EN VAN ALLES WAT De reis naar het geheimzinnige eiland. DE REDDING VAN DE IJSKONINGIN. De stille armen. WETENSWAARDIGHEDEN. WARE WOORDEN. HUMOR. Ie Ha- P kon kwa» alarm. Maar an zie. f? ver.' r A. t men stond, deren, a d", ter ïrhaa] landel hoofd pellow s rijen,' y, die schie- omen. 3 van voor wordt van rvoorI dffing zijn, hun Kid veel over r hij i den die zijn weet geeft doo- nden ka]'s aakt zijn Kid gnes n de ach- iden. wil- Kid irtoe kun- Kid met i of t hij zal vaar met; 1 taa laar ko- n 't bo- ierd trke hen >nk! ver- m'n laar t te van ons te rot n!) >mp gen ge aal 1 en ,-an >ré, eet lie er de ïee ï'a en er I los et- en. an ;re =g. en tje 11e rel en (U- ns ee vn n- ;n in w li 3T lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHllllllllllll'll Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 9 Januari 1932. No. 9000. ZATERnAOAVONnSCnET? Oorspronkelijke schets door SIROLF. (Nadruk verboden). DE twee schooiertjes, van het echte, onvervalschte Amsterdamsche ras, hielden op het stille slootje een wedstrijd op de schaats. Op de vieze, met touwen aan hun voeten gebonden houtjes, die zij tame lijk overdreven „schaatsen" noemden, karsten ze met een inderdaad verbluffende snelheid over het gladde, 6tevig dichtgevroren slootje. Toen ze echter weer aan het begin van het baantje waren aangeland, staakten ze opeens hun verwoeden snelheidsstrijd en bleven met open monden en natte neuzen staan kijken. Want daar stond een zeer merkwaardig drietal aan den rand van het slootje, van hun slootje, n.1. een zeer groote, dikke dame, geflankeerd door 2 paladijnen. De eene was kort en ge zet, en behoorde krachtens zijn leeftijd haar echtvriend te zijn, de ander was zeer lang en onwaarschijnlijk ma ger, waaraan hij een matgroene gelaatskleur paarde. Deze was natuurlijk haar zoon. De dame was zeer spor tief gekleed in een teddy-beer manteltje, waaronder een donkere rok. Op haar hoofd had ze een wit bonten mutsje gehecht, waaraan 2 zwarte kattenpootjes bengel den, terwijl ze blijkbaar hardnekkige pogingen in het werk had gesteld, om zich zelf te smoren, door een hard groene wollen ras om haar hals te binden. Bovendien droeg ze in haar hand een paar blinkende spiksplinter nieuwe schaatsen, met duur, geel lederwerk. „Gerrit, daar hei je nou Mi na-me t-de-handjes, de kau- nlng der Eskimaus", schetterde een der schooiertjes plots snerpend door de winterlucht. Hij wachtte het commen taar op zijn vergelijking niet af, maar stoof met zijn kameraad fluks naar het einde van het slootje, waar zij op hun gemak gingen kijken, wat er nu zou gebeuren. „Zou het ijs sterk genoeg zijn?" vroeg de vrouw, alsof ze niets van de woorden van het Joch gehoord had. De Jongeman met het groene gelaat voelde even met het puntje van zijn schoen op hel ijs en zei dan met een neusstem: ,Jk genoof het weng, ma!" Na dit overtuigende bewijs, plantte de vrouw zich op den oever van het slootje neder, waarna de 2 paladijnen aanstonds de blinkende nieuwe ijzers onder haar voeten vastsjorden. Eindelijk, na een vol kwartier, stond de vrouw op het ijs, aan elke arm een manspersoon tot steun. „Nou Marie", zei de echtvriend met een krakende stem, die deed denken aan scheurend ijs, „nou mot je je beene uitslaan wij houwe je wel!" Met een begon hij de vrouw op de schaatsen voort te duwen. Zij schoof 3 meter tusschen de mannen voort, toen met een heftig armzwaaien de schooiertjes