VAN DIT EN VAN DAT EN VAN ALLES WAT Roetje en Dribbeltje in het onderaardsch Paleis. DE BADGAST. WARE WOORDEN. WETENSWAARDIGHEDEN. HUMOR. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 12 December 1931. No. 8985. ZATERnAGAVOKDSCHETS Een vreemdsoortige geschiedenis, vrij naar het Frsnsch, bewerkt door SIROLF. (Nadruk verboden). HEKMAN GRIJP, onder Zijns gelijken, leden van het langvingerige gilde, vanwege zijn deftige manieren bijgenaamd „De Lord" was gewend het leven als een aaneenschakeling van onverwachte gebeurtenissen te beschouwen. Het was dus niet zijn •chuld, toen hij op dien zoelen Augustusavond. aan gelokt door die heerlijke sappige peren aan den groo- ten vruchtboom in den tuin van een gesloten villa, tot de ontdekking kwam, dat het huis er erg verlaten uit zag. Hij aanvaardde het als een vriendelijkheid der voorzienigheid, dat hij zijn zaklantaarn in zijn >:ak had en dat de ruit van de keukendeur nagenoeg geen ge rucht maakte, toen hij haar Indrukte. Ook kon hij niet weten, dat de heer des huizes dien avond even uit de stad was thuisgekomen, om op zijn gemak In zijn sigen huis een bad te nemen, in zijn eentje eens lekker copieus te soupeeren, om den volgenden dag weer naar de mondaine badplaats te trekken, waar zijn vrouw de zomermaanden doorbracht. Noch minder kon hij ver moeden. .dat de heer des huizes het eenige costume, dat er in het huis te vinden was al zijn pakken waren door zijn vrouw in tallooze koffers ingepakt en op reis meegenomen, opdat hij tenminste altijd be hoorlijk gekleed zou zijn, als hij zich met haar in de mondaine badplaats vertoonde in de slaapkamer had Uitgetrokken en zich enkel in pyjama naar de bad kamer had begeven. Herman Grijp, alias „De Lord" sloop dus onhoorbaar de keuken door, zijn lantaarn op den grond gericht. Hij doorzocht behoedzaam alle kamers en vond niets verdachts. Toen kwam hij in de slaapkamer. Ook daar was niets bijzonders te bespeuren. Hij onderzocht de blinden en bemerkte dat zij absoluut alle licht uit de kamer naar buiten afsloten. Daarna draaide hij dood kalm het electrische licht aan. De Lord had altijd een groote voorliefde voor mooie kleeren gehad. En daar zijn costume op het oogenblik bedenkelijke gaten aan ellebogen en knieën vertoonde, besloot hij allereerst een mooi pakje uit den grooten eiken kleerkast uit te loeken. Hij opende de kast en kwam tot de onsteilen- de ontdekking, dat die heelemaal leeg was. De Loid mompelde afkeurend. Toen viel zijn oog op een keurig lichtgrijs costume, dat over een stoel hing. Er lag een kraakschoon zijden overhemd en een dure zijden das lij. Zonder zich een oogenblik te bedenken, trok de Lord zijn rafelige jasje en de gescheurde broek uit. Met een gevoel van welbehagen schoot hij den licht- grijzen pantalon aan. Het ding paste keurig. Met groote zorg trok hij het zijden overhemd aan, strikte den das, trok jas en vest aan en bekeek zich, hcoge- lijk ingenomen, in den spiegel. Zijn oude plunje hlag hij over den stoel. Dan draaide hij het licht uit en zette geruischloos zijn tocht door het verlaten huis voort In een rijk gemeubileerde salon toefde hij. Weer on derzocht hij de luiken voor de groote vensters, knikte tevreden en draaide het licht aan. Hij bevond zich in een ruim vertrek, dat het midden hield tuschen etn werkkamer en een salon. Het was weelderig ingericht met dikke tapijten belegd, diepe clubfauteuils, een bureau-mlnistre ln een hoek, een rookkaatje. een klein buffet dat aanstonds de aandacht van „De Lord" trok. Hij opende het zonder eenige moeite en