lliintn Hints- Mitrttmit- L»MM )e Boerenactie tegen den invoer van Deensch vleesch. Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co, Schagen. Eerste Blad. I Zaterdag 24 October 1931. SCHAGER 74ste Jaargang No. 8957 COURANT. Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Don ier- |fcg en Zaterdag Bij inzending tot s morgens 8 uur, worden Adver- Imtién n«g zooveel mogelijk in het eerst uitkomend nummer geplaatst POSTHEKENING No. 23330. INT. TELEF. No 20. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent ADVERTEN- TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer '20 cent (bewijsno. inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. Een geest van groote ontevreden heid. Verzoeken of eischen? litiaticf van de verschillende afdeelingen der ichc Maatschappij van Landbouw in den kop lordholland, werd Donderdag 22 October in het tollandsch Koffiehuis een groote openbare „^«Jering gehouden tot bespreking van de maatre- iCgcn den invoer van Deensch vleesch. Van de der boeren was voor deze vergadering groote .telling, de groote zaal van het N.H. Koffie- Hti was geheel bezet |H»t college van Gedeputeerde Staten dezer pro- sie was vertegenwoordigd door den heer A. W. els, lid van dit college. Voorts merkten we op Iheeren P. Stapel Cz. en Jm. Blaauboer Kz., leden phet Hoofdbestuur der Hollandschc Maatschappij tLandbouw, de heer K. Kuiper, vice-xoorzitter de- ^maatschappij, de heer Ir. G. V eenstra, rijksland- jonsulent, de heer Ir. De Vries, rijksveeteeltcon- fent en verschillende bestuursleden van landbouw- Rliugen. ^ji voorzitter fungeert de heer G. Schoorl Pz., Ha- rspel, secretaris de heer Joh. de Veer, Schagen. |!e Voorzitter heette de aanwezigen hartelijk wel- l in het bijzonder den spreker, den heer Ir. T. luisman, het lid van Ged. Staten, den heer A. VV. hels, de aanwezige bestuursleden van het Hoofd- r en den afgevaardigde van den R.K. L.T.B. ^titelde mede, dat een paar weken terug het be- >VM het SeJmger Veefonds een beroep deed op uit.Ung van de HoUandsche Maatschappij van Uniftouw, met het doel om de debacle die zich ten «plicht* van de veeprijzen voordeed in een groote torcadmnn te ix-spivki-u. Spr. herinnert, aan de groo te vergadering die verleden jaar door ue akkerbou wers is gehouden en voor welke, zij het langs oinwe- fta, toch eenige steun is verkregen. Spr erkent, dat «ra thans steun te verkrijgen, een moeilijk iets zal lijn. maar toch zal het gewenscht zijn de pogingen daartoe te doen. Spr. wijst op den onhoudbaren toe- land. Na deze inleiding geeft spr. het woord aan den Ir. F. P. Hu n, secretaris van de Holland- Khe Maatschappij van Landbouw, die zal spreken De positie van de veehouders en de invoer van Deensch vleesch. geachte spreker zegt ongeveer het volgende: Mijne Toehoorders, Hji precies een jaar geleden, dat de Besturen rbomv-afdcclingcn in Noord- en Zuid-Hol leden opriepen tot het bijwonen van crisis- jgon, om op deze vergaderingen uiting te erfl"'ï den gemoedstoestand, welke bij ben inl f V"'- -'i kracht bij te zetten aan de wenschen door I jfcwworgani.saties naar voren gebracht, om etering in den hopeloozen toestand te bestuursleden van dc afdeelingen deartuia.Vaordefejk N'oordholland liet initiatief genomen om '«^ooders. bijeen te roepen. Ook hier is de reden ia de gevaarlijke positie waarin uwe be- lérkeeren. hei) ik aan de uitnoodiging voldaan om fene inleiding te houden. Deze inleiding heb U-tod in drieën te moeten verdeelen. In het -•'•'h ik uiteen te zetten de toestand waarin de n tijwj-o iersbedrij ven verkceren, de oorzaken welke tot ■^toestand lu bben geleid, om daarna over te gaan /jreking van du maatregelen welke tot verbete- *l;'nnen leiden. Bij dit laatste zal ik mij zooveel naar o ubeperken tot de maatregelen te nemen tegen Blovoer van Deensch vleesch. zóó <9 - '««sland dor veehoudersbedrijven. n? w neb hier voor mij liggen de gemiddelde uitkom en 80 a 90 veehoudersbedrijven in N'oordhol- ®j n0ver boekjaren van 1925/26 tot en met ntip Neze uitkomsten blijkt, dat de boer als loon en »*^r,win,t gemiddeld heeft verdiend in het _jaar f 1250.in het tweede f151.in hut der- nK'7,in hpt vler(,c 1288.in het vijfde f883.