Kerstmis in Bethlehem.
De „lenzame
Hetzelfde land als
2000 jaar geleden.
Theater Royal.
onbi
ttj
had h
itricua
»rd,4i
I. Da
ie. hd
en 04
e. Hb
let t*
*k
°P»P>
echup
te V*
:n W
Vel h«d
jn eea
e Zanl-
stlg
■rbauÉ
hed p
iet
ien w
jk« fe
rcoia»
laufiw,
hter in
er tKK
Wjto
'ea
'feordt
in dkc
invwft
asüaSf-
itaba
'enjK
itfctt
Um r
.-r*
t
w*
iar&
tit vuil
h 1:
tori.*
daar. Ct-
van ri
beroelü
gram toe
dat Irul
aa-ngeile
tcneiaü
e mü«
der w
requln»
ïoolt
>rg<
treen
WW|
Even rijk aan afwisseling als
't landschap zijn de geschied
kundige gebeurtenissen welke
zich hier hebben afgespeeld.
EEN BEZOEK AAN DE GROT WAAK
JEZUS GEBOREN IS.
(Bijzondere correspondentie uit Palestina)
ALS buiten de sneeuwvlokken vallen als het vuur
in den haard knettert en de frissdhe geur van
een verbrand dennetakje in de kamer hangt,
gaan de gedachten ver weg naar het Zuiden en
Oosten, naar het Heilige Land, om zich te richten op
die smalle strook land langs de Middellandsche Zee,
die op de lotgevallen der menschheid en op haar geee-
telijke ontwikkeling een beelissenden invloed heeft ge
had. In dit land vindt men de gestalten, die ons reeds
in de kinderjaren zoo duidelijk voor den geest stonden
«n ziet men tuaechen zee en woestijn nog dezelfde land
schappen, die er 2000 jaar en langer geleden zijn ge
weest. Wij zijn zoo licht geneigd, ons Palestina voor
te stellen als een plek van stille vroomheid, afgezon
derd van de rest van de wereld, doch dit land is als
geen ander duizenden jaren het tooneel geweest van den
etrijd der wereldrijken. Maohtige koningen van Baby-
Ion, Egyptische Pharao's Roraeinsche legioenen en
Grieksohe filosofen, monniken cn kruisvaarders, Alexan-
der en Napoleon zijn hier geweest, doch boven hen allen
staat Hij, die thens nog door meer dan 600 millloen
menschen wordt aangebeden.
Een plek, die wij ons alt^d ais een van
volkomen vrede hadden voorgesteld, maar.-.
Er zijn weinig andere streken op aarde, waar op een
zoo klein grondgebied zooveel verschillende landschaps
dennen voorkomen. Daar ligt de vruchtbare vlakte aan
de rotsige, gevaarlijke kust, daar de rotsige, kale ge
bergten van Judea en Samaria, daar het lieflijke oeu-
veHand van Galilea met het sprookjesachtig mooie Meer
van Genesareth. Men vindt hier het diepste dal ter
wereld met dat merkwaardige zoutmeer: de Doode Zee.
Hier ziet men de woestijn en ginds de palmen van Jeri-
eho en die aan het strand van Jaffa. Hoog boven alles
bit steekt de met sneeuw bedekte top van den Herwon.
Even rijk aan afwisseling als het landschap zijn de ge
schiedkundige gebeurtenissen, welke zich hier hebben
afgespeeld. Drie godsdiensten zijn uit dit land van tegen
stellingen in de wereld gekomen; onrust en strijd
hebben altijd geheerscht in dit land, dat wij ons in onze
blijde Kerststemming zoo graag voorstellen als een plek
van volkomen vrede. Ook thans rvog staan hier drie
wereldmachten naast elkaar: de Arabieren, wier natio
naal bwustzijn steeds krachtiger wordt; de Joden, die
met hun Zionistische beweging in Palestina een alge
meen erkend ..nationaal tehuis" willen stichten en En
geland. dat als mandaatmacht het land regeert, dat op
den weg naar Indië, niet ver van het Sueskanaal ligt.
