DE VERZOENING Geen Kerstmannetje in Mexico' Kerstverwachting. En gij hebt gelijk! Dat is juist het verdoemelijke ervan, dat zulke woorden zoo dikwijls worden herhaald dat zij daardoor worden tot leege klanken voor hen, die ze gebruiken. Om deze reden kan ik soms haten dat altijd weer hetzelfde zeggen, dat altijd praten op vaste tijden van dien Christus of dien goeden God. Wordt 't ten laatste niet zielloos als een gramofoon? Helaas, voor velen is dit maar al te waar. Het zijn immers evengoed de felle reactionairen als heftig revolutionairen, die met deze woorden schermen. Gerech tigheid en liefde! Maar dat wil immers ieder. Daarvoor is te vinden de vecht generaal en de politieker, de burgerman en de arbeider, de fascist en de commu nist. Wie echter komt ooit verder dan tot spelen met die woorden en die begrippen? Gerechtigheid en liefde! Spreek ze uit deze woorden met pathos en het publiek applaudiseert en de menschen kijken el kaar aan en zeggen: juist! juist! Maar niemand vraagt naar den inhoud van deze begrippen! Ik kan het voelen als een stekende pijn, dat het inderdaad zoo is. En toch weerhoudt dit mij niet om het op het zonnewendefeest nog eens weer te herhalen: Gerechtigheid en liefde hebben wij noodig of kort saamgevat: het begin sel des lichts. Maar dan voeg ik er met allen nadruk aan toe, dat wij hebben na te denken over de gevolgen, welke de aanvaarding van dit lichtbeginsel moet hebben. Want van tweeën één: óf wij verwerpen het en blijven in de duisternis der hel, waarin wij leven, óf wij aanvaarden het en willen daarmede de wereld herschep pen. Een andere keuze is er niet. De tijd is voorbij, waarin wij half kon den wezen en waarin wij met een begin sel konden spelen. Het beginsel der duisternis, waardoor de huidige wereld zulk een afzichtelijk beeld te aanschou wen geeft, moet geheel overwonnen worden. Een nieuw beginsel moet het lei dende en richtende worden. Het licht beginsel. Wanneer ik dus zeg, dat wij gerechtig heid en liefde noodig hebben, dan bedoel ik daarmede dat heel de maatschappij naar deze beginselen moet worden om gevormd, dat zij dus gansch ver nieuwd moet worden, gebouwd op ande ren grondslag. Men leere eindelijk eens inzien de leu gen der „maatschappelijke orde"! Er is geen maatschappelijke orde, er is wanorde, er is chaos. Wie daarvan n u nog niet overtuigd is, die zal 't wel nooit leeren inzien, die moet maar landstor- mer worden of burgerwachter! Wie echter hunkert naar een waarach tige orde, d.i. naar een zuiver mensche- lijke samenleving, die wéét wat hij heeft te doen. Hij heeft te strijden tegen alle duistere wanen, tegen alle leugens, tegen alle geweld, waardoor deze verdwaasde wereld in stand wordt gehouden. Aller eerst door zichzelf er van vrij te maken! Licht! O, laten wij zoeken naar licht! Wat is dit anders dan: laten wij denken? De aartsvijand van alle duisternis is het vrije, onbevangen denken. Dit denken al leen kan ons de oogen openen voor de werkelijkheid, haar leeren zien zóó als ze is. En wanneer een enkele lezer door dit artikel misschien er toe komt om zich ern stig te stellen tegenover de wereld en daardoor gaat nadenken over de vraag, welke zijn taak is en of hij misschien kan meewerken om een weinig de duisternis te verlichten dan is het niet tevergeefs ge schreven. Dan is het zonnewendefeest voor hem geweest een wending ten goede in zijn leven. ASTOR. Het Mexicaansche ministerie van onder wijs heeft het Kerstmannetje in den ban gedaan, omdat het niet „nationaal" is. Het rijdt immers in een slede, door een rendier getrokken, over de sneeuw? Nu, rendieren zijn er in Mexico niet, sneeuw valt er slechts in het schaarsch bevolk te hooggebergte en daarom is de geheele sprookjesfiguur afgekeurd. Men zag echter in, dat ook Mexicaan sche kinderen het niet zonder sprookjes kunnen stellen en daarom werd tegelij kertijd bevolen, dat het Kerstmannetje zou worden vervangen door de meer „na tio nale" figuur van „Quetzalcoath", wat „de gevederde slang" beteekent Dit is de oude Indiaansche