet U hooren