De moderne techniek heeft reeds lang haar Intocht
gehouden in het Heilige Land. Naast houten ploegen
ziet men een tractor van een Zionistische kolonie, naast
dorschvlegels een dorschmadhine, naast een karavaan
van k&meelen groote vrachtauto's. Jeruzalem heeft een
vliegveld en 24 autobuslijnen, groote hotels en ellectri-
echt straatverlichting. In Palestina, dat' In 1928 onder
Btfn &W0O9 inwoners 641000 Mohamedanen. 158000 Joden
en 78000 (fristenen telde, heeft men vakvereenigingen
en stakingen, heeft men ook tanks en machinegeweren
op den achtergrond. En toch leven In het Zuiden, bij
Berseba, de Bedouinen niet veel anders dan in den tijd
der Patriarchen. In Nazareth gaan de vrouwen nog met
groote aarden kruiken op het hoofd water halen, zoo
als Maria het 2000 Jaar geleden deed. De moderne ted»
niek Is ook in Palestina gekomen, doch In de meeste
landstreken, in de afgelegen plaatsjes, in de overgroots
meerderheid der hulzen en der menschen. die ze bewo
nen, vindt men nog alles terug, wat hier in Jezus' tijd
geweest is.
In Bethlehem.
Een van die plaatsjes is Bethlehem, het liefelijkste
atadje van Palestina, dat in het mooiste gedeelte van
het overigens zoo dorre bergland van Judea bovenop
den top van een heuvel ligt Het wordt bijna uitslui
tend door Christenen berwoond en als men van Jeruzalem
komt wordt men reeds van verre getroffen door de
zindelijke, geelgrijze huisjes, die op den heuvel s^aan
of er dicht tegenaan schijnen te leunen en een geheel
anderen aanblik bieden dan de grijze, vervallen steden,
die men gewoonlijk in het Nabije Oosten vindt. Vele
dezer hulzen zien er door hun hooge boogvensters en
groot hallen met zuilen zeer voornaam uit De bewoners
van Bethlehem zijn een nijver volkje, waarvan er vsïen
baar elders zijn getrokken en daar, vooral in Amerika,
welgesteld zijn geworden. Zij keeren echter altijd
*«er terug naar hun geliefde stad van Davld. Met
Kerstmis wanneer de eerste regen gevallen is na 8 maan
den van droogte, groent het op alle berghellingen en
In de goed verzorgde olijven- en vijgenboomgaarden.
Boven op het hoogste punt van den heuvel staat een
kerkje met een spitsen toren, vanwaar een klok luidt
in den koelen, helderen morgen. En twee fijne klokjes
klinik als een groet en een wedergroet van de verre
berghellingen; dat zijn de kapelletjes der herdersdorp
jes Beth-Sahur en Beth-Jala, vanwaar volgens de over
levering ook de herders afkomstig zijn. die
de boodschap der engelen ontvingen.. Bethlehem heeft
geen 7000 inwoners, meerendeels Roomsch en
Crleksch-Katholieken met hier en daar eenige Pro
testanten. Het verschil met andere Palestijnsche olaat-
sen valt telkens weer op. De straatjes zijn zindelijk en
ook de huisjes, hoewel deze volgens de Arabische bouw
wijze klokvormlg zijn met platte daken en weinig ra
men. terwijl zij zich dicht naast en trapsgewijs over
elkaar staan. Overal ziet men bedrijvige menschen. In
één straatje zitten ze bij dozijnen voor de huizen, bezig
met het aanbreneen van kunstig snijwerk op olijven-
De zij-ingang van de kerk in üeiMehem.
bout. In de schaduw van vele huizen zijn volwassen en
kinderen bezig met het slijpen van parelmoer en andere
maken weer allerlei souvenirs van zwarte asfaltstein.
In ontelbare, dikwijls zeer moderne winkels liggen deze
producten te koop; zij geven blijk van een voor Pales
tijnsche begrippen ongewoon nijvere bevolking. Vele
kooplieden uit Bethlehem trekken jaar in, Jaar uit de
wijde wereld rond om hun gezin voedsel en werk te
verschaffen, doch de vurige liefde tot hun geboorteplaats
blijft bestaan en kan het dit jaar niet, dan toch wel
het volgend jaar eenmaal komen zij weer met Kerst
mis in Bethlehem terug.
