VOOR onze jeuGD W? en i:ft H';. iefst wil :e krt at er «NA, DE KROKODIL NEEMT WRAAK. JWIET HET VOGELTJE HELPT HEM DAARBIJ. Een verhaal uit de dierenwereld. door ESSAV. de oude krokodil, lag languit ln het en knipperde met zyn oogen. Maar hij niet zooals men eigenlijk verwach- it bij zulk een heerlijk weertje in een stemming. Waarom niet? Wel. dat is verteld. Hanna werd geplaagd door de De aapjes zaten in de palmen in ztjn en scholden hem uit en wierpen hem met En als hij dan brullend van kwaad- de boom toestrompelde lachten de hem nog uit ook. Ze waren hem immers tl te vlug af! iders, dat is eigenlijk gemeen van die vinden jullie ook niet? Ze wisten dat de krokodil niet vlug ter been was en dus een van zijn kwelgeesten zou kunnen van- Of je moesten natuurlijk in het water bt komen. En dóór was Hanna natuurlijk en meester. de aapjes waren wijzer. Ze kwamen niet t water. Ze bleven in de palmen zitten, tn met steentjes en riepen: i ouwe luilak pak me ls als je kimt!" als Hanna dan woedend de kop ophief tn ze zoo hard dat zij bijna uit den boom Maar krijgen kon Hanna ze niet. En dat en groot verdriet voor hem. jenlang zat hy er over te piekeren hoe hij wel wraak zou kunnen nemen op zijn «sten. Maar hij vond nietshij wist enkele manierHij peinsde en peinsde ergat om te eten en te drinken. Zoodoende hij héél wat magerder dan hy geweest maar dat scheen hij niet eens te bemerken. k*' had maar één doel: die aapjes nu eens goed /erloda te maken dat hij in het geheel geen erd was. het laatst begon hem zelfs dat nadenken cn vervelend te maken. Hij begon hoe hoe meer te gapen en als hij zijn gewel- ik héél ver had opengesperd riepen de boven: hij heeft slaaphij heelt hij moet naar zijn bedje toe", op een middag had Hanna zijn bek weer opengesperd en toen gebeurde het dat dein vogeltje, genaamd Pietwiet, die bek ft zijn te 1t!c°8- Misschien is daar wel wat lekkers en, dacht het vogeltje. Die krokodillen tijd zoo slordig en laten héél wat lekkere aan de tanden en kiezen zitten. ïltje vloog dus naar binnen. Maar Hjks was hij de tanden van de krokodil gerand alle» u: 1de bet baard. ?.->*/!■« -I eerd of Hanna sloot zijn bek. GiC beestje," zei hij met volle mond. ..Weet ik nu eens ga doen? Ik ga je héél lek- opeten." e" zei Pietwiet angstig, a" zei Hanna en hij probeerde te lachen, lat ging niet terwijl hij Pietwiet in zijn lad. egon het vogeltje weer te praten, r eens" sprak hij terwijl hij zich vast- an de verstandskies van de krokodil om geslokt te worden. „Wat hebt U nu k aan mij. Een keer slikken, één happie weg! Waarom neem» ri eigenlijk geen beest. Een aapje bijvoorbeeld." tokodil verslikte zich bijna. Hij vond het gevoel dat Pietwiet zoo aan zyn kies trekken. ttje," zei hy toen een beetje weemoedig, het mij vraagt ben ik dol op aapjes, kan ze niet krijgen. Ze zijn te vlug. En ook niet in mijn mond zooals Jij", dat graag willen?" dijk", riep de krokodil bloeddorstig er een in mijn mond had rolde met zijn oogjes om te laten zien dan wel zou handelen. en zuil lelijk tunne»| Snder m dan sneil „Als U me nou niet inslikt", zei Pietwiet, „Dan zal ik maken dat er een dik, vet aapje zoo in Uw mond stapt. Heusch, dat zweer ik". De krokodil wilde het eerst niet gelooven, maar het vogeltje piepte zoo eerlijk eri zoo over tuigend dat Hanna eindelijk zijn muil maar weer open deed en Pietwiet liet vliegen. Deze vloog dadelijk weg en Hanna dacht: zie je wel, hij heeft me voor de gek gehou den Maar dat was niet zoo. Want toen Hanna den volgenden dag in het zonnetje lag kwamen behalve de aapjes, ook het vogeltje Pietwiet. De aapjes begonnen na tuurlijk dadelijk te treiteren. Toen de krokodil gaapte en zijn bek dus heel wijd open had riep een van de aapjes: „Hé Hannatje. je hebt een vlek achter in je maag. weet Je dat?" En alle aapjes aan het lachen natuurlijk. Toen nam Pietwiet plotseling het woord. „Zegeris