—. 7,,> I" f375.—. Er is dus in deze G achter ons eüjkê' - jaren, nog verdiend: doch vraagt mch of V^?T i i il Vf,,'kregen is voldoet aan de normale myo a. i:m zal n ieder toegeven, dat hiervan geen is, -in v';Klere Wobestreken zijn de resultaten nog ijke o*1. iis-'r heeft, zoo hij over geen vermogen beschikt, n9 nnndcr verdiend dan zelfs de landarbeider. 7- vnr'/|,'t. da: dit aangeeft een ongezonden dat t Van 100,10,1 niet kan worden ge- (Ie veehouders zich bevinden op een hellend 22VVÏÏ™*» nioet het op een catastrophe eorzflnk'1 1!Crvai? n°K niets gemerkt wordt, vindt u m. (lat vele boeren over ecnig ka- xr'p Üi.1' 1)11 'natste is ook logisch, daar men IWnd»r i- itaal nl 1,Po1 moeilijk boer kan zijn en «ié hi« wortlen. Dat kapitaal heeft gemaakt, rijftQ \>rhK°n?':n<'P loon-n in vele gevallen wat "tk» hun R?'7 'at> a' kunnen niet steeds de tkcht.i won'°n vastgeknoopt, menigeen 'lB 'Wtgzaam achteruit gaaL ro' t« koec! k boof 11°'± Mi It, «-»1 >rrel f ird v let n 'Slot In de genoemde bedrijven is intusschen in het jaar van 1 Mei 1930 op 1 Mei 1931 per bedrijf het vermogen ingekrompen met gemiddeld f2150.Wij moeten bij deze cijfers ook niet vergeten, dat het gemiddelden zijn, dat er dus boeren zijn die wat meer verdien den, maar ook boeren die minder verdienden. Van dc bedoelde veehouders zijn er velen die de laatste 2 jaar geen loon, hoe klein ook, verdiend hebben, doch verloren hebben. Dc positie der veehoudersbedrijven is er ccne als die van een zieke, die lijdt aan een sleependc ziekte, welke echter met zekerheid ten ondergang voert Bij deze sleepende ziekte hebben zich in den laatsten tijd symptomen voorgedaan, die doen vermoeden dat het einde sneller komt dan men mocht verwachten. II. De oorzaken van dezen toestand. Over de oorzaken van dezen slechten toestand is moeilijk iets met groote zekerheid te vertellen. De historie leert, dat als de graanbedrijven een crisis doormaken, deze gaandeweg overslaat op de veehou dersbedrijven. Door het goedkoop worden van het veevoeder wordt de dierlijke productie in de wereld uitgebreid. Door het slecht gaan van den akkerbouw wordt er meer land in weiland gelegd en neemt ook langs dien weg de veeteelt-productie toe. Dit zou men van veehoudersstandpunt als een min of meer na tuurlijke oorzaak kunnen beschouwen, doch hier naast komen talrijke kunstmatige oorzaken voor. De handelspolitiek van verschillende landen heeft er zeer toe medegewerkt, onzen veehoudersstand in deze nadeelige positie te brengen. Inzonderheid de invoerrechten en andere beschermende maatregelen, welke Duitschland voor zijn landbouw en in zonderheid ook voor de veeteelt heeft getroffen, heb ben, daar dit land het grootste exportland voor onze veehouders en voor hun concurrenten is, zeer nadee- lig gewerkt. Ook in bijna alle andere landen heeft men maatregelen genomen ter bescherming van eigen veehouders. In de laatste weken hebben gebeurtenis sen plaats gegrepen die in dit opzicht zeer ernstig voor ons zijn. De daling van de waarde van het En- gelsche pond heeft funeste gevolgen voor ons gehad. In de eerste plaats omdat Engeland een goed afzetge bied voor ons was, en de plotselinge daling der waar de van