De bevolking van Bethlehem Is een van de onopge
loste raadsels In Palestina. Zij zijn krachtig gebouwd
en blijven tot op hoogen leeftijd flink zij hebben niet3
Arabisch, niets Semietisch over zich. De gelaatstrekken
der mannen en vrouwen, de kerngezonde, bolwangige
kindergezichtjes, de rustige, warme kleuren der klee
ding, de geheele levenswijze en honderden namen wek
ken herinneringen op aan Noord-Italië. Vermaarde ken
ners der geschiedenis van Palestina zijn dan ook van
meening, dat hier in den tijd der kruistochten een groote
Hier moei de kribbe gesUian hebben. Le der in
de onderaardsche geboortekapel.
Italiaansche kolonie moet zijn gevormd. Men moet de
bijna aristocratische gestalten der Bethlehemietische
vrouwen zien, zooals zij naar de put loopen, een kindje
schrijlings op den schouder dragend, gekleed in hun
prachtige, eeuwen lang bewaard gebleven en geheel
eenige kleederdracht. Zij dragen lange, zware, bontge
kleurde rokken met korte, lichtgekleurde lijfjes en daar
overheen roode, rijkelijk bestikte Jakjes. De tulbandach
tige hoofdtooi is soms 30 cM. hoog; daaromheen is de
bruidschat genaaid in munten van edel metaal, die te
zamen wel 5 K.G. kunnen wegen. Van het hoofd hangt
bij wijze van mantel een lange, witte, geborduurde doek
af en de wijde mouwen zijn tot den elleboog openge
knipt en fladderen bevallig in den wind.
Levendige drukte op Kerstmis.
Op Kerstmis heerscht er In de stad Davids. de geboor
te plaats des Heeren, in alle straatjes een levendige
drukte. Overal ziet men opgewekte gezichten en bonte
kleederdrachten. De klokken lulden plechtig; het is een
helderen dag. Met een der opgewekt gesticuleerde groep
jes meeloopend, komt men spoedig bij de oude kerk, wel
ke gebouwd is boven de grot, waar Jezus volgens de
overlevering geboren is. Het is In Palestina niets zeld
zaams, dat rotsholen als stal worden gebruikt en het is
dus niet buitengesloten, dat de onderaardsche grot on
der de kerk de authentieke plek is, waar Jezus ter we
reld kwam. Deze kerk is trouwens de oudste die ooit
door Christenen nieuw1"gebouwtf Is en dus hooit een an
dere bestemming beeft gehad. Zooveel eeuwen geleden
was de echte stal van Bethlehem wellicht gemakkelijker
terug te vinden.
Het interrleur van de kerk ln Bethlehem.
Het uiterlijk van de kerk stelt teleur. Men ziet slechts
een hoogen, grijzen muur, bijna zonder ramen, niet eens
een gevel. En rechthoekig daaraan vastgebouwd, nog
grijzer en trooateloozer, ziet men de muren van het Ar
menische klooster. Men kan de kerk slechts gebukt bin
nengaan door een klein poortje in den wand, dat nog
geen meter hoog is. Vroeger vormde een hooge poort
den ingang tot de kerk, doch deze moest dichtgemetseld
worden, omdat de Mohamedanen anders hun vee in het
eerwaardige gebouw drijven.
Door het poortje komen wij ln een donker voorportaal
en dan staan wij plotseling in het ruime, groote mid-
densohip der kerk, dat aan weerszijden wordt begrensd
door 10 zullen, elk 6 M. hoog en uit één stuk steen ge-
houwen. Zij dragen de zware wanden, waarin hoog bo
venaan kleine raampjes zitten. Daardoor valt een flauw
schemerlicht in het oude gebouw. En wat het meeste
opvalt: dit merkwaardige middenschip is leeg. Behalve
de lampen, die aan lange snoeren van de zoldering af
hangen, vindt men er niet de minste versiering of meu
bileering. Wanneer het oog gewend is aan de scheme
ring, riet men tusschen de zuilen aan weerskanten in de
zijbeuken, die weer elk door tien zuilen ln tweeën ge
deeld worden. Aan de zoldering ziet men de oude, zwarte
kris kras door elkaar loopende dakbalken open en bloot.
In dit gedeelte van de kerk heerscht een ontroerende
rust en stilte.
Praal en rijkdom door de geloovigen bijeen
gebracht.
