Het jaar dat heengaat SCHAGEN IN 193L door Astor oorden worden buiten Wat onze Raad basloot. Donderdag 31 December 1931. SCHAGER COURANT. Vijfde blad. No. 8995. WIJ, menschen, zijn als passa giers op een groot schip, dat vaart over een eindelooze oceaan. Wij zijn alicn met elkander op reis. Maar tijdens de reis vallen er telkens passagiers af en komen er nieuwe bij. Zij, die afvallen zijn de dooden, die overboord worden gezet. Een, twee, drie in Gods naam! Een plons, even een kleine kolk in 't water, die zich onmiddellijk weer sluit en opgenomen is onze vroegere medepassagier in den donkeren, diepen schoot van den oceaan. Zij, die er bij ko men, zijn de nieuwgeborenen, die de open plaatsen innemen. Zoo is er èèn groot gezelschap de menschheid altijd hetzelfde en toch ook altijd weer anders. Steeds wisselend en eeuwig gelijk. Ieder komt om te verdwijnen. Niemand weet, wanneer het uur zal komen, waarop ook hij over boord zal gaan. En altijd door gaat het schip maar verder; het klieft de golven van den bruischenden oceaan in zijn gang naar onbekende verten. En de menschen op het schip hebben hun vreugde en hun leed, hun moeilijkheden en hun voorspoed, hun vriend schap en liun vijandschap, hun liefde en hun haat. Zij zoeken elkaar uit aangeboren behoefte tot ge zelligheid en zij ontloopen elkaar uit onoverko- menlijken afkeer. Zij pogen samen een schoonere samenleving op te bouwen en zij vernietigen el kaar in moordenden krijg. Zij zingen hun liede ren van verbroedering en menschenmin en zij jubelen uit hun zangen van eng patriotisme. Zij lachen van levensblijdschap en zij schreien van smart. Zij verheffen zich in trots en verwatenheid en zij krommen zich in diepe, slaafsche vernede ring.... Maar terwijl al die mensch-passagiers in dui zendvoudige verscheidenheid hunne levens leven, vaart het schip steeds door, onbekommerd of er veel of weinig overboord wordt gezet of er strijd is onder de opvarenden of vrede en het gaat ver der, al verder. Waarheen? Wat is de bestemming van het schip? Wat is het doel - a x der reize? Naar welke hun wil om al die menschen gevoerd? Welke kracht drijft het schip steeds verder? Wie staat aan het roer? Al deze vragen komen op bij den mensch, die nadenkt over den zin van het leven. En meer dan ooit dringen vragen zich aan ons op, wanneer wij staan bij de stervenssponde van een jaar, dat ons verlaten gaat. Want dan is er iets in ons van diezelfde stemming, welke wij kennen in een sterfhuis. In zijn laatste enge wo ning ligt koud en strak de doode en onze stem daalt, wij spreken op gedempten toon, zacht is onze tred. Daar is in ons een gevoel van stil ont zag voor de majesteit, de vreemde majesteit van den dood, die onverbiddelijk is en waaraan ieder moet gehoorzamen. Of doe ik beter te spreken van de majesteit van het wondere Leven, waarvan de dood slechts een openbaring is als de overgang van den eenen levensvorm in den anderen. Im mers wat wij dood noemen is niet anders dan een keerpunt in het levenswerk zelf. En deze stemming in het sterfhuis roept vele vragen bij ons op. Vra gen over doel en wezen van het leven, maar ook vragen met betrekking tot hem of haar die ons verliet. En wij staren nog eens op het tot masker verstijfd gelaat en overzien het leven en herinne ren ons veel uit het verleden van den gestorvene. En in ons hart is naast de smart der scheiding, de dankbaarheid voor wat de doode ééns ons schonk in zijn toewijding, zijn trouw, zijn liefde. Is het niet gansch verklaarbaar, dat, óók wan neer een jaar ons gaat verlaten, wij er als van zelf toe komen om ons te verdiepen in die vragen, welke ik zooeven stelde en óók in die vraag wat 't scheidend jaar voor ons heeft beteekend, wat het ons aan goed of kwaad geschonken heeft. Het is bijna vanzelfsprekend dat wij met die laatste vraag beginnen. Hoe zou het eigenlijk an ders kunnen? Want het jaar, dat op sterven ligt en straks onherroepelijk voorbij zal zijn is een zeer bijzonder jaar geweest. Een oude spreuk zegt: „de mortibus nil nisi