god der goede daden en de voornaamste godheid der Azteken. De op zet ligt voor de hand. De tijden der Azteken en der nog oudere Tolteken doen hun invloed nog steeds gelden. De my thische figuren uit dien tijd zijn nog niet vergeten en vooral Quetzalcoath met zijn vele goede daden is bekend in elk gezin, Christelijk of heidensch. Een gevederde slang was de symbool van voorspoed en zegen, terwijl de slang van de vroegste tijden af aanbeden is, o.a. als symbool van de „goddelijke speer", de bliksemstraal. Hij verliet zijn zonnewoning om de Azte ken hun gebruiken en hun beschaving te leeren en wordt als zoodanig afgebeeld als een oude man met een baard in een lang wit gewaad, doch ook wel als een krachtigen jongeling met een groote ge vederde slang om het lichaam. De Tolteken en na hen de Azteken ge loofden, dat Quetzalcoath de aarde vrucht baar maakte en het gewas deed groeien. Hij wordt als zonnegod soms afgebeeld als voortkomend uit een gouden schijf. Als gevolg van de tooverij van Tezcatlipoca (de „vurige spiegel", te vergelijken met Zeus en Jupiter in de Grieksche en Ro- meinsche mythologie) wierp Quetzalcoath zichzelf op den brandstapel. Zijn hart van zuiver goud steeg echter op naar den he mel, vanwaar het nog steeds zijn aanbid ders zegent. Dit is nu de figuur, die voor het brave Kerstmannetje in de plaats wordt gesteld! Weer wordt het Kerstmis, lieve Jongen, De lucht ia grijs, het donkert vroeg, Ik heb alleen maar wat gezongen, Da's voor een oude vrouw genoeg. Er komt zooveel in deze dagen Uit vroeger jaren voor den geest. Er komt zooveel om aandacht vragen Wat mooi en heerlijk is geweest! 't Is stil in huis en stil daarbuiten, Waar maar een enk1e voetstap gaat Zacht straalt het schijnsel door de ruit* Van de lantaren van de straat En altijd zit ik dan te wachten, Een moeder, kind, vergeet niet gauw, Zoo vol van allerlei gedachten, Of ik de voetstap hoor van jou! Het lijkt me jarenlang geleden, Dat Jij voorgoed bent weggegaan. Je wou je horizon verbreeden, Heel ver van moeders klein bestaan. Je wou het ongebonden leven, De dolle vreugde van den dag, En kind, dat kon ik Je niet geven, Omdat ik dat niet geven mag! Ik weet niet of je hebt gevonden, Wat je in eerlijk hunk'ren zocht Of vleiende vrienden geven konden, Wat moeder je niet geven mooht Ik heb alleen wat zitten wachten, Een moeder, jongen, hoopt zoo gauw, Zoo vol van allerlei gedachten, Of ik de voetstap hoor van jou! Kom maar met Kerstmis naar je oudJ% Maak je een enkel dagje vrij, 'k Ben maar een eenzaam, stil oud vrouwtje Maar op Kerstavond ben ik blij. Ik zal wat kaarsjes voor je branden, Dan lijkt m'n huisje niet meer klein. En met jou hand in bei m'n handen Zal 'k vroolijk en gelukkig zijn! Kerstmi* 1931. KROES (Nadruk verboden). KERSTVERHAAL VREEMD, heel vreemd was dien eersten Kerstmis geweest zonder moeder en zonder zijn zoon, maar nu dacht hij aan dat vreemde niet meer. Of liever en beter gezegd, hij wilde er niet meer aan denken. Nu hij in zijn groot studeervertrek zat, op dezen Kerst avond, waande hij zich zelf onverschillig voor allesEen staande schemerlamp, rose, roodachtig overkapt, hulde zijn hoekje in een wasige schemering van zacht vloeiend licht, waardoor zoo nu en dan een grillige opflikkering van het lus tig brandend haardvuur brakBij dien lichtkring zat Louis Vernoorn, in een gemakkelijke clubfauteuil weggedoken, te lezen. Hij was reeds meer dan 'n bejaard man, hij naderde al de grens van eeu grijsaard. Zijn sneeuwwit haar, ondanks zijn verzorgd uiterlijk droeg daartoe zeer veel bij, terwijl de moede blik in de mat- blauwe oogen de rest deed De lectuur scheen dien avond niet te willen vlotten, hoewel het nog wel zijn lievelingstijdschrift was. De handen wrie melden zenuwachtig, maakten ezels- ooren aan elk blad, en als hij zich ge dwongen had tot een oogenblikje rustig lezen, betrapte hij zich er zelf op, dat het geheel gedachteloos gegaan was, en hij van alles niets begrepen had. En dan zwierven zijn oogen door het vertrek, dat vreemd geheimzinnig