het pond voor onze Engelsche afnemers betee- kende een duurder worden van onze gulden, dus ook van onze producten, maar in dc tweede plaats om dat onze concurrenten Den* marken en de andere Scandinavische landen hun munt-eenheid hebben aan gepast bij de daling van het Engelsche pond cn zoo doende plotseling goedkooper kunnen aanhieden. De Deensche munt-eenheid, de örc, is ook gedaald op -4/5 van haar oorspronkelijke waarde, evenals het pond. Dit werkt voor de Deensche veehouders, van ons standpunt bezien, als een uitvoerpremie. Wel zul len de Denen hun voederstoffen voor dc wereldmarkt prijzen moeten invoeren, doch hun loonen, bedrijfs- onkostnn en levensonderhoud zullen zij in Ore kun nen voldoen, dus in guldens uitgedrukt met 4/5 der waarde die zij kortgeleden nog moesten betalen. Zij kunnen dus hun vleesch- en zuivelproducten goedkoo per aanbieden dan wij. Indien de Nederlandsche Rc- geering de Gouden Standaard tracht te handhaven, de gulden oj> waarde wil houden, dan worden onze veehouders, als er geen bijzondere maatregelen ge troffen worden, min of meer daaraan opgeofferd. Xiet alleen dat hierdoor de invoer van het Deen sche vleesch in ons land wordt gestimuleerd men verkoopt graag voor de dure gulden maar hoven- dien wordt Denemarken een concurrent met flinken voorsprong op de Engelsche, Belgisch, Fransehe en andere markten. Toen Duitschland in Febniari 1930 een zeer belangrijk invoerrecht op vleesch ging hef fen, is de Deensche uitvoer naar dat land afgeleid naar ons land, België en Frankrijk. De belangrijke invoer van het Deensche vleesch da teert van dien tijd. Ook onze eigen export van run.ï- vleesch heeft zich sindsdien van Duitschland afge wend en zich gericht naar België en ook Frankrijk. Nu beeft Frankrijk kort geleden besloten om den invoer van vleesch en van boter en ook van andere producten te contingenteeren, dat heteekent den in voer toe te laten tot een bepaalde hoeveelheid en dat is een hoeveelheid die veel minder is dan de invoer zou geweest zijn zonder dezen maatregel. In de maan den October, November en December mag in Frank rijk totaal worden ingevoerd 3900 ton vleesch. Als ik mij niet bedrieg is dit kwantum vrijwel bereikt cn is dus Frankrijk vanaf heden tot Januari gesloten voor den invoer van vleesch. Als wij nu nagaan, dat deze 3900 ton in 8 maanden, per jaar beteekent 15.600 ton en Nederland, zijnde slechts een der exporteerende landen, nlleen in de eerste 8 maanden van 1931 reeds 12.600 ton vleesch naar Frankri k xport u-de. zoo voelt u natuurlijk dat hier een zeer groote beperking van den invoer aan wezig is. dat van een gedeeltelijk Invoerverbod mag worden gesproken. Temeer zal dit het geval zijn daar de uitvoer naar Frankrijk zonder dezen maatregel on getwijfeld zou zijn toegenomen bij de tegenwoordige Inge prijzen. Met boter is de verhouding iets minder ongunstig, doch ook hier beteekent die contingonteering een ern stige belemmering, een gedeeltelijk invoei verbod. Hen ander land dat meer en meer voor ons van be- teekenis werd. nadat Duitschland de invoerrechten op vleesch enz. zoo verhoogd heeft, is België, Doch in België gaan zeer belangrijke stemmen op om een in voerrecht te heffen, speciaal op vleesch en speciaal ook op boter. Als de voorteekenen niet bedriegen, is voor deze plannen een meerderheid in de Belgusche volksverte genwoordiging aanwezig. Zoo worden onze natuurlijke afzetgebieden meer en meer voor onze veehouders gesloten en alles wijst er op. dat in deze richting nog zal worden voortge gaan. Er moet voor onze veehouders iets gebeuren. Intusschen zijn invoerrechten niet de eenige be lemmering van de eerlijke concurrentie bij onzen af zet. Er