bene", d.i. „van de dooden niets dan goed", waar mede gedoeld wordt op de neiging om van hen, die ons voor altoos hebben verlaten, bij voorkeur aan het goede, dat zij brachten te denken en het kwade, dat zij deden te vergeven en te vergeten Sommige levens zijn echter zóó onheilvol ge weest voor anderen, dat het bijzonder moeielijk is om zich aan die spreuk te houden. Zouden we dit ook niet kunnen zeggen van 1931? Is het niet een rampspoedig jaar geweest en heeft het niet een overvloed van ellende over de I wereld gebracht? Als ik denk aan mijn medemenschen en mij 1 tracht voor te stellen, hoe zij te moede zijn en wat er in hen zal omgaan, wanneer zii op den oude jaarsavond het afgeloopen jaar overzien dan zie ik tienduizenden angstig-bekommerden en ver slagenen voor mij. Hunne gelaten dragen de spo ren van veel zorgen en veel verdriet. Zij hebben gewerkt, geslaafd, zij hebben door hun arbeid 1 voortgebracht en wat is bet resultaat? Armoede, 1 ellende! En zij zitten neer in doffe moedeloosheid en zien geen uitkomst. Dit geldt voor bijna alle menschen, want uiterst gering is ongetwijfeld het aantal van hen, die wiel de slachtoffers zijn geworden van de malaise, welke 1931 over gansch de wereld heeft gebracht, waar het getal der werkloozen tot in het waan- Een jaar dat een zee van jammer over gansch de menschheid heeft gebracht. moge echter bij meriigen lezer de oude- jaarsoverdenkiiug naast veel smartelijks in zijn ziel ook wekken verhoogde energie voor de taak welke 't leven hem oplegt, allereerst om te zoeken naar de groote fout der mensch heid en dan naar de middelen om deze te overwinnen. zinnige is gestegen en de geproduceerde goederen geen waarde meer schijnen te bezitten. Maar zeer in het bijzonder geldt dit voor den kring der men schen, die als bewoners van Noord-Holland's bo vengedeelte, voor bet meerendeel ook lezers zijn van de Sckager Courant. En het is begrijpelijk, nietwaar, dat, waar ik door de „geestelijke levens" geregeld met hen in contact ben, ik ook nu, bij mijn oudejaarsoverdenking, in de eerste plaats denk aan hen. De nood is inderdaad zeer hoog gestegen. Waar moet het op uitloopen? En velen zijn radeloos en.... redeloos geworden. Over heel de wereld. Is het niet een treurig teeken des tijds, dat het aan tal zelfmoorden toeneemt? Ook zij, die een einde aan hun leven maakten, voeren mee op het groote schip; het werd luin te benauwd; zij springen vrij willig over bord* zij durfden de reis niet verder voort te zetten! En is het niet een even treurig teeken des tijds dat het aantal moorden en moordaanslagen schijnt te vermeerderen met den dag? De wanhopige toe standen, waaronder wij leven, werken de zedelij ke ontaarding immers op noodlottige wijze in de hand. Ik ben juist bezig met het lezen van een pas uitgekomen boek, waarop ik later hoop terug te komen. „Wij, achter de tralies" heet het en het is geschreven door een Duitschen professor, die ja ren lang in de gevangenis heeft doorgebracht. Hij schrijft daarin over allerlei typen, waarmede hij in den kerker in aanraking is gekomen. Dat boek lezende, wordt men zeer sterk overtuigd van den samenhang tusschen maatschappelijke toestanden en misdadigheid. En wii leeren begriioen de betee- kenis van de volksuitdrukking, welke zegt, dat een kat in benauwdheid rare sprongen maakt. Daar naast nemen wij waar hoe alle regeeringen bij hun pogingen om eigen volken te helpen het*ge vaar van oorlog steeds grooter doen worden door andere volken met tarieven te bestrijden, waar door de internationale verhoudingen slechter wor den en het gevaarlijke nationalisme sterker. Als of er èèn volk in de tegemvoordigen tijd alleen op zich zelf zou kunnen staan! Het heeft den schijn of er één groote hongersnood dreigt en ieder poogt zich te redden en.... wat moeder-aarde in haar mildheid schenkt heeft geen waarde! En rrien- schenvoedsel wordt weggeworpen als overtollig vtiil. En in groote bezorgdheid vraagt menigeen zich af, waarop die economische strijd tusschen de volken moet