Geheel op den achtergrond wordt het middenschip,
evenals de zijbeuken, gekruist door een dwarsbeuk, die
even pronkerig en overladen Is als de reet van de kerk
kaal Is. Alle praal en rijkdom, die iemand met een Oos-
terschen smaak zich maar voor kan stellen, is hier door
de geloovigen bij elkaar gebracht, goud en edelsteenen,
tapijten, zijde en fluweel. En hier heerscht op Kerstmis
ook een niet ongevaarlijk gedrang. Langs nauwe, boch
tige trapjes kan men afdalen naar de grot, die de au
thentieke stal van Bethlehem moet zijn. De plek is aan
geduid door een zilveren ster. waarboven een rijk ver
sierd altaar Is opgericht 32 Zilveren lampen branden
hier dag en nacht. Op Kerstmis knielen duizenden ge
loovigen voor de ster en bulgen zich neer. om haar eer
biedig te kussen. Het doet vreemd aan, te hooren, dat
deze ster een geschenk is van een Mohamedaansch stad
houder van Jeruzalem en dat de oorspronkelijke ster
door Christenen gestolen is.
Aan de andere zijde van de grot leiden drie treden
naar de kapel van de Kribbe. Hier bevindt zich echter
niet de oorspronkelijk kribbe, die naar Rome gebracht
ia ,doch een kostbaar marmeren duplicaat Verder zijn
er nog tal van natuurlijke of in de rots uitgehouwen
grotten, die door een waar doolhof van rotsgangen met
elkaar ln verbinding staan. In een dezer grotten moet
de H. Hieronymus geleefd hebben, die te Bethlehem den
Bijbel ln het Latijn vertaald heeft. Duizenden menschen
met vrome, verklaarde gezichten, doch ook tal van
nieuwsgierigen verdringen zich in deze onderaardsche
gewelven, waar neg niet zoo lang geleden Turksche sol
daten met de bajonet op het- geweer de rechten der
verschillende richtingen moesten verdedigen.
Wij gaan wee r naar boven. In het middenschip loopen
menschen uit alle werelddeelen dooreen. En daartus-
schen lichten telkens opnieuw de bonte kleeren der
Bethlehemietische vrouwen op. Weer komen wij onder
den indruk van de plechtige rust, die hier heerscht, alsof
een onhoorbaar en onzichtbaar koor ln stilte een lof
zang opzond tot den Christus.
Buiten is het reeds geheel donker geworden. Ket hel
dere licht der steren straalt over de velden van Judea.
Duizenden gaan naar een veld bulten de stad waar de
herders de Kerstboodschap moeten hebben vernomen.
Het is vreemd licht op zoo'n Palestijnschen December-
nacht, alsof het licht, dat eenmaal de herders omscheen,
niet kon wijken.
Voor de Kerstdagen brengt de Directie van ons
Theater Royal in alle opzichten weer iets bijzonders.
Het is in alle opzichten een schitterend programma.
De beide Kerstdagen wordt opgevoerd: De ver
maarde Gassenhauer of wel De Straatzanger,
waarin de Comedian Harmonists, de Duitsche Revel-
lers, voor u zullen spelen en zingen.
De korte inhoud vertelt er ons het volgende van:
Vijf werklooze jonge musici hebben elkaar gevon
den en geven straatconcerten om' in hun onderhoud
te voorzien. Instrumenten van waarde hebben ze niet,
maar ze hebben uit allerlei voorwerpen Jazz-instru-
menten gemaakt en neurieën en zingen tusschen hun
spel door.
Een actief impressario heeft hen opgemerkt en
zoekt hen overal om de jonge bekwame artistcn te
fengageeren.
In het groote huis, waar zij een arme kamer be-
woneft en waar zij verzorgd worden door het lieve,
zorgzame kleindochtertje van hun ouden, dooven
hospes, is een moord gepleegd, nog wel op den huis
eigenaar. De man, die vermoord werd, was een
schurk, die op een nacht een aanslag wilde plegen
op de eer van het meisje, waarvan de jongens zoo
houden. Zij hebben hem dit belet door op het be
slissend uur een spookachtig kabaal te maken, waar
door alle bewoners van het huis gewekt worden om
verontwaardigd te komen zien naar 't hevig tumult.
De aanrander druipt af, maar wordt kort daarop ver
moord gevonden.
De vijf worden door de politie opgewacht en Paul,
die beschouwd wordt als de geliefde van Marie, het
meisje, zal gearresteerd worden.
Dit wordt echter belet door Peter, die voorgeeft den
moord bedreven te hebben. Peter is de man, die wer
kelijk van Marie houdt, die bloemetjes voor haar
-meebrengt, waarvan Marie denkt, dat ze van Paul ko
men.