watertandde. Daar voor hem stond een waar paradijs. Een kostelijk kippenboutje, een paar pasteitjes, fruit, vleesch, brcod, boter een een paar flesschen wijn, waarvan de stoffige halzen boekdeelen spraken. De Lord haalde voorzichtig al deze heerlijkheden uit het buffet en zette ze op een tafeltje. Hij trok een flesch open. schonk het gouden vocht in een kristallen kelk en begon zijn maaltijd met de rustige zekerheid van den weelderigen bezitter. Hoe meer hij at. en van het kostelijke nat proefde, hoe meer zich de hardnekkige gedachte van hem meester maak te. dat dit alles, dit prachtige huls, met zijn kostbare meubelen, aan hem toebehoorde. Toen hij voldaan was. zonk hij behaaglijk in een diepe fauteuil neer. nam een sigaar uit een openstaand kistje, stak hem aan. haalde met wellust den geur in en trok een tweede flesch open. Hij had nu voor zich zelf uitgemaakt, dat hij ongetwijfeld de eigenaar van dit huis. met al wat daarin was. moet zijn. Hij bracht juist het glas voor de zooveelste keer naar zijn lippen, toen met een zacht piepend geluid de deur openkierde. De Lord liet het opgeheven glas met een verveeld gezicht zakken en keek naar de kamerdeur, die behoedzaam opengeduwd werd. Het eerste wat hij, in zijn fauteuil gedoken, zag, was een dik rond hoofd, waarop vochtig eenige spaar zame haren plakten. In dat hoofd stonden een paar verschrikte oogen, die hem aanstaarden. Toen ging de deur nog verder open en zag hij in de deuropening een korten dikken man staan, op pantoffels en alleen ge kleed in een rose pyjama. De man staarde hem met uitpuilende oogen aan. De Lord nam hem van het hoofd tot de voeten op en zei toen met een dikke tong: Zeg eens. vrind, wat doe jij hier in dat malle pakje? De man in pyjama kwam voetje voor voetje nader, de uitpuilende oogen op ,.De Lord" gericht Toen hij op een paar passen van De Lord was aangeland, bracht hij met een wat beverige stem stotterend uit: Wie ben jij? Wat doe jij hier? Wel. dat, dat. jij, jij, dat is mijn pak. dat je daar aan hebt! De Lord keek verontwaardigd uit zijn waterige oogen en zei, af en toe over zijn tong struikelend: „Ik vin jou een reuze brutale vent. zeg. Wat doe jij in mijn huis, met dat malle slaapjasje aan? Ben jij soms een inbreker?" Dan kreeg hij opeens een ingeving. HIJ stond op, liep zoo snel zijn waggelende beenen het ver oorloofden naar het schrijfbureau, trok op goed geluk een lade open, en pakte er iets glinsterende uit. „Blijf daar staan en verroer je niet!", dreigde hij den man ln pyjama, die van pure schrik geen woord meer kon uitbrengen en met angstoogen naar het kleine wapen In de hand van Den Lord keek. De Lord kreeg plot3eiing het telefoontoestel in het oog. Hij nam het toestel van den haak en riep: „Hoofdbureau van Politie, alstublieft! Hallo, met de politie, ja, U spreekt met den bewoner van no. 5 Mariaweg. Ik heb een gevaarlijken inbreker gevangen. Wilt U dadelijk een paar mannetjes sturen? Ze kunnen het huls door den keukendeur binnenkomen, die is open!" Dan legde hij het toestel neer. De man in pyjama staarde hem nog steeds aan. alsof hij een geestesverschjjning zag. De Lord kreeg medelijden. „Het is beroerd, dat ik je snapte, vriend!", zei htJ lachend, ,maar ik kan er niets aan doen. Wil je soms een sigaar of een glaasje wijn? Er is ook nog wat pastei. Ik hou niet zoo van dat spul!" De man in pyjama zei maar steeds r.lets. Hij wist niet of hij waakte of droomde. Daar voor hem 6tond een kerel, met een revolver in zijn hand, in z ij n eigen huis, in zijn costume. die zijn sigaren rookte, die z