behaarde kaffertjes", riep hij uit, „Jullie kunt nu wel héél aardig plagen, maar in werkelijkheid zijn Jullie toch maar laffe kna pen hoor." „Hoor hem eens," riepen de aapjes uit. „Zou jij dan meer durven dan wij?" „Ja, waarom niet", sprak Pietwiet rustig. ..Nu op dit oogenblik bijvoorbeeld. De bek van Hanna staat wijd open. Wie van jullie durft er in te kruipen?" De aapjes zwegen. Toen riep er een: „Wij durven het niet, maar JU hebt er evenmin het lef voor." „Dat zal je zien," zei Pietwiet. En hij vloog tot groote verbazing van de apenvergadering in de muil van de krokodil. Deze sloot zijn bek en even later, toen Hanna's bek weer open ging fladderde het vogeltje er ongedeerd uit. De aapjes stonden paf. „Dat is lef" zeiden ze en ze waren eigenlijk een beetje beschaamd dat dat kleine vogeltje Pietwiet meer durfde dan zij. Maarer waren ook aapjes bij die dach ten: „Die krokodil kan zeker niet eens bijten. Wat dat beestje, dat nietige vogeltje kan, kun nen wij ook". En zoo stapte een klein mager aapje naar voren en verdween in de bek van Hanna. Hanna voelde dat het een mager beestje wfts en hij dacht: „Laat ik nu even link zijn en hem niet dadelijk opeten. Ik kan beter wachten tot er een vet aapje binnenstapt. Daar heb ik meer aan." Zoo kwam het dan ook dat het magere beestje even later weer ongedeerd uit Hanna's muil te voorschijn kwam. En nu werd er gewoon door de aapjes gevochten wie ln de krokodillonbek mocht stappen. Een dik vet aapje dat Hanna altijd vreeselijk had geplaagd, kwam als num mer eenen werd door den krokodil fijntjes opgepeuzeld. De andere aapjes waren vreeselijk geschrok ken. Plotseling begrepen ze dat er met Hanna niet te spotten viel en het gevolg daarvan was dat ze hem in het vervolg niet meer plaagden. En Pietwiet? Wel, hij mocht altijd in de bek van den kro kodil gaan zitten om de voedseirestjes op te eten. Hij heeft er dus wel voordeel van dat hij indertijd woord hield. (Nadruk verboden). De gebroken ruit. (Oplossing). De stationschef merkte het bedrog dadelijk. Als de steen namelijk van buiten af geworpen zou zijn. moesten er glasscherven in de coupé aanwezig zijn. Dat was niet het geval. Inplaats ciaarvan waren er glasscherven op de treeplank, 't geen een bewijs was dat de ruit van binnen uit moest zijn gebroken. De heeren moesten dus, ondanks hun handig opgezet bedriegerijtje de ruit betalen. In het vervolg waren ze minder luidruchtig envoorzichtiger. (Nadruk verboden). Voor onze teekenaars. Teekeningcn, gemaakt vancijfers. Teekenennu ja, er zyn er onder ons die daar al een aardige handigheid in hebben. Drie, vier lyntjes, een paar kringetjes en een paar kleurtjes en een ooiyk ofwel een droevig gezicht staat op het papier. Maar nu iets anders. Jullie moet nu ook eens probeeren om teeke- ningen te maken, niet van gewone lyntjes, maarvan cijfers. Ik geef jullie hierby een tweetal voorbeelden van hetgeen ik bedoel. Je ziet een meneer met een neus die is gemaakt van een zes. een mond van een vyf en een kin eveneens van een vyf. Enfin, bekyk het plaatje maar eens en Je zal zien. dat het geheele gezicht van dien meneer en zijn vrouw die naast hem staat is samen gesteld uit cyfers. Wat is nu de bedoeling? Wel. dat jullie eens moet gaan probeeren om ook zulke cyferportretten te maken. Je neemt een paar velletjes papier en Je gaat maar zitten passen en meten. Het lukt vast wel. Je kunt het ook wel eens met letters probeeren. Daarvan heb ik geen voorbeeld, maar ik weet toch heel zeker, dat het ook goed gaat. Ik heb het r.ameiyk zelf dikwijls genoeg gedaan. Weet je wat bUvoorbeeld aardig is? Om met de letters van je voor- of achternaam een gezicht of poppetje te maken. Dat kun je dan als hand- teekening gebruiken. Een aardige handteekening, nietwaar? (Nadruk verboden). Herinneringen aan betere tijden. DE ZWAVELSTOK ALS EEN TECHNISCH WONDER. Door een negentigjarige. Wy