Peter is het, die een lied gecomponeerd heeft op
Marie, een lied, waarmede de vijf veel succes oogsten
en dat het lieve kind tot onderwerp heeft.
Peter gaat de gevangenis in. Spoedig daarop vindt
de impressario het muzikale gezelschap en enga
geert de jongens voor een bekend cabaret, waar ze in
korten tijd, dank zij den geweldigen Schlager „Zij
heet Marie", beroemd worden. Toevallig hoort Peter
van hun succes en hij verheugt zich oprecht, omdat
hij nu alle hoop heeft, dat Marie gelukkig zal kun
nen worden met Paul.
Maar de politie heeft ontdekt, dat de zachte Peter
te gemakkelijk bskend heeft en zoekt in een andere
richting naar den moordenaar. Peter nu ontvangt be
zoek van Marie, en als hij haar vraagt, of zij geluk
kig is, antwoordt zij, dat zij niet meer van PauI
houdt. Nu ziet Peter een hoopvolle kans voor zijn
liefde en hij openbaajt de justitie dat hij gelogen
heeft en den moord niet heeft gepleegd.
Maar de gevoellooze rechter van instructie houdt
vast aan de onderteekende bekentenis en wil van
geen wijken weten. Zijn collega echter, die reeds in
een andere richting zoekt, ontdekt, dat de moord ge
pleegd werd door de huishoudster van den huiseige
naar, die reeds jaren lang het slachtoffer van den
schurk was en uit jalouzie hem neerstak.
In zijn wanhoop dat hij nu toch zal moeten ster
ven en onkundig van het nieuwe onderzoek, weet Pe
ter te ontsnappen. Hij vlucht naar Marie. Een po-
litie-inspecteur zit hem op de hielen en vindt Marie
en het heele gezelschap in de kamer bijeen. Alleen
Peter is cr niet, maar hangt buiten het raam om aan
de politie te ontgaan. Paul, die met bouquetten gewa
pend naar Marie gekomen was om haar ten huwelijk
te vragen, nadat hij door een avontuur met een dan
seres haar liefde reeds verloren had, ontdekt nu, dat
hij te laat is en dat Peter cn Marie bij elkaar hoo
ren.
En wanneer nu de politie-inspecteur mededeelt, dat
Peters onschuld is bewezen, staat Marie en Peter
niets meer in den weg en kunnen zij tot groote vreug
de van de heele bende trouwen.
De groote „Gassenhauer", getiteld: „Zij heet Ma
rie", waarborgt hun succes en geld om de toekomst
onbezorgd tegemoet te gaan.
Het is een echt realistische film met meesleepen-
de muziek en rake en vlotte scènes en met een pak-
kenden inhoud.
Zondag na Kerstmie heeft de Directie al reeds weer
wat nieuws. Dan is het de I-lollandsche geluidsfilm
„De Sensatie der Toekomst", een der beste Para-
mountproducten.
Deze film vertelt U van Alfred Winter, een jonge
uitvinder, die werkt aan de volmaking van een te
levisie-apparaat. Zijn hospita is over de warboel
van machinerieën op zijn kamers niets te spreken,
maar haar kleindochter, Annie, is enthousiast over
Alfred's pogingen, evenals haar broertje Hans, die
niets liever zou willen dan ook uitvinder te worden.
Alfred en Annie zijn op elkaar verliefd en om den
knappen, doch armen uitvinder te helpen, zal An
nie, die typiste is op het kantoor van den handels
man Elzenberg, hem met haar patroon in kennis
brengen. Wellicht dat deze in Alfred's prachtig func-
tionneerend apparaat een „zaak" ziet, en hem fi-
nantieel behulpzaam zal willen zijn.
Elzenberg en zijn assistent Martens zijn twee ge
slepen zakenlieden, die na een demonstratie van
Alfred's apparaat, dadelijk inzien dat hier enorme
sommen te verdienen zijn. Zij maken een contract
op, waarbij Alfred een zeker bedrag ontvangt ten
einde zijn proeven te kunnen voltooien, doch waar
bij alle winsten van een eventueele exploitatie aan
hen blijven.