in een halve sche mering gehuld was en waar de boorde volle hoekenkasten nog even opdoken uit die vaagheid Lang, heel lang was het geleden, dat er in het huis van Vernoorn een Kerstmis gevierd was. In al de jaren, dat het niet gebeurde, waren de dagen eentonig grijs aaneengerijd, was iedere dag gelijk ge weest aan den andere. Grauw waren de jaren voorbijgegaan, slopend was het eenzaam bestaan gewordenEn toch hij had het zoo gewild, hij alleen Toen zijn vrouw nog leefde was er al tijd nog een feestelijke stemming geweest hadden ze cadeaux gewisseld, en was het personeel ook bedeeld geworden. Dan waren ze met hun beiden naar de stad gereden, was er iets van een feest in hun harten geweest,, hadden ze genoten. Maar nuNu was hij eenzaam, heei eenzaam, omdat hij het zelf wilde. O, die jaarlijks terugkeerende pogin gen van haar, om een verzoening te be werken tusschen hem en zijn zoon! Wat waren ze pijnlijk geweest, zoo pijnlijk eelfs, dat hij eens gezegd had: „O, Amelie, vraag dat toch niet weer. Ik kan het niet toestaan, ik kan niet, kan niet. Het is me onmogelijkDoch Amelie, zijn lieve, zachte vrouw, hoe meegaand ze an ders ook was, hoe zeer ze zich ook naar zijn wenschen schikte, daarin had ze toch nooit toegegeven. Neen, kalm beraden met een zekere klank in haar stem had ze geantwoord: „Neen, Louis, eiken keer door W. J. EELSEMA. weer, met Kerstmis, zal ik het je vra gen. Tot je niet meer kunt weigeren, tot je toestemt. En dan zullen we werkelijk vrede op aarde vieren, zullen we geluk kig zijn met ons drieën, zooals vroeger.". Maar hij had nooit toegegeven, neen, daarvoor was hij te trotsch, te zeer ge krenkt in zijn eigenwaardeWaarom was Eduard ook zoo plotseling en tegen zijn wil heengegaan? Waarom had de jongen dat gedaan?O, hij wist het nu wel, hij had zijn jongen nog nooit goed begrepen. Reeds van jongs af was Eduard een droomer geweest, zoo geheel verschil lend van zijn natuur, die van doortasten en aanpakken hield. Het was de natuur van zijn vrouw geweest, die in haar meis jestijd ook zoo vol geweest was van haar idealen en van haar droomerijenAls of men daarmee verder kon komen in de wereldZijn vrouw had hij van dat alles kunnen genezen, en met zijn zoon had hij het ook geprobeerd, maar was het hem niet gelukt. Neen, het eenig re sultaat waartoe hij gekomen was, was hel feit, dat door dat alles zijn zoon van hem vervreemd wasEerst had hij dat niet begrepen, maar nu wist hij het. In zijn kinderjaren hadden zijn doortasten de handelingen Eduard vrees ingeboe zemd, had hij zonder twijfel zijn vader gehoorzaamd, omdat hij bang voor hem was geweest. Maar later in zijn jonge lingsjaren toen het begrijpen doorgebro ken was, had hij zijn vader misschien verafschuwd om diens tyrannie. had hij hem misschien gehaatO, waarom kon hij zich dat alles nu zoo goed inden ken, waarom moest hij dat nu hegrij penOm dien angst had Eduard zonder twijfel ook toegegeven, advocaat te worden, hoewel hij het beroep niet sympathiek vond, neen, verre van dat, hoewel hij het afschuwelijk vond Een paar jaar had Eduard aan de uni versiteit gestudeerd, maar in plaats van zijn student zijn te genieten had hij hem niet een ruimschotos voldoende cre- diet toegezegd, had hij er voor alles niet bij zijn zoon op aangedrongen, aan al les mee te doen? had hij lessen geno men bij een bekend schilder, die hem zoo wel theorethisch als practisch ontwikkeld had Hoe had de jongen dat kunnen doen? En hoe had hij plotseling bij hem kunnen komen en had hij hem kunnen zeggen, dat hij niet langer voor advocaat wilde studeeren, maar dat hij kunstschil der wilde worden Kunstschilder! Zijn zoon kunstschilder! Had hij wel ooit zoo iets ongerijmds gehoord? Zijn zoon ar tiest! Woedend was hij geweest, on danks het vermaan van zijn vrouw zich rustig te houden, kalm te blijven. Neen, dat was hij niet geweest, in dolle ver blindheid had hij zijn zoon allerlei onge hoorde dingen verweten, zoodat deze ook geprikkeld werd en er van weerszijden harde woorden waren gevallen. Daardoor