ij n wijn dronk, die z ij n pasteitjes had opgegatcn, en die de politie opbelde, en deed of hij een inbreker ge vangen had. Het was om krankzinnig te worden. Maar hij zou dadelijk de politie wel inlichten. Wat een zeld zaam brutale kerel, dacht hij. zeldzaam! Ondertusschon stond hij onbeweeglijk en staarde den boef aan, die hem glimlachend van achter het schrijfbureau bekeek als een bezienswaardigheid. Even later weerklonk gestommel achter ln het huis en na enkele oogenblikken traden 2 zwaargebouwde agenten, den revolver in den vuist, het vertrek binnen. Ze salueerden De Lord. die met een groote sigaar in den mond. achter het bureau troonde en stapten toen dadelijk op den man in pyjama af. ..Ben jullie gek ge worden?", riep de man in pyjama dol van woede uit, „Ik ben hier de eigenaar van het huis. die kerel daar is mijn huls binngedrongen. terwijl ik in het bad zat. hij heeft mijn kleeren aangetrokken en mijn wijn en sigaren opgedronken!" Hij wist niet meer. wat hü zeéde. van machtelooze woede. De agenten keken ongeloovig naar het driftige man netje in pyjama en dan naar den man. die rustig zijn sigaartje rookte achter het bureau gezeten. „Agenten", zei de Lord toen op deftlgen toon. „ik trof dien gevaarlijken schurk hier aan. Zooals die bru tale Inbrekers wel meer de gewoonte hebben, maakte hij het zich hier gemakkelijk. Hij stal een pyjama uit mijn kast en daar hij dacht, dat er niemand thuis was. nam meneer een bad! Verduveld brutaal, niet? Ik heb hem met levensgevaar overmeesterd. Breng hem nu weg. maar pas op. hij is verschrikkelijk gevaarlijk!" Even later sloten twee paar handen als nijptangen om de polsen van den man in pyjama. Deze schuim bekte van woede, haspelde zinnen en woorden steeds hopeloozer dooreen. De agenten sleurden hem de kamer door en wilden heengaan. De Lord riep hen nog even terug. „Hier mannen." zei hij. met een vriendelijk lachje, „hier heb jullie een paar rookertjes!" Hij nam een handvol sigaren uit het kistje en stopte ze in den borstzak van een der agenten. Het mannetje in oyjamn wilde zich losrukken, stootte eenige klanken als van een wild dier uit, maar werd het volgende oogenblik. met zijn bloote voeten in zijn pantoffels, in zijn luch tige slaapjasje, over straat naar het naastbijzijnde politiewachthuis gesleurd. Toen den volgenden dag de eigenaar van het huis Mariaweg No. 5 in een van den brigadier geleend r>ak, zn huis binnentrad, vond hij in zijn slaapkamer een haveloos costume. dat aan een landlooper of zoo iets moest hebben toebehoord. Er lag een briefje bij, met potlood geschreven, dat luidde: Bedankt voor Uw fijne wijn en sigaren. Het pak is me een beetje te wijd. Het zilverwerk was te veel om zoo mee te nemen. Daarom heb ik Uw koffer maar geleend. Hartelijke groeten van ..De Lord". Nog niet geheelde wonden vreezen de aanraking van de hand. o Het loon der deugd is eer. o Wat men niet noodig heeft, is voor een stuiver te duur. o Zoovele hartstoohten der ziel. zoovele barbaarsche en woeste despoten. Ziet toe, wat ge van iemand zegt en tof wien. Tegenspoed is een gelegenheid, om innerlijke kracht te ontwikkelen. Ongestoord geluk is tegen geen enke« len slag bestand. o Indien onwaartieden worden verkondigd, hoor ze me< zachtheid aan en wapen u met geduld. o Vermijd de vriendschap der slechten en de vijand» schap der goeden. Is het u bekend: dat Engeland den gouden standaard van 1791 tot 1821 en van 1914—1925 verliet? dat het luchtrecht per pond in 1925 in Amerika ft keer zoo hoog was als thans? dat Miss Stella Willins van Rrooklyn (New York) wereldkampioene typiste is. doordat ze 124 woorden per minuut typt, gedurende 1 uur. zonder een fout te maken? dat ongeveer 9 pet. van Amerika's bevolking ook in normale tilden werkeloos is? dat het Cubaansche leger uit 13.000 man bestaat? dat Fransche ouders de namen van hun kinderen uit een officieele lijst moeten kiezen, volgens een be staande wet, die nog uit het Napoleontische tijdperk stamt? dat het nog niet zoo'n gek idee ie om korting te ge ven. indien de belasting binnen 3 dagen na ontvangst van den aanslag, betaald wordt? dat hierdoor de belastingen veel vlotter misschiet» zouden binnen komen? dat Lindbergh de eerste was. die de door China en- langs ingestelde luchtvaart-onderscheiding ontving? De tandarts behoort tot de weinige mannen, die een vrouw bevelen kunnen, wanneer ze haar mond mag open doen en wanneer ze hem moet sluiten. Voorbijganger: Heb je al iets gevangen? Hengelaar: Nee. maar ik heb sommige van die vis- schen zóó tam gemaakt, dat ze van den haak eten.' Slager: Wat doe je nou, jongen? Snij je nu dat mooie, kliene lieve paardje van je ln stukken? Zoontje. Ik maak worst. Pa! Nu je toch aan het theater werkt, kun je me wel gratis een paar biljetten geven! Goed, wij zullen ruilen. Nu je toch aan een bank werkt, kun je me best gratis een paar bankbiljetten geven Zeg nummer 5! riep de chef van het restaurant, en pakte een kellner bij zijn arm, waarom heb je daar* net een gast buiten de deur gezet? Omdat hij dronken was! Zoo, daar heb ik niets van gezien! Hoe weet je dat? Omdat hij zijn krant op zijn schoot legde en toen probeerde zijn servet te lezen! Haar vader: Bent u misschien bang om in het donker naar huis te gaan? Haar bezoeker: Nee, dat geloof ik niet, waarom vraagt u dat? Haar vader: O. ik dacht zoo maar. dat u misschien de morgenschemering wilde afwachten! 45. Toen de agenten zagen, dat ze niets konden toen tegen die deugnieten, gingen ze naar den commissaris terug en deze zei, dat hij Roetje en Dribbeltje wilde spreken. Nadat de jongens alles verteld hadden, liet de Commisari hen weer naar het kasteel teruggaan. Natuurlijk vonden ze dat wet fijn. Ze noodigden zelfs den Commissaris uit eens een kijkje te komen nemen in het on- deraardsche paleis en gingen toen naar hun schatten in de onderwereld. 46. Toen ze aan den ingang kwamen stond daar waarachtig een van de muizen op wacht 2>g eens, zijn de muizen en de kat al weer terug? vroegen de jongens benieuwd Al lang. antwoorddde de muis. Ze hebban ons alles verteld en daarom ben ik vast op wacht gaan staan, dat niemand hier meer ln kan. Dat vonden Roetje en Dribbeltje heel goed en spoedig waren ze in de diepte verdwenen. 47. Eenige dagen later kwam de commissa ris bij den ingang van het onderaardsch* paleis en wilde er binnengaan. De muis, die op wacht stond, ging de jongens even waar schuwen en niet lang daarna mocht de Com missaris binnenkomen. Ik wil jullie paleis wel eens zien, zei de Commissaris. Goed meneer de agent, zei Roetje, dan zul! »n wty U eens rondleiden en natuurlijk voerde hij iets geks in het schild. 48. Want het allereerste Het Roetle den commissaris naar het slangenhuis gaan kij ken. De commissaris was verbaasd over ae groote dieren. Ze kronkelden zich in a'l« richtingen en vóór dat de commissaris er erg In had, zat hij tussehen de drie slangen in. Hij sloeg vol angst met zijn armen, maar de slangen waren zóó vlug telkens weer bij zijn hoofd, dat Roetje en Dribbeltje de die ren moest verzoeken wat kalmer te zijn.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 21