uitloopen. Zullen wij een herhaling moeten beleven van 1914 en zal weer de oorlogs- razernij over de wereld gaan als een verwoesten de furie? Op den oudejaarsavond is men bij voorkeur ge neigd zich met eigen leven en met het dat zijner naaste familie bezig te houden maar het lijkt me zeer gewenscht dat wij toch niet verruimen ons oog óók te richten op de groote wereld om ons heen. Wij leven niet los van elkaar, maar zijn door vele banden onbreekbaar verbonden. En dan worden.wij getroffen door het feit dat 't jaar, waarvan we afscheid gaan nemen een zee van jammer over gansch de menschheid heeft ge bracht. In de geschiedenis zal het blijven: het jaar van de groote crisis. Is dat 't eenige, wat wij kunnen zeggen? Moeten wij neerzitten in verslagenheid, als menschen zonder hoop? Moeten wij ons krommen onder de last van zorg en leed en deze last aanvaarden in machte loos berusten in hetgeen het noodlot ons oplegt? ITet zou wel heel treurig met ons gesteld zijn, wanneer dit het geval ware. En ik, persoonlijk, ik zou er mij voor schamen, als ik niets anders had te zeggen, wanneer ik mij tot mijn lezerskring richt. Want ik hèb iets anders te zeggen. Hoe duister de toestanden mogen zijn, hoe groot het leed: ik zie ook licht! In alle smart schuilt óók zegen. Dit geldt even eens van de smart, welke 1931 over de mensch heid heeft gebracht. Het komt er maar op aan of wij dien zegen weten te aanvaarden. Welke de zegen is, die als een schoone bloem uit het moeras, kan opstijgen uit de wereldellen de? Dat wij daardoor ernst gaan maken met de groote vraag, welke in egoïstische kortzichtigheid gewoonlijk niet onder de oogen wordt gezien, de vraag n.1. is misschien heel onze levensopvatting en daarmede onze levenshouding schuldig aan de ellende om ons heen. Of met andere woorden ge zegd: is er geen cardinale fout in ons maatschap pelijk stelsel, dat toch immers een weerslag is van wat in de menschen leeft? En nu zeg ik tot u allen, die in somberheid neerzit, die geen uitkomst ziet: menschen richt uw hoofd op en denkt! Denkt over de diepere oorzaken van de wereldellende en als gij deze hebt gemeend te ontdekken, bestrijdt ze dan in u en om u. Want dit zult gij ervaren: die oorzaken schui len ook in u zelf. Er is een fout in de manier, waarop wij met elkander leven. Ons leven wordt niet gedragen door de begeerte om aller bestaan goed en schoon te maken, maar door de begeerte om zelf zooveel mogelijk ons te veroveren aan stoffelijke goede ren. En daarvan is het resultaat, wat wij thans doorleven: de waanzin! Want is het geen waanzin dat er armoede is omdat er teveel is? Waarom toch? Omdat er ge produceerd wordt om winst en niet om in de menschelijke behoeften te voorzien. Alles moet kunnen worden omgezet in goud en als er geen goud voor te krijgen is, dan noemt men het waar deloos. En dat terwijl millioenen er naar hunke ren! Is het geen waanzin, dat er armoede geleden wordt, terwijl wij rijk zijn, schatrijk? Want wij zijn rijk, vruchtbaar is ons land, geperfectioneerd zijn onze fabrieken, die groote voorraden schep pen! En wij kunnen aan wat het land ons biedt, aan wat de fabrieken voortbrengen niet komen omdat we geen geld hebben! Geld! Daarvan is alles afhankelijk. Alsof geld insichzelf waarde zou hebben voor de menschheid. Zouden wij van honger en gebrek omkomen, wanneer op een oogenblik als hij tooverslag alle °"eld. alle waardepapieren verdwenen waren? Ik heb geen lust om hier verder op in te gaan. Ik richt me slechts tot u, als geestelijke, dus denkende menschen met de vraag of het geen tijd wordt om ik wees er reeds in hel artikel van het Kerstnummer on - ons te bezinnen en te over wegen of wij niet moeten gaan leven uit een an der beginsel. Laat dit de zegen zijn van onze oudejaarsbe- spiegeling, dat in ons opstaat de echte mensch, dat is de mensch, die zich één weet met zijn soort- gènooten en die daarom toestanden wil scheppen, welke, gegrondvest op liefde, de menschenwereld- niet uiteenrukken in elkaar bevechtende groepen, maar