was, ondanks de herhaalde pogingen van de moeder, om vrede te stichten, een breuk ontstaan, diq nooit meer geheeld scheen te kunnen worden. Hij was zelfs zoo ver 'gegaan,' dat hij zijn zoon de deur gewezen had En deze was gegaan en was niet weer teruggekeerd, alleen dan om bij het sterfbed van zijn moeder te zijn En ook daar had hij de pogingen van zijn vrouw, om tot den vrede te gera ken, niet beantwoord, was hij na haar sterven stug en onhartelijk geweest tegen over zijn zoon, had hij de eenzaamheid ge zocht voor zijn verdriet, zoodat Eduard twee dagen na de begrafenis heengegaan was zonder afscheid-nemen, zonder adres- achterlaten En Eduard, zijn zoon? Daarvan had hij nooit weer iets gehoord. Nooit had die ge schreven, zonder twijfel te zeer geschokt in zijn heiligste gevoelens Hij was immers een bruut geweest, hij was veel te hard opgetreden Maar hoe het Eduard gegaan was, wist hij wel, ondanks het feit, dat zijn zoon geen adres achter gelaten had. Hij had naar hem laten in- formeeren, en had weldra berichten ge kregen, die nu regelmatig eiken maand binnen kwamen, zoodat hij op de hoogte bleef van zijn doen en laten. Daardoor wist hij, dat Eduard, na eerst harde jaren na den dood van zijn moeder, die hem toen niet meer met geldelijke bijdragen kon steunen, doorgemaakt te hebben, wel dra succes geoogst had, en nu ruim schoots zijn brood verdiende Dat ver heugde hem zeer, en eigenlijk in zijn bin nenste was hij er een beetje trotsch op. El- ken morgen keek hij in de ochtendbladen de rubripken „Kunst en Letteren" na. of er ook een recensie over het werk van zijn zoon gepubliceerd was. Zoo nu en dan vond hij er een, en was hij altijd ver heugd, wanneer het een goede was. Ook had hij eens een tentoonstelling van Eduard's werken bezocht. Eerst wel een beetje bang, dat Eduard er misschien toevalligerwijze zou kunnen zijn en hem zou herkennen, maar in de volle zaal, Eduard's schilderijen trokken zonder twij fel de aandacht! moediger en vol be wondering Dat alles had zijn zoon gewrocht, die mooie, eenvoudige schilde rijen, die hij toen gezien had. Ontroering had hem heel even de keel dichtgekne pen, en alsof hij een misdaad beging, had hij twee paneeltjes voor een tamelvk hoo- gon prijs gekocht. Heel in 't ge! *em ech ter, waarbij de kunsthandelaar, bij wien geëxposeerd werd, onder geen geval den naam van den kooper mocht noemen Die paneeltjes hingen nu in het vertrek waar hij nu zat. Hij behoefde maar even zijn oogen op te slaan, dan zag hij ze Mooi waren ze, vond hij, heel mooi. Hij zou ze bewaren als een grooten schat Nu echter was er iets anders gebeurd. Dat hem bedroefde, hoewel het een groot succes voor Eduard beteekende Ech ter voor hem een angstig iets, want het was hem, alsof het nu heelemaal niet meer goed kon worden tusschen hem en zijn zoon Dien middag bij het bezor gen van een kunsttijdschrift, waarop hij zich geabonneerd had, toen een dagblad daaruit publiceerde: „Dit tijdschrift schrijft over den schilder Eduard Ver noorn had hij in een lang, van-schit terende-illustraties-voorzien artikel gele zen, hoe Eduard bij een jaarlijksche ten toonstelling van jonge, opkomende schil ders den eersten prijs gewonnen had. En die prijs bestond in het bekostigen van een studiereis naar Rome Het tijd schrift besloot: „Deze studiereis zal den ernstigen stillen werker Eduard Vernoorn slechts ten goede komen, en zal zijn talent zonder twijfel doen rijpen Dat alles was heel mooi voor Eduard, maar voor hem? Voor hem was het een vermin deren van een kansje op verzoening. Want als Eduard nu zooveel naam maak te, kon het immers mogelijk zijn, dat hij in het buitenland bleef zwerven. En hoe zou dan ooit de verzoening tot stand ko men? Hij was te oud om te reizen O, hoe was het mogelijk! Waarom was hij zoo bekrompen geweest, dat zijn zoon geen kunstschilder mocht worden. Waar om, waarom? Ach, als dat eens niet ge beurd was, wat zou hij dan nu gelukkig zijn! Droevig staarde hij naar buiten, waar alles bedekt was met een dikke donslaag van fijne