Alfred staat op het punt dit contract te teekenen,
wanneer Annie er „per ongeluk" een inktpot over
omgooit, zoodat een nieuw contract moet worden
opgemaakt, dat den volgenden dag opnieuw aan Al
fred zal worden aangeboden.
Intusschen heeft Alfred een ontvanger en een zen
der van zijn televisie-apparaat in Elzenberg's kan
toor geinstalleerd. Van zijn huis uit kan hij nu, wan
neer Elzenberg de zender inschakelt, alles zien en
hooren wat er in diens kantoor gebeurt.
Den volgenden dag heeft Annie op eigen initia
tief een nieuw contract opgemaakt, dat voor Alfred
veel gunstiger is. Zij is alleen met Elzenberg op kan
toor en deze weigert het contract te accepteeren. In
plaats daarvan begint hij Annie lastig te vallen.
Wanneer hij haar wil omhelzen ontstaat een worste
ling, waarbij Elzenberg zonder het te weten de scha
kelaar overhaalt.
Wanneer Alfred thuis komt, ziet hij tot zijn ont
steltenis wat zich op Elzenbergös kantoor afspeelt.
Zoo hard hij loopen kan snelt hij er heen, forceert
de deur en stormt naar binnen.
Zijn hulp is echter niet meer noodigè Annie is
haar chef de baas gebleven en heeft hem gedwongen
het contract te teekenen. Alfred is overgelukkig met
de goede afloop, en het oogenblik schijnt gunstig
voor de eerste kus.
Juffrouw Bierman, die Alfred's kamer binnenkomt
om hem wegens huurschuld de huur op te zeggen,
ziet haar dochter met den jongeman in een teedere
omhelzing. Zij is buiten zichzelf van woede, doch
wanneer zij, via het televisie-apparaat verneemt dat
Alfred door zijn uitvinding op het punt staat een
rijk man te worden, verzoent zij zich met den gang
van zaken.
Schetsje in West-Friesch dialect door:
REO.
9!
DE sneeuw lag voete hoog rondom „De len
zame". Zooveer ut oog roikte niks dan vlak
■voiland, diep begraven onder de sneeuw. Ien-
luke skeipe vroetend, in de witte woid, 't loike groe-
zele plekke teugen 't pure wit; gien leven dan 't
gekrois van de zwarte roeken skarp ofstekend teugen
't rieten dak van „De lenzame".
Jare lang was de boerderaai beweund deur 'n klui
zenaar.
De ouwe knegt en de stadige Moidhuishouster
zörgden voor 't „goed".
In de hooitoid kwamme de Poepen 'n handje hel
lepe. Veerder zag je ur God nag goed mens soas
Soitje de jonge melkmoid soi.
Ze zoide dat de plaas niet altoid „De lenzame"
hiete.
Lange toid leden, toe de groize baas nag 'n kante
frische jonge kirrel was, fleurde en bloeide 't hier
an alle kante. Toe hiete de plaas „Moin Geluk". Toe
hat je 't sien moeten. 'tWas ievers as'n skilderaai.
't Rieten puntdak, nag niet beskimmelt en verweert,
glom in de veerte as goud verwiel in 't sontje.
Boven ap de nok flikkerde ut vergulde haantje.
Mooi, as 't rooie van appelbloesem, was de voorkant
skildert van 't zeumerhuis.
Melkwit de voinsterkozoine en zeigroen de kleur
van de rakken. Voor de voinsters honge kreukloos
en sneeuwwit, de neteldoekse broekgerdoine mit
skulpte rande opnomen, mit peerse linte, deertus-
ken pronkten en bloeiden voor 't raam maandroze,
begoniaas, geraniums, muskes, balsemien, helistroop
en kooltjesvuur, 't was 'n lievelust om te zien.
Tusken de dam van de raame was een wingert op
kropen die hong as 'n groene geurlande an weersoi
baai de kroonloist neer, soo dik en sweer as un groen
skerm.
De steelui stinge der mienigwerf nei te koiken.
Voor de rame van 't Zeumerhuis hat je twei arke,
't ien mit witte, 't aar mit rooie roze, dubbele stam-
mers, die geurden tot an de streit toe; deeromheen
lag ut kort skoren wörfie net un groen verwielen kleit,
mit gouen stippels.