leven in een tyd van wonderen. Doch de eerste wonderen van een lange reeks heb ik nog in myn Jeugd beleefd. Nu vindt men ze al heel gewoon, doch indertyd waren het heusch geen geringerer wonderen dan het vliegtuig en de radio. Voor myn vader was het kleine vlamme tje dat men door wrijving zag ontstaan aan het eind van een zwavelstok, een dageiyksche bron van biyde verbazing, zooals nu voor my de electrische gloeilamp. De eerste zwavelstokken kwamen in 1833 in gebruik, 7 Jaar voordat ik geboren werd. Ik her inner my nog hoe ze in huis kwamen als een blokje dennenhout, in staafjes verdeeld en weer byeen gepakt. Met het eene einde waren zy vastgeiymd op een stevig stuk papier en met het andere waren zy in gele zwavel gedompeld. Mijn vader stak zoo'n lucifer aan op zyn broek; eigen- ïyk moest ik zeggen locofoco. want zoo heetten TWEE TEEKENPLAATJES. Zien jelui dat aapje op het linksche plaatje ge heimzinnig glimlachen? En weet je waarom dat is? Wel. op het plaatje is nog een tweede „persoon" aan wezig. Jelui zult nu zeggen: „Ik zie er niets van. Alleen die cijfertjes bemerk ik maar." Ja, maar in die cijfertjes zit het nu juist. Als je wilt weten wie de tweede „per soon" op het plaatje is, moet je de verschillende cijfers met een potloodlijn tje met elkaar verbinden. Natuurlijk in volgorde! Dus 1 met 2, 2 met 3, etc. Doe het maar gauw. Dan weet je tenminste waarom dat aapje zoo geheimzinnig lacht! Op het plaatje rechts zie je Keesje, Mins cn Oom Hendrik glimlachend arom, moet je de cijfertjes die je ziet, met een potloodlijntje met elkaar v *de man (of is het een vrouw?) verschijnen! Doe je best! staan te kijken. Ajs je weten wilt erbinden. Dsn zal langzamerhand de de zwavelstokken toen op zyn zondagsch. De diligence was in myn kinderjaren een prachtig vervoermiddel en de koetsier ervan een zeer bereisd man. Als wy den hoorn van de dilligence hoorden blazen, renden wy naar de herberg, om haar te zien aankomen in een wolk van stof. Dan werden er andere paarden voorgespannen en ging het weer verder, over de smalle wegen. Wanneer de weg tegen een helling opging, ste gen de passagiers uit om de paarden te sparen en hun styve beenen wat beweging te geven. Als er overnacht moest worden in een herberg, bleef men daar van 6 uur des avonds tot 3 of 4 uur 's morgens. De beste diligences legden 10 K.M. per uur af. In myn jeugd kende men geen postzegels en geen enveloppen. De vierde bladzyde van den brief werd eenvoudig onbeschreven gelaten en naar bulten gevouwen; daarop schreef men dan het adres. De postambtenaar schreef in den rechter-bovenhoek het verschuldigde bedrag, dat óf door den afzender óf door den geadresseerde moest worden voldaan. Het posttarief was toen veel hooger dan nu. vandaar dat elke reiziger steeds een aantal brie ven meenam voor zijn vrienden en buren, om dit geld uit te sparen. Ik heb nog van die oude brieven, die myn ouders aan elkaar hebben ge schreven; zy zijn door een ouwel gesloten. In dien tyd had men nog veeren pennen en myn oudere gingen ton zeerste met hun tijd mee door met stalen pennen te schrijven. Men had in dien tyd ook nog veel buiton- landsch geld in den omloop, terwyi de bankbil jetten voor ons zoo mooi waren als een prenten boek. Tweemaal ln het jaar kwam er geld in huis; als mijn vader zyn wol en als hy zyn graan verkocht. Als hy thuiskwam met het pak je bankbiljetten, spreidde hy ze voor myn moe der uit op tafel en dan mochten wij kinderen naar de plaatjes kyken. De graveerkunst stond toen op haar hoogtepunt. De fotografie begon nog pas haar ontwikkelingsgang. Ik herinner mij nog hoe een .dagucrratyplst" in onze herberg kwam en by wyze van atelier een gedeelte van de gelagkamer huurde met een glimmende tafel, waarop hy een grooten Bijbel legde. Daarnaast werd een stoel met een sluimerrol geplaatst voor zyn klanten en toen begon de man zijn camera op te