poedersneeuw, dat ge strooid was over elk boompje, boschje, twijgje, dat lag over de velden en de ak kers en dat hing over elk huisje, schut ting of hegje. Vaag daalde hierover de schemering, reeds gebroken door het zil veren schijnsel van de maan, die boven de boomtoppen aan den fonkelenden he mel stond Alles ademde er een on eindige rust en vrede Door de stille pracht daar buiten liep een jongeman fcnel en haastig naar het eenzame huis in de velden. Hij was van het station gekomen, en scheen een vast doel te hebben, want zonder om te zien, zonder rond te kijken, liep hij naar de deur van het huis van den heer Vernoorn. Zonder twijfel werd hij verwacht, want voor hij door belieg zijn komst had kun nen verraden, zelfs voordat hij zijn hand naar het knopje had kunnen uitstrekken, werd de deur reeds geopend. Op den drem pel stond de juffrouw van de huishou ding, die den laten bezoeker met een blij den glimlach en een hartelijken hand druk verwelkomde. „Dag Anna", antwoordde de andere op de hartelijke verwelkoming, „hoe gaat het met jou? Je ziet er uitstekend uit." „Hoe zou ik anders", pruttelde de oude vertrouwde een beetje goedmoedig, „ik ben zoo blij, dat u gekomen is, mijn heer Eduard, zoo blij, dat ik het u bijna niet vertellen kan. O, dit ftioest mevrouw zalliger eens hebben kunnen beleven Het blijde gelaat van den pas-aangeko mene verstrakte even. „Helaas, Anna", antwoordde hij, „Het is nu eenmaal niet mogelijk. Wat me wel een beetje verdrie tig stemt Maar iets anders: Zou je denken, dat ik nu slaag Is er een kansje?" Anna knikte heftig. „Zonder twijfel' bevestigde ze. „Zonder twijfel er is eea kans, mijnheer Eduard, en als u een ket je tactisch te werk gaat, zult u dentale kunnen brengen Dat denk es tu hoop ik, mijnheer Zonder nog ééq woord te zeggenI staard door de trouwe vrouw, liepüft dere daarna de breede, wei-bekende tóf- pen op naar het studuurvertrek van te ouden heer Vervoorne waar hij zachtmwr beslist aanklopte. Na eenig wachten kwa er antwoord van binnen en trad de wc in de hem-zoo-bekende kamer. De Óuói heer Vernoorn dacht hoogstwaarschijnlijk de juffrouw van de huishouding te hw- ren binnenkomen, ten minste hij keek niet op, en zoo zag de zoon een oogenblik, meewarig hoofdschuddend, naar den le- zenden man, terwijl een alles-overweldi- gend medelijden zich van hem meesif? maakte Zoo vierde vader dus Kei* mis. Eenzaam, verlaten O, hij kon zich er zelf een verwijt van maken, dat hij niet eerder een poging gedaan had, vrede te sluiten Ach, waarom had hij zijn harden kop niet eerder gebogen Voor hij zich zelf er van bewust was ge weest, was een schorren uitroep: „Vi hem van de lippen, nauwelijks verstaan baar en nauwelijks hoorbaar. De oude man aan den haard keek ech ter toch verrast en schijnbaar een beetjtj verschrikt. Aarzelend, als kon hij oogen en ooren niet gelooven, stond hij van zijn stoel en tastte onwillekeurig het knopje, dat hij omdraaide en w door de groote kroon aanfloepte, het trek plotseling hel verlicht werd, Toen oogen daaraan gewend waren stondenl beide mannen tegenover elkaar en zucl de vader, nog altijd ongeloovig: „Jij, jÖ Ben je het werkelijk, Eduard? Eduard? „Ja was het antwoord, „Ik ben werkelijk Zult u mij nu niet terugzenden, vader? Mag ik nu blij" Alsof hij deze laatste woorden nif' hoord had, vroeg de vader: uEn k( me nu verwijten doen, jongen?".... „Ik u verwijten doen, vader?" v zoon daarop verbaasd, „O, vader, kunt u dat vragen? Hoe kunt u? ik vertrek eerstdaags naar het buitc en ik kon niet eerder gaan, nadat üj poging aangewend had, om vrewj sluiten". Een oogenblik was het stil tusscl beiden en was alleen de plotseling' tik van de klok hoorbaar. Toen vader zijn hand uit en sprak een' „Welkom, jongen De handdi volgde, zei beiden veel, heel veel alsof ze daarop gewacht hadden, nen buiten de kerstklokken te wier zachte klanken tot in het waar vader en zoon nog altijd tegenover elkaar stonden, doordi ook daar hun boodschap van brachten

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 14