't Wörfie was in tweien deelt deur un geelselt klin
kerpad mit rande van kleurde skulpe ofset, en paars
zeigras weer de blomltes hoog op de stengels wie
gelden. Op ut glat gevurfde hek mit un hartstienen
voeting stinge vergulde koppen en deeronder in ver
guit skrift „Moin Geluk".
Geneven de poort stinge twei stienen beelde; d' ien
mit un hooivork op z'n reg, d' aar mit 'n thoim
Tialfwasse skolle; 't was Neptienes mit z'n woif, wat
die deer moste wist gien mens, maar mooi was 't.
In de boerderaai alles nee venant, un pronkkamer
om nei te kwoilen, 'n kamenet, as un spiegel soo glat,
vol foin liiyien uitset oigen werk van de boerin,
'n Kast vol oud Delfsch en zuiver, 'n glazekas, en
meubels as in 't Muzeejun, alles egt antiek, 't Hille
huis glom en blonk as 'n spiegel, van de nok tot ut
verwulf.
De roomltelder, de stalle, alles prompt en even
mooi!
En ut mooiste van alles was ut jonge woif, rei en
baaidehand, 'n print van un woif, toe was ut volop
zeumer in „Moin Geluk".
Hooi en akkerbouw leverde sooveul beskot, dat de
skure baaikans barste.
De veestapel groeide mit ieder jaar, de bogert was
soo sweer beladen dat gien hande genogt konde
plokke of skudde. Ieder Jaar brogt de ooievaar z'n
zegen, ut was de toid van de vrugtbaarhoid.
De baas was groosk op z'n voorspoed, op z'n woif,
op z'n joos, op de pronkbeiste in de vette woid, op
z'n roikbeladen hooiklamp, op alles, deerom noemde
haai z'n plaas „Moin Geluk".
Maar alle toie hewwe der weertoid!
't Was al te veul: soo kon 't niet bloive!
Door kwam do keer.
De ziekte under ut vee, de rupse in ut ooft, de
hagelslag in de bouw, un ongeluk komt nooit allien.
En ut argsto most nag komme!
Ut jonge woif stierf in de kraam, 't kloine Engelko
nam zaai mee. Nag was ur gien end! Ramp op ramp
trof de grooske baas. Ien van zoin spruiten bleef ur
nog maar over van ut voiftal.
Toe wies ut vuil, toe roeste ut oizer, toe kwam
gien skilder meer an ut vurflooze houtwerk.
Toe kwam ut verval binnenkruipe, toe verwilderde
en versloerde akker en hof. Toe kreeg de wind vraai
spel in de dooie heert en gebarste.'raame!
Altoid allien sat de Baas te staare.
lens op un vroege oggent gong ie nei de Poort
mit un boil op zoin skoer.
Haai hiewde en houwde net soolang dat ur \an
„Moin Geluk" gien spaan meer overloofde.
Op un swart bort liet ie mit witte letters zette:
„De lenzame".
't Kerstpopke.
Buiten loit de sneeuw un voet hoog tot bergen op-
woit. Snerpende Oostewind. De vroege vorst had ut
vee al voor Dezember op stal dreven.
Buiten is de ienzaamhoid van de winter, binnen
is de Lente, de bloidskip, de vurwachting van jong
leven.
De ienigst overblevene van de kluizenaar op „De
lenzame" wies op tot un mooi rap kind, ut was ut
evenbeeld van der moeder.
Woinig mork de truggetrokken man van heur stage
ontwikkeling, van ut roipen van moiske tot maagd,
van maagd tot vrouw.
Stug had de gebrokene zoin toestemming geven,
toe ien dor boerezeuns van de naaste boerderaai heur
ten huwelik vroeg.
Zaai had de ois steld, haai, de jonge boer most op
de plaas komme inweune, om alles op „De lenzame"
weer teregt te brengen, zaai verliet de ouwe nooit.
Langsaam, heel langsaam, kwam de levensverzoe
ning, smolt de oiskorst om ut hart. van de sweerbe-
proefde trotse boer. En nou, op Kersteivund sal ten
leste z'n ienzaamhaid vlieden, nou de bloide moeder
heur eerstgeborene in oota's armen ziet.
Soo, zoit ie stil in zun oigen, oindelik mag
de plaas weer verdoopt. Nou zal ik ur de ouwe naam
weer op leite skildere: „Moin Geluk".
Nei vader zoit de jonge moeder dat is
hoogveerdig, leit ut nou weze: „Ons Geluk".