aanzwierden, een krul voor de verwilderde „vrouw-op-schaatsen" beschreven, met een kras stilstonden, waarna de brutaalste vroeg: „Zelle wij de juffrau leere raje? Faur een maffie doene me een heeleboel!" Het korte heertje knipperde boos met zijn ronde oog jes achter de bolle brilleglazen, en bromde iets van: „Ga je weg, tuig!" De groene jongeman was dapperder. Hij zou dat schorum wel eens eventjes wegjagen. Heel onvoorzichtig liet hij „ma" los en stapte dreigend op de knapen toe met een onheilspellend: „Wacht eris effe- tjes..." Toen klonk een doffe plof. Ma was uitgeglejen en par does op haar zitvlak op het ijs gesmakt. „Wa doedu nou?" vroeg de magere jongeman stomver baasd, zich omwendend. „Val je?" vroeg het korte mannetje overbodig, daar hij heel goed wist, dat zij gevallen was, omdat hij haar al leen niet had kunnen houden. „Nee, ik vlieg!" snerpte de vrouw met vlijmende ironie. Dan begon ze hartverscheurend te kreunen. „D'r is vast wat gebroken!" huilde ze. terwijl ze op dat deel van haar lichaam wees, waar de rug zijn fatsoenlijke naam begint te verliezen, waarop ze heel inkonsekwent liet volgen: „Zulle jullie me ook ophellepe, dooie dienders?" Dit was geen verzoek, het was een bevel. De schooiertjes beleefden den vroolijksten dag huns levens. Zij lachten zoo hevig, dat de tranen hen bijkans over de vuile, paarse wangen liepen. Toen de eene in zooverre hersteld was, dat hij spreken kon, gaf hij een vreeselijke gil en scheurde de lucht met zijn schelle stem: „Kaak daar is, d'r zit een reuze scheur in het aas, waar de juffrau gevalle is! Juffrau, staan op, U zakt er dalijk doof!" De echtgenoot en de zoon stoven opzij, naar de veilige oevers van het slootje. „Hendrik, Barendje!" commandeerde de dame met huilerige stem: „wille jullie me zoo late verdrinke. kom hier, trek me d'r af!" „Jaweng, maar asse we nou ange drie verdrinke", neusde, de groene vanaf den oever. „We moete een ladder halen!" decideerde het korte mannetje, als lagen de ladders daar op dat uitgestorven weiland maar voor het wegpakken. Toen verschenen de schooiertjes weer ten tooneeie: „Zelle waai de juffrau d'r afsleepe, baas?" stelde de oudste voor, wien de haren door een zeer groote pet heen groeiden. De meneer smolt opeens van vriendelijkheid: „O. dat is heel vriendelijk van jullie, vent, heel aardig hoor. Pro beer het maar!" „Ja, seker, maar eerst betale!" zei de jongen brutaal. „Eerst een maffie!" „Ja an-me-nooit-niet, ieder een maffie!" verbeterde zijn kameraad met glinsterende oogen. Meneer dacht even na, als overwoog hij, of het léven van zijn ega, die jammerend en kreunend met het over dreven dikke lichaam op het ijs zat, dit offer wel waard was, Dan tastte hij in zijn portemonnaie en vischte er twee kwartjes uit. „Hier afzetters!" zei hij giftig. „Nou, doar gaot ie dan faur niks!" zei de knaap met de haren door zijn pet Hij veegde met den rug van zijn hand langs zijn natten neus, terwijl de andere het nood zakelijk achtte, zijn kraohten te versterken, door ferm in zijn handen te spuwen. De vrouw had met afgrijzen deze toebereidselen gade geslagen, maar moest het ter wille van haar leven, gedogen, dat de twee mensohen- redders hun niet geheel smettelooze handen, om haar vetkluifjes klauwden en met een: „Ein, twei, drie, in Godsnaam!" haar achteruit over het ijs zeulden, tot voor de voeten van haar „Hendrik" en „Barendje". Aan den veiligen