Cursusvergadering van de Vereeniging van Oudleerlingen
der Rijkslandbouwwinterschool te Schagen.
Is het bij het nemen van crisismaatregelen wensche
lijk daarbij tevens op geldverruiming aan te sturen?
De opening.
Op Maandag 11 Januari 1932 werd in het Noordhol-
landsch Koffiehuis van Mevr. Weel. L. Zwaag te
Schagen de eerste cursusvergadering in dit seizoen
gehouden, met als onderwerp: „Is het bij het nemen
van crisismaatregelen wenschelijk,, daarbij tevens
op geldverruiming aan te sturen?
De Voorzitter, de lieer K. Koster Jz., Midwoud,
opent met een woord van welkom de drukbezochte
vergadering, daarbij in het bijzonder noemende de
heeren Ir. C. Nobel, Haarlem en Mr. F. A. Josephus
Jitta, beiden prae-adviseurs, benevens de eereledcn
der vereeniging. Het doet spr. genoegen dat er zooveel
leden van Hollands Noorderkwartier aanweizg zijn
en spr. heet dan in het bijzonder welkom den heer
Kramer Glijnis, voorzitter dier vereeniging, benevens
de heer D. de Boer, vice-voorzitter van het Ned.
Landbouwcomité en den heer P. Stapel Cz., bestuurs
lid van dat comité. Dat er voor het tc behandelen
onderwerp zooveel belangstelling bestaat is niet te
verwonderen, als men nagaat hoe de toestand sedert
vorig jaar voor den landbouw is veranderd. De toe
stand is van zeer slecht uiterst critiek geworden en
het is onze plicht middelen te beramen om den
landbouw uit dien noodtoestand vandaan te krij
gen. Een ieder onzer doet daartoe zijn best, ook de
landbouworganisaties, maar wat de regeering betreft,
persoonlijk heeft spr. de overtuiging, dat de regee
ring niet doet wat voor een belangrijke groep als de
landbouw gewehscht is.
Maar spr. komt zelden in Den Haag. misschien
oordeelen personen die er meer komen, er anders
over. In ieder geval heeft het bestuur gemeend te
moeten pogen door do bespreking van het te behan
delen onderwerp, een steentje bij te dragen tot de
middelen om uit de impasse vandaan te geraken.
Immers voor en aleer men iets propageert, dient het
van verschillende kanten te worden bekeken en
daarom juicht spr. het toe, dat de hecren Nobel en
Jitta bereid werden bevonden het onderwerp te be
lichten en te bespreken. Spr. hoopt dat de bespre
kingen een positief resultaat mogen hebben en
verklaart de vergadering voor geopend.
Allereerst verkrijgt de heer Mr. F. A. Josephus
Jitta het woord ter bespreking van
Het Prae-advles van den heer Ir. C. No
bel (pro).
Dit prae-advies luidt als volgt:
Wanneer iemand het besluit neemt een onderne
ming op touw tc zetten of zijne bestaande onder
neming uit te breiden en daarvoor dus het benoodigde
kapitaal te stichten of aan te koopen en personeel in
dienst te nemen, bestaat bij hem het vermoeden, dat
de productiekosten door de geldelijke opbrengst van
den verkoop der producten zullen worden goedge
maakt. De productiekosten eener onderneming be
staan uit huur voor grond en gebouwen, rente voor
het in de zaak gestoken geld, afschrijving wegens
vermindering in bruikbaarheid van het kapitaal,
aankoop van grond- en hulpstoffen, loonen en salaris
sen van het personeel en het ondernemersloon van
den ondernemer, die zelf als leider van de onder
neming optreedt. Wanneer er gegronde reden bestaat
om te vreezen, dat niet al deze kosten ten volle door
de geldelijke opbrengst zullen worden gedekt en niet
op een ondernemersloon zal kunnen worden gere
kend, dat in goede verhouding staat tot de loonen
en salarissen van arbeiders en ambtenaren, zal in
den betreffenden tak van bedrijf geen uitbreiding van
het kapitaal plaats vinden en zullen daarin ook geen
meerdere arbeidskrachten werk kunnen vinden.