zijn landen die. als zij wat teveel hebben den uitvoer subsidieeren. Duitschland doet dit als het overschotten heeft met vleesch en granen. Australië handhaaft in het binnenland een hoogeren boterprijs als het bij export b.v. naar onze koloniën en ook naar ons land, vraagt. Ons land voert ruim 2 millioen K.G. boter in per jaar. Dat is niet veel. wij voeren zelf 10 maal zoo veel uit, doch waar onze export steeds meer wordt bemoeilijkt, is het terugwinnen van dit debiet in eigen land niet zonder betcekenis. Meer dan de helft dezer 2 millioen K.G komen uit Sovjet-Rusland. Van dat land als concurrent behoef ik U niets te ver tellen. De andere helft komt bijna geheel uit Austra lië, het land dat durnpingspraktijken toepast. Op de vraag of tegen dezen invoer iets moet en kan worden gedaan kom ik straks terug. Uit dit alles volgt, al zijn wij lang niet volledig in onze voorbeelden, dat de veehouders niet alleen te kampen hebben met invoerrechten, doch ook met di recte of indirecte nitvoerpremies, met dumping dus. Van eerlijke concurrentie is geen sprake moer en het is niet anders dan de plicht onzer Regeering daar mede rekening te houden en onzen veehoudersstand te helpen als hij het zonder deze hulp niet langer kan uithouden. Indien Duitschland niet zijn veehouders hielp, Frankrijk niet eveneens dezen weg op was gegaan en zoo ook andere landen, zoo zouden wij zeker kun nen concurreeren en ongetwijfeld het bedrijf loo- nend kunnen uitoefenen. Nog andere oorzaken. Er zijn ook nog andere oorzaken die de veehouders in hun benarde positie hebben gebracht, oorzaken die wij in ons eigen land kunnen vinden. Er is bijna geen land ter wereld waar het verschil tusschen groothanrlelsprijs en kleinhandelsprijs zoo groot is als in Nederland. Er is een enorm verschil tusschen de prijzen welke de boeren en tuinders voor hun producten krijgen tn don prijs welke de consumenten moeten betalen. De middenstand laat zich voor zijn bemiddeling veel te hoog betalen. Wordt de bloemkool op de mestvaalt gftgtQft. in de stad betaalt men 15 cent. Zoo ook met de spruitjes. Voor den oorlog kostte 1 K.G. tarwe 9 cent en 1 K.G. wittebrood, welke hieruit wordt bereid 1-4 cent, doch toen in dit voorjaar, voordat de tarwe- wet in werking trad, de tarwe 6 cent per K.G. waard was, kostte 1 K.G. wittebrood 23 cent. De bereidngskosten van 1 K.G. brood welke voor den oorlog 5 cent bedroeg, bedragen nu dus 17 cent of meer dan 3 maal zooveel. Zoo is het ook met andere artikelen. De bakkers gezellen hebben zich door sterke organisatie en een collectieve arbeidsovereenkomst een hoog loon ver zekerd, de bakkers verhalen dit op den prijs en zor gen er voor meer te verdienen dan hun arbeiders. Bij de schilders, niet in 't minst ook bij de smeden, bouwvakken, bij al de bedrijven die voor de plaat selijke markt werken, zien wij hetzelfde. Hun meerdere welvaart, of zoo de concurrentie hun aantal teveel uitbreid, dit te groote aantal, wordt door de verbruikers, waaronder steeds de landbou wende bevolking, bekostigd. Bij een onderzoek van het Internationaal Arbeids bureau te Genève. enkele jaren geleden gehouden, is volgens Dr. Oortwijn Botjes, het loonpeil in de di verse hoofdsteden in Europa onderling vergeleken. Als het loonpeil te Amsterdam aangegeven werd met 85, dan was dat van Berlijn 71, Parijs 56, Brussel 49. Alleen de Scandinavische landen en Engeland kwa men boven het Amsterdamsche loonpeil uit, doch sinds het Engelsche pond met 15 in waarde is ge daald en de Scandinavische landen hun munteen heid daarbij hebben aangepast, is het Amsterdamsche en zeker ook het Nederlandsche loonpeil het hoogste in Europa. Dit komt in de eerste plaats door de