oever scheurde ze resolutt d9 ijzers af, trachtte haar echtvriend met blikken te dooden en schreed heen, een zeer verbolgen ijskoningin. Het korte heertje en de groene slungel volgden zwijg zaam. ,De schooiertjes zwierden over het slootje, dronken van vreugde over het vooruitzloht van de enorme massa pi raatjes, die je voor- een kwartje koopen kunt... O, die deftig, stille armen, In de smalle achterstraat, Waar de grauwe stille armoe Door de leege kamers gaat, Waar zoo heel veel wordt geleden, Nu al jaren, dag na dag, En de stand zich nog wil dekken Met een droef gescheurde vlag! Uiterlijk is alles keurig, Met 't vanouds voornaam gebaar, Innerlijk schrijnt doffe wanhoop Bij het dreigende gevaar! Want hun leven is verloren, Hulp'loos staan ze aan den kant, 's Avonds steunen grijze hoofden In een oude rimpelhand. En dan denken ze aan vroeger, Wat de oorlog heeft gedaan, Toen hun „Russen" waard'loos werden Met de helft van hun bestaan. Dat heeft niemand ooit geweten, O. die groote angst van toen, Want ze voelden 't als een schande Voor hun naam en hun fatsoen! In een oud familie-kistje Liggen, geel van jaren vocht, Nog wat waardelooze effectjes, Die men op de beurs niet kocht, Want de groote wereldcrisis Greep, verblind door haar failliet. Stuk voor stuk het schamel restje, Dat de Rus hun overliet! Schrijnend is hun levensavond, Leed ln ouderdom doet zeer, Hun bezit is weggesmolten, En ze zien geen uitkomst meer. Zelfs niet bij een nieuwen opbloei Van de wereld-conjunctuur. En ze wachten tragisch eenzaam Op het groote afscheids-uurü Januari 1932. KTU (Nadruk verboden). Sommige menschen doen als de kippen: zij heffen over eigen producten een luid gekakel aan. o Wees streng voor uzelf, toegevend voor anderen. Denk weinig om uw recht; maar veel aan uw plicht. Wie boos wordt, wanneer ge hem niet dadelijk ver trouwt, is niet te vertrouwen. o Geniet dankbaar het oogenblik, als de hemel helder is. Jaag echter het genot niet na: het is geen doel maar middel om u te sterken op uw pelgrimstocht o Dat een ander zwakker is en lager staat dan gij, geeft hem de meeste aanspraak op uw liefde; uw hoffelijkheid uw beleefdheid tegenover hem zijn het sterkste bewijs dat gij hooger staat o Een degelijk mensch moet altijd degelijk werk onder handen hebben; hij moet altijd bezig zijn aan een taak, die al zijn krachten vordert o Het is niet genoeg, een zwakke en gevallene op do been te helpen; men moet hem ook steunen, opdat hij niet weder valt De moeder: Het is toch werkelijk vreeselijk met Je, Jantje! Den heelen dag moet ik tegen je te keer gaan! Het moderne jongetje: Hindert niets, hoor moeder, ik ben er toch absoluut ongevoelig voor! Hoe bevalt jullie je nieuwe collega op kantoor, juffrouw Pieterse? O, die is zoo verschrikkelijk nerveus, als ze op haar plaats gaat zitten, begint ze meteen te werken! Ja, ik laat me van mijn vrouw scheiden. Hei is nu een half jaar, dat ze geen woord tot me gespro ken heeft! Doe dat toch niet, man! Zoo een krijg je toch je heele leven niet meer! Wat deed keizer Barbarossa in het Heilige Land?, vroeg de leeraar. Hij verdronk, antwoordde Frits. Ja, gaf de leeraar toe, maar deed hij anders niets? Neen, antwoordde Frits, dat was het laatste wat hij deed... Is het U bekend, dat: President Harding de eerste Amerikaansche president was, die een automobiel bestuurde? dat Gandhl zijn graad van Mr. in de rechten aan de