Dit is voor de kapitalistische productiewijze een
zaak van groote en verstrekkende beteekenis, want
wanneer die vrees, zooals thans in bijna alle bedrij
ven bestaat, zal dc kapitaalvorming bijna geheel
worden stopgezet, de bevolkingsaanwas niet op de
normale wijze aan werk kunnen worden geholpen, de
arbeidskracht der bevolking niet tot de hoogste pro
ductiviteit kunnen worden opgevoerd. Er bestaat in
elk bedrijf een optimum voor de hoeveelheid
kapitaal en de oppervlakte grond, die per arbeider
productief kan worden gemaakt, omdat de productie
toename vermindert als de hoeveelheid kapitaal of
de oppervlakte grond per arbeider grooter wordt en
die toename tenslotte zoo gering wordt, dat zij niet
opweegt, tegen de waardevermindering van het meer
dere kapitaal, of geheel achterwege blijft door de
onmogelijkheid om aan dc bewerking van den grond
en de verpleging van het gewas de noodige zorg te
besteden. Daarmede is niet gezegd, dat niet door voor
uitgang van de techniek en door aanpassing van het
verbruik aan de massaproductie op den duur een
grootere hoeveelheid kapitaal per arbeider productief
zal kunnen worden gemaakt, maar alleen een feit
geconstateerd, waaraan onder de bestaande omstan
digheden niet is te ontkomen.
De vrees, dat bij het vestigen eener nieuwe onder
neming of het uitbreiden van een bestaande niet
alle productiekosten ten volle door de geldelijke op
brengst zullen worden vergoed, ontstaat door de
ervaringen met de reeds bestaande ondernemingen,
want hoewel in den regel ongunstige periodes door
gunstige worden gevolgd, laat men zich toch gemak
kelijk vrees aanjagen door de verliezen van het
oogenblik, vooral zoolang de verliezen van jaar tot
jaar grooter worden. Hoewel men in zulk een periode
zal trachten de bestaande ondernemingen aan den
gang te houden, om van het bestaande vaste kapitaal
en den in cultuur genomen grond nog zooveel mo
gelijk voordeel te trekken, zal er toch van nieuwe
kapitaalvorming zoo goed als geen sprake zijn en
zal de werkloosheid, die daardoor ontstaat, vaak nog
worden vermeerderd, doordat men het bestaande
kapitaal niet ten volle kan benutten. In zulk een tijd
blijkt heel duidelijk do juistheid van de reeds in
1925 door mij uitgesproken stelling, dat de kapitaal
vorming niet door spaarzaamheid wordt bevorderd,
want er bestaat dan bij de ondernemers zoo goed als
geen neiging tot kapitaalsuitbreiding, hoezeer men
zich ook op spaarzaamheid zou gaan toeleggen en er
is dus voor de bespaarde gelden geen andere uit
weg dan ze te gebruiken voor aflossing van schulden,
zoodat fiduciair geld (zooals bankbiljetten en boek-
credieten) uit den omloop verdwijnt of ze in een safe
te bewaren tot gunstiger tijden. Hoe grooter in zulk
een tijd de besparingen zijn, des te meer koopkracht
wordt aan het koopen van producten onttrokken,
want als zij voor verbruiksuitgaven werden gebruikt,
zou de onmogelijkheid om ze voor kapitaalvorming te
gebruiken, op den prijs der producten minder ongun
stig werken en dus ook minder nadeelig op de ver
houding tusschen geldelijke opbrengst en productie
kosten.
De totale geldelijke opbrengst van alle ondernemin
gen, de geldelijke opbrengst alzoo van alle producten,
die zij ten verkoop aanbieden of voor eigen gebruik
bestemmen, vormt tevens het totale inkomen der
bevolking en als dat inkomen weer geheel wordt be
steed aan het koopen van producten, hetzij voor ver
bruik of voor kapitaalvorming, blijft de geldelijke
opbrengst der productie steeds dezelfde. Dit is de
1) Een hoeveelheid of oppervlakte, die niet ver
groot of verkleind kan worden, zonder dat
de productie vermindert.
normale wijze van besteding, want wanneer bespaarde
gelden worden belegd, zal degene, die ze in leen
ontvangt, ze gebruiken voor kapitaalvorming en
zoowel bij de kapitaalvorming als bij het verbruik
wordt het geld omgeruild tegen producten. Wordt
evenwel een deel van het volksinkomen aan den koop
van producten onttrokken, door het geld als zooda
nig te bewaren of het door schuldaflossing naar de
banken te doen terugkeeren, dan moeten de prijzen
dalen en moet de verhouding tusschen de geldelijke
opbrengst en de productiekosten ongunstiger worden.
Daarom is het in een tijd als wij thans beleven een
groote dwaasheid de menschen tot spaarzaamheid
aan te sporen en het te doen voorkomen of de crisis
door buitengewone spaarzaamheid kan worden be
zworen. De eenige weg om een crisis als de tegen
woordige te genezen, is er voor te zorgen, dat de
geldelijke opbrengsten der ondernemingen zooveel
omhoog gaan of de productiekosten zooveel omlaag,
dat men het bestaande kapitaal weer ten volle met
winst kan benutten door zooveel mogelijk perso
neel in dienst te nemen cn er bij de stichting van
nieuw kapitaal en de uitbreiding van bestaand
kapitaal groote kans is op een geldelijke opbrengst,
die hooger is dan de productiekosten. Als die kans
groot genoeg is, zal het ook aan de noodige besparin
gen niet ontbreken, want de ondernemers zullen dan
een voldoende rente kunnen beloven om de menschen
tot sparen aan te sporen.