hooge loonen in de genoemde bedrijven, die voor de plaatselijke markt werken, daarnaast hebben zich ook vele in (lu stri ee Ie bedrijven, door zich te vereonigen in kar tels of trusts, een zoodanige positie verschaft, dat zij door prijsafsjjrnken en productieregeling de hooge loonen op de prijzen der producten welen te verhalen. Al deze bedrijven zijn er in geslaagd op kosten van de rest van ons volk hun welvaart te vermeerderen. Het Nederlandsche landbouwbedrijf brengt een groot deel dezer welvaart op. De kosten van levens onderhoud en de hedrijfultgaven zijn daardoor veel hooger dan redelijk is. De eoncurrentiemogelijkheid met andere landen wordt hierdoor ten eenen male vernietigd. Meer dan ooit treedt aan hot licht, dat de beschutte bedrijven een te groot gedeelte der volks welvaart zich toeëigenen. niet door meerderen ar beid, doch door het brandschatten van hen, die ln de niet beschutte bedrijven werkzaam zijn. De Overheid werkt aan dezen onhoudbaren toe stand mede. zoowel door hare loon- als door hare sociale-politiek. De sociale lasten, welke de beschutte bedrijven moeten opbrengen, worden door dezen evenals dat met de hooge loonen het geval is. op de verbruikers, waaronder in de eerste plaats de boe renstand, verhaald. De workloozenondersteuning gaat het dalen van dit hooge loonpeil tegen, vooral omdat daar de steun het grootst is. waar de loonen het hoogst zijn Ook uit dezen hoofde hebben de veehou ders het recht, zich tot de Overheid te wenden. Niet zij hebben schuld aan den slechten toestand hunner bedrijven, niet alleen de vreemde regeeringen treft schuld, ook onze eigen Regeering heeft daaraan me degewerkt. Wij pleiten niet tegen goede loonen en tegen so ciale politiek, rnanr men schuive niet alles op den boerenstand. De toekomst van het Ned. volk is moei lijker als de Ned. landbouw niet wordt geholpen. III. Maatregelen tot verbetering. Uit dit alles volgt duidelijk, dat als de veehouder* een beroep gaan doen op de Overheid, zij recht van spreken hebben. Toch is het redelijk te bedenken, dat onze Regeering thans zelf in groote moeilijkhed »n verkeert- De crisis, welke onze veehoudersbedrijven teistert, wordt ook in vele andere bedrijven gevoeld. In deze omstandigheid zal de Overheid alleen tot steun besluiten, als de positie der veehouders dit drin gend noodzakelijk maakt en met dien steun een landsbelang van groote beteekenis wordt gediend. In den aanvang dezer inleiding noemde ik U' eenige bedrijfsuitkomsten; deze gaan tot 1 Mei 1931. Die waren slecht, doch de toestand is sinds dien er niet heter op geworden en de algemeene vooruitzichten zijn slechter. Dat met een instandhouding der veehoudersbedrij ven een groot landsbelang wordt gediend, blijkt uit de cijfers, welke Prof. Minderhoud noemde in zijne uiteenzeting voor de Vereen, v. Staathuishoudkunde en Statistiek. Hij becijfert, dat het belang van onze landbouwende bevolking beteekent het belang van 2S millioen zie len. Dat is de bevolking op het platteland, die niet leeft van industrie, doch haar bestaan direct of in direct te danken heeft aan land- en tuinbouw. Daar naast komen nog zij, dio in de steden wonen, doch door allerlei banden aan de plattelandsbevolking ge bonden zijn en daarvan een gedeelte van hun inko men moeten betrekken. Als wij dus spreken over den landbouw, dan spreken wij over een zeer groot ge deelte van ons volk. dat 8 millioen zielen omvat, en als wij spreken over de veehouders, dan hebben wij 't over de belangrijkste groep. Onze veehouders zijn de talrijkste groep, doch zijn bovendien als exporteurs van hun producten voor de welvaart en het voortbe staan van ons volk een onmisbaren schakel. De uitvoer van