universiteit te Londen haalde? dat het Waldorf-Astoria Hotel ln New York City een eigen spoorweg-perron krijgt voor het gemak van zijn gasten? dat cellophane, het doorzichtige materiaal, dat thans algemeen voor verpakking wordt gebruikt, voornamelijk vervaardigd wordt uit houtpulp? Teeken des tyds. Het heele gezin, alle kinderen beneden de tien jaar komen naar hun moeder toe en de oudste spreekt haar aldus aan: Mammie, ik ben de voorman van het sta kingscomité. Wij eischen afschaffing van de lammetjes pap voor ontbijt Wij eischen afschaffing van de mid dagslaap en verhooging van het zakgeld met vijf cent, En als ik daarop niet inga? Dan eten we de heele suikerpot leeg! Een jonge verslaggever, die steeds veel te veel on» bedu dende bijzonderheden vermeldde, kreeg een ver maning van den hoofdredacteur om zijn berichten zoo beknopt mogelijk te houden. Op een goeden dag zond. hij het volgende telegram: „In den afgeloopen ne.cht heeft een opwindende geschiedenis plaats gehad. Da heer P., die bij den bankier D. dineerde, kreeg plot seling een aanval van zwaarmoedigheid. Hij nam een, cognacje en zijn hoed, zijn jas, afscheid, geen notitie van zijn vrienden, een taxi, een revolver uit zijn zak en zich het leven!" We moesten dit jaar toch heusch een nieuwe auto koopen, mannie! Wat?! Terwijl ik nog, ik weet niet hoeveel, af betalingen te doen heb op de auto. die ik inruilde voor de auto, die ik verkocht in gedeeltelijke beta ling voor de auto, die we nu hebben?! 3. „Ik zal jou heel moedig maken," had Rob tegen Henkie gezegd en samen wan delden ze naar de machinekamer van het schip, waar een groote neger zat. Rob, dié al heel goed de negertaal scheen te spreken^ overlegde met den zwarten man en ze had den er plezier in dat Henkie zoo hang scheen te zijn. Daarna moesten ze met den neger mee en na een hoop trappetjes te zijn op- en afgeloopen, kwamen ze heelemaal aan den buitenkant van de boot, waar een aardig scheepje lag. 4. „Nu zullen wij samen eens fijn op zee rond gaan zwalken," zei Rob tegen Henkie. Je behoeft niet bang te zijn, want tegen die paar golfjes moet een jongen tegen kunnen. Dat was heel gemakkelijk gezegd. Henkie had alle moeite in de boot te blijven en och, daar spartelde ie al in zee. Rob, die wel zag, dat Henk niet zwemmen kon wierp hem een reddingsboei toe en ns enkele oogenblikken zat Henk weer in de boot Maar zijn boel hield hij aan, dat vond hy toch maar het veiligste. 1. Henkie, het zoontje van den apotheker maakte voor het eerst van zyn leven eer zeereis. Jonge, wat was ie bang. Het groote schip hield maar geen oogenblik op mei schommelen. Hy was al minstens vyf keer plat op het dek gevallen en nu had hy weer een ontmoeting met een klein gek dwergje, dat steeds maar achter hem aan tippelde. „Kom eens met me mee," zei het beestje plotseling. Dan zul je mijn vriend eens zien. Een kranig kereltje. 2. Nou, dat was nog zoo kwaad niet, vond Henkie, want er waren heelemaal geen kleine jongens op het schip en hy voelde zich echt eenzaam. Hy volgde den raad van het dwerg je op en deze bracht hem by een klein matroosje. Het hondje maakte voor zijn meester een diepe buiging en juist op dat zelfde oogenblik viel Henkie weer op den grond. Al heel gauw was hy met Rob, het kleine matroosje bevriend en nu zouden ze zamen, heel alleen er op uitgaan, in een klein bootje.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 17