haar omvormen in één groot gezin, dat niet fik ben heusch niet sentimenteel! als wee-zoete broertjes en zusjes samenleeft, maar wél er voor zorgt, dat ieder lid van het gezin voor den arbeid, dien het verricht ook zijn behoeften ten volle kan bevredigen. Ik wilde dat ik in uwe harten, mijn lezers, iets kon overstorten van het geloof in den mensch,- dat ik, ondanks vele teleurstellingen nog bezit en hoop te behouden tot mijn jongsten snik. Ik geloof in den mensch. Ik geloof ook in u. En wroet maar diep in uw binnenste en zoekt of ge in de diepte daarvan niet vindt iets van saamhoorigheid, van liefde tot uw medemensch, van verlangen naar gerechtig heid. Haalt dat op uit de diepte en durft dan te den ken, hoe dat zuiver menschelijke moet worden verwerkelijkt in de wereld. Ik geloof in den mensch! En nu kom ik onwillekeurig weer terug op de vergelijking, welke ik in het begin maakte. Waarheen vaart het groote schip, waarop wij allen passagiers zijn? Wie staat aan 't roer? En mijn antwoord is: het vaart naar het land, waar gerechtigheid woont, waar waarheid wordt gevonden, waar liefde heerscht; in één woord naar het land der waarachtige menschheid. En aan het roer staat de groote stuurman, de onzichtbare: de eeuwige Geest, die de wereld drijft, de Idee, welke, zich in 't Al verwezenlijkt, de Rede. Of zonder eenige beeldspraak gezegd: ik geloof in eeuwige stijging de,r menschheid, welke door leed en strijd heen den weg der evolutie moet gaan En met dit geloof kan ik afscheid nemen van het rampspoedige jaar 1931. Het heeft mij veel ontnomen, maar veel ook gegeven: verhoogde lust om te strijden voor den triomf van de schoonste menschelijke beginselen. Ik eindig. Moge bij menigen lezer de oudejaars overdenking naast veel smartelijks in zijn ziel ook wekken verhoogde energie voor de taak welke het leven hem oplegt, allereerst om te zoeken naar de groote fout der menschheid en dan naar de mid delen om deze te overwinnen. Dan is het jaar 1931 niet voor niets door hem doorleefd! Onwillekeurig is de mensch geneigd om bij de wisseling van het jaar een blik achter zich te slaan en wat gebeurd is, nog eens de revue te laten passee- ren. Deze gewoonte willen ook wij volgen ten op zichte van het openbare leven in onze gemeente en in de eerste plaats van wat er op ons Raadhuis voor belangrijks is gebeurd. En dan, al bladerende in onze uitvoerige raadsverslagen, zien wij dat onze vroed schap een 10-tal vergaderingen heeft gehouden, allen onder presidium van onzen burgemeester, den heer J. Cornelissen. In de eerste vergadering op Vrijdag 30 Januari zien wij niet veel belangrijks vermeld. De noodige inge komen stukken; het dure vervoer van de aan mond- en klauwzeer lijdende koe met onzen veld wachter Flapper als geleider; de subsidie voor het Instituut voor Arbeidersontwikkeling; een steunaan vrage bij werkloosheid en de causecélèbre omtrent de steunverleening bij de water- en hagelramp van Juni 1930. In dezelfde zitting werd besloten een rechtsgeding te voeren tegenover den heer Berkhouwer over grond onteigening en tot slot een rondvraag, waarbij het parkeerverbod en hét neergooien van gemeentewege van mest en vuilnis in het Heerenbosch aan critiek werd onderworpen. Ziedaar, alles!!! Woensdag 11 Maart 1931 kwam onze Raad weer bijeen en die zitting kenmerkte zich door het belang rijke besluit om een nieuwe openbare school te bou wen, tot een totaal geraamd bedrag van klein f 160.000, w.o. meubilair etc. Dit besluit werd met 7 tegen 4 stemmen genomen. Vooraf werd een zeer lang en uitvoerig debat ge houden over een aanvraag van „Goed Wonen" om bouwterrein in het Heerenbosch te koopen tegen een prijs van f2.50, voor het bouwen van 16 woningen. In deze zitting kreeg deze zaak haar beslag met 7 tegen 4 stemmen, nadat een voorstel-Van Nuland om geen arbeiderswoningen op het Heerenbosch te bouwen, was verworpen, eveneens met 4 tegen 7 stemmen. De defecte gashouder met de daaraan verbonden finantieelc verrassing, was eveneens een punt van