landbouwproducten, waarbij de vee- teel tproducten zeer sterk overwogen, bedroeg in 1929 712 millioen gulden, de uitvoer van nijverheidspro ducten 977 millioen gulden. Nu is het voor de in standhouding van de goudwaarde van onzen gulden en voor de welvaart in ons dicht bevolkt land van zeer groot belang, dat onze uitvoer blijft bestendigd, als het kan nog toeneemt. De uitvoer van landbouw producten eischt natuurlijk een invoer van grond stoffen, doch in voel sterkere mate als dat bij ons het geval is, is dit het geval hij de industrie, zoodat de uitvoer vooral van landbouwproducten, dio voor een groot gedeelte niet ontstaan zijn door invoer, maar door productie op eigen bodem voor ons volk en voor onze handelsbelangen van buitengewone be teekenis is. Hiermede moge ik volstaan om aan te toonen, dat als wij het hebben over den landbouw en inzonderheid als wij het hebben over de veehou derij, wij het hebben over een van de voornaamste grondslagen van ons volk, vooral in deze tijden. Als de Overheid de veehouders voor ondergang h<v hoedt doet zij niet anders dan haar plicht en werkt zij in het belang van onze volksgemeenschap. Nu is niets moeilijker voor een Overheid, dan het helpen van de export-bedrijven, vooral als de export zoo belangrijk is, dat aan subsidieeren er van om financieele redenen moeilijk valt te denken. Wij kun nen hiervan voorbeelden vinden in andere landen. Canada zou gaarne zijn graanteelt beschermen, doch dat is onmogelijk. Men exporteert te veel. Duitsch land beschermt zijn landbouw ontzettend, doch zag geen kans de roggecultuur loon end te maken en is daarom gegaan in de richting van Inkrimping dezer leelt tot een hoeveelheid,, dat zij net aan de behoefte van het Duitsche volk voldoet. In algemeenen zin znl het dus uiterst moeilijk zijn voor onze Overheid, de prijzen van de veeteeltproducten te verbeteren door maatregelen aan de grens. Do Centrale Ijuidbouw- organisaties hebben zich zeer veel moeite getroost om maatregelen te bodenken, die effectief zouden zijn. Ik wil daarbij niet uitvoerig stilstaan, doch komen tot het punt, dat ons speciaal hier bezig zal houden: De invoer van het Deensche vleesch. Men kan de schadelijke werking van dezen invoer tegengaan door een invoerrecht en door een invoer beperking. De Regeering heeft op het oogenblik Indiend een wetsontwerp, waarbij het fiscaal invoerrecht op toon bankartikelen van 8 dat ons land heft, gebracht wordt op 10 Fiscaal wil zeggen, dat het invoer- recht uitsluitend is bedoeld als belasting. Op vleesch is een invoerrecht van 10 reeds aanwezig, doch dit is te beschouwen als gelijkwaardig aan de 10 accijns, die wij zelf betalen, m.a.w. een bescherming is in dit invoerrecht van 10 geenszins gelegen. Nu zou men denken, dat als op alle toonlmnkartikeien een invoerrecht zou worden gelegd van 10 dat dan op vleesch een invoerrecht zou komen van 20 Tot nu toe is echter het standpunt van de Regeering ge weest, dat alie producenten van toonbankartikelen be schermd mogen worden, behalve de producenten van levensmiddelen. De !andl>ouw is dus verwaarloosd. Hieraan willen de centrale landbouworganisaties een einde gemaakt zien. In het thans aanhangige wetsont werp is het invoerrecht van 10 tot 12!/2 gebracht, maar het moet 20 worden. De producent van landbouwproducten heeft de zelfde rechten als iedere Nederlandsche producent cn kan dus eischen. dat als een invoerrecht op toon bankartikelen wordt gelegd, hij ook een invoerrecht zal hebben op de toonbankartikelen, die hij voort brengt. Hier zijn natuurlijk alleen van beteekenis, die artikelen, die in ons land worden iugevoexd, b.v.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 1