stellen. Het tafereel staat my nog duide lijk voor den geest; eenigen tyd na hem kwam een man de herberg binnen, die te voet ver huisde en reeds 30 K.M. had geloopen. Achter hem kwamen zyn vrouw en kinderen aan: allen waren zwaar beladen met pakjes en beddcgocd. De nu reeds geheel ln onbruik geraakte kaars was eenmaal iets geheel nieuws. Mün groot moeder moest haar waskaarsen nog zelf maken. In haar groote keuken met de bakstcenen kachel smolt ze haar was in een U ze ren pot. Onderwyi bedekte zy de vloer met papier tegen het druipen en plaatste daarop vier keukenstoe len, twee aan twee tegenover elkaar. Daartus- schen kwamen stokjes te liggen en over deze stokjes werden de kaarsenpltten gelegd, dubbel en stevig om elkaar gedraaid. De pitten kwamen in huis als een flink kluwen, waarvan de eind jes werden afgeknipt. Nu werd de was uit de yzeren pot overgegoten in een blik, dat juist de goede hoogte voor de kaarsen had. hierin wer den de pitten dan ondergedompeld. De eerste maal werden de pitten alleen een ietsje styf; men kan zich dus vooretellen hoe lang het duur de en hoeveel werk ermee gemoeid was voordat men mooie kaarsen kreeg, dik van onderen en smal van boven. Op het laatst verminderde de was ln het blik. zoodat de diepte ervan minder werd dan de lengte van de kaars; dan goot myn grootmoeder er warm. water by om de was naar de oppervlakte te doen stygen. Zoo'n kaars gaf een zwak licht in een wereld van flikkerende schaduwen. By één van die kaareen las men, terwyi het roode schynsel van de haard het eenige andere licht in de kamer was. Ik was al veel ouder, toen myn grootmoeder zich een kandelaar voor zes kaarsen aanschafte, doch die brandde alleen als er bezoek was. Voor den kel der had zy een ijzeren kandelaar met een haak opzy om hem op te hangen. In den slachttijd werden met dezen kandelaar de borstels van de varkens afgeschrapt. Hieruit kan men zien. hoe veel een negentigjarige in den loop van zyn leven alzoo ziet veranderen. Bier en water. SAMEN IN ééN GLAS EN TOCII GESCHEIDEN. Bier en water samen in één glas en toch ge scheidenDat ïykt vrywel onmogelijk niet waar? En toch is het wel degeiyk mogelijk. Neem. om deze aardige proef uit te voeren, een bierglas. Dat bierglas wordt voor de helft met bier gevuld. Dat laat je Je vader bijvoorbeeld Nu leg Je losjes over het glas heen een witte doek en daarop begin je water te schenken tot de onderkant van de doek het bier heeft geraakt. Nu voorzichtig de doek wegtrekken enin het glas zie Je twee lagen. Van boven water en van onderen bier. De proef kan. als vader helpen wil, natuurlijk nog verder worden voortgezet. Je steekt dan een rietje in het glas, enJe laat vader de onder ste laag bier opdrinken. Het water biyft er dan in. Dat drink jy dan opdan hebben Jullie alle twee wat! (Nadruk verboden). Hel Dopje van Dirk Drullemans of jan de Krachtpatser bezeert zijn teen. (vyf aardige plaatjes). 1. Dirkje Drullemans leest de krant. Hy leest iets grappigs want hy lacht erg vrooUjk, zien jullie wel? 3. Hy gaat eens rustig op een bankje zitten, zyn dopje legt hy naast zich op den grond. Net over dat boomstronkje. 3. Daar komt Jan de Krachtpatser. „Wacht" denkt hy. „Tegen het hoedje van dien sukkel zal ik eens een flinke schop geven". 4. Nu eventjes mikken.... één.... twéé.... drie— 5. „Oei, Duizend duivels en granaten. Myn ek- steroogmyn eksteroog (Nadruk verboden). Lachpceiers. Jansen is handelaar in lepels en vorken. ..Hoe gaat het met de zaken" vraagt zyn vriend Hippema, die reist in lampenglazen. „Dan£ Je, slecht," zegt Jansen. „Het is by mU net als by een zieke: 'smorgens en 's avonds een lepel". In de rechtzaal staat een slecht gekleed man terecht. „Uw beroep?" vraagt de rechter. „Houthandelaar" luidt het antwoord. „Houthandelaar?" „Ja, ik verkrop lucifers". (Nadruk verboden).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 19