overweging en werd ook tot reparatie daarvan beslo ten. Vrijdag 17 April kwamen de edelachtbare heeren onzer gemeente voor de derde maal bijeen. Ook in deze zitting een lange lijst ingekomen stukken, w.o. het bekende adres der Vereeniging „Algemeen Be lang" inzake de nieuwe school. „Algemeen Belang" vroeg den schoolbouw uit te stellen met het oog op den finantieelen toestand der gemeente of zoo dit niet ging, te bouwen op voor de gemeente minst be zwaarlijke finantieelc wijze. Zooals bekend, was daarover weken te voren voor de zitting van den Raad van 11 Maart, reeds vergaderd door „Algemeen Belang" en voor de be slissing van den Raad over de nieuwe school in han den van B. en W. gesteld. B. en W. hadden het adres achtergehouden en werd het nu voor kennisgeving aangenomen. De luifel voor onze Waag werd in deze zitting ten doode opgeschreven, eenige bouwterreinen op het Hee renbosch werden verkocht, enz. De Woningbouw vereeniging „Schagen" diende een aanvrage om bouwterrein op het Heerenbosch in, tot het bouwen van 16 arbeiderswoningen aan de Lau- riestraat. Deze aanvraag werd afgewezen, omdat deze aanvraag betrekking had op een deel grond die al reeds aan „Goed Wonen" was toegewezen. Besloten werd nog het aantal leerkrachten der U.L.O.-School op 4 te brengen. In de zitting van 21 Mei is nogmaals de vernieu wing van onzen gashouder het punt en zien wij de onkostenrekening daarvoor stijgen van f738.25 op f3635.zonder dat vaststaat dat niet veel hoogcr reparatiebedrag noodig zal zijn? Aan het adres van Smallingerland aan de Tweede Kamer om een afdoende regeling inzake schadeloos stelling mobilisatieslachtoffers, wordt tegen het advies van B. en W. in adhacsie betuigd. Aan Het Witte Kruis worden verhoogde susidies gegeven voor te verplegen t.b.c.-lijders. De vrijstelling van marktgèld voor de Zaterdagavondmarkt wordt verlengd. De tarieven voor krachtstroom voor aange slotenen bij het Gem. Electr. Bedrijf werden verlaagd. Een consumptie-ijsbereidingswerkplaats zal worden gebouwd. De Woningbouwvereoniging „Schagen" heeft grond voor het bouwen van woningen aangekocht in de Verlengde Bokstraat en vraagt grond- en bouwvoor- schot aan, groot f 62.000.Hierop wordt nog geen beslissing genomen. De heer Overtoom neemt afscheid als lid van den Gemeenteraad, waarvan hij 12 jaar ongeveer deel heeft uitgemaakt. Vrijdag 19 Juni weer een raadsbijeenkomst met als punt van behandeling: Onderzoek geloofsbrieven ver kozen leden, welke geloofsbrieven allen in orde wer den bevonden. In deze zitting werden voorgesteld om de winst- saldi der Electricfieits- en Gasbedrijven in het ver nieuwingsfonds te storten. Een pleidooi voor gasprijs- verlaging brengt geen resultaat. Op verzoek onzer Middenstandsvereenigingen wordt door den Raad besloten de Winkelsluitingswet op onze gemeente niet van toepassing te verklaren. Zoowel aan „Goed Wonen" als aan de Woning bouwvereniging „Schagen" werden bouw- en grond- voorschotten verleend respectievelijk van f49.000.— en f G2.000. Aan de Volksbadinrichting aan de Wiel wordt be halve de reeds toegezegde f1030.—, nog f200.— sub sidie gegeven voor de vernieuwing dezer zwem inrichting. Een tegelsnijmachine zal worden aangekocht voor f 125.—. Nogmaals komt de reparatie van den gashouder ter tafel, nu aan de hand van een ingenieurs-rapport, met als begroot kostencijfer f 4000.Besloten wordt het herstellen zoo spoedig mogelijk voort te zetten. Een crediet van voorloopig f4500.— wordt verleend. De dokterskwestie komt bij de rondvraag aan de orde, met als vérvolg ontslagaanvrage Dr. Melchior en benoeming gemeentegeneesheer. Tevens is er een uitvoerig verzoek van Dr. Van der Sluis, met als hoofdpunt de praktijk der gemeente aan twee artsen op te dragen. Het slot der besprekingen, die reeds in comité-ver gadering zijn voorbereid is, dat aan dokter Melchior eervol ontslag wordt verleend als gemeente-genees heer en dat dokter Nanninga mot 8 stemmen en 2 blanco wordt benoemd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 17