Men spreekt in een tijd, waarin de productiekosten
van een bedrijf niet door de geldelijke opbrengst
worden goedgemaakt, van overproductie in dat bedrijf
en voor het geval zich dit in zoo vele takken van
bedrijf voordoet, dat de totale geldelijke opbrengst
van alle ondernemingen door de totale productie
kosten wordt overtroffen, van algemeene overproduc
tie. Overproductie wil dus niet zeggen, dat er van
alles te veel wordt geproduceerd, maar alleen, dat
de geldelijke opbrengst niet voldoende is om de pro
ductiekosten te dekken. Overproductie moet dus niet
worden genezen door van alles minder tc produceo-
ren of de menschen korter te laten werken, maar
door de geldelijke opbrengst te verhoogen of de pro
ductiekosten te verlagen.
Wanneer op die wijze gezorgd wordt, dat door de
ondernemingen gemiddeld voldoende winst wordt
gemaakt om den ondernemingslust in stand te hou
den, zal er steeds genoeg kapitaal worden gevormd
om alle arbeiders van werk te kunnen voorzien en
de productie tot de grootst mogelijke hoogte op te
voeren. Dit is altijd uitvoerbaar, indien de betrokken
partijen daartoe voldoende medewerking verleenen
en het is in aller belang hunne medewerking niet
te onthouden, want op die wijze is het mogelijk de
mechanisatie en rationalisatie van de bedrijven en de
verbetering der distributie tot het uiterste door te
voeren, zonder dat daardoor menschen werkloos wor
den en zonder dat daardoor het reëele inkomen van
een der betrokken partijen nadeel ondervindt. Het ligt
trouwens voor de hand, dat wanneer alle overbodige
arbeid vermeden wordt, alle beschikbare arbeids
kracht ten volle benut wordt en zoodanig benut
wordt, dat in alle bedrijven evenwicht is tusschen
geldelijke opbrengst en productiekosten, voor alle be
trokken partijen de maximale welvaart bereikt
wordt, die te bereiken is.
Zoolang de ondernemers geheel vrij worden gelaten
om arbeiders to ontslaan en in dienst te nemen, is
deze ideale toestand niet te bereiken, want om de
ondernemers te bewegen alle arbeidskrachten in
dienst te nemen en ze zoo doelmatig mogelijk over
de verschillende bedrijven te verdeelen, moet de
geldelijke opbrengst belangrijk boven de productie
kosten uitsteken, zoodat er boven een behoorlijk
ondernemersloon en een voldoende rente nog een
groote winst wordt gemaakt. Hierdoor wordt aan de
arbeiders een deel van hun rechtvaardig loon ont
houden cn hieraan is slechts te ontkomen door de
ondernemers tot het in dienst houden van vaste
arbeiders te verplichten, zoolang de geldelijke op
brengst van de onderneming voldoende is om de
productiekosten te dekken.
Om te leeren inzien, hoe de geldelijke opbrengst
der productie kan worden verhoogd of de productie
kosten kunnen worden verlaagd, moet men beden
ken. dat de totale geldelijke opbrengst van alle pro
ducten afhangt van het prijzenniveau, maar ook van
de bekwaamheid der bedrijfsleiders en arbeiders en
van den ijver waarmede allen hun werk verrichten
Daardoor wordt immers de hoeveelheid, die per
arbeider geproduceerd wordt, grooter en zal bij het
zelfde prijzenniveau de totale opbrengst grooter zijn
Daar evenwel op een gegeven tijdstip aan de be
kwaamheid en den werklust der betrokkenen niet
valt te veranderen, kan de geldelijke opbrengst
slechts worden gewijzigd door wijziging van het prij
zenniveau.
De totale geldelijke opbrengst van alle producten
vormt tevens het gezamenlijke inkomen van alle
betrokkenen, want de ondernemers krijgen haar in
handen en verdeelen haar over allen door loonbeta-
ling aan de arbeiders, rentebetaling aan de geldbe
leggers en huurbetaling aan de eigenaars van grond
en gebouwen, terwijl de rest hun eigen inkomen
uitmaakt.
Wordt nu dat gezamenlijke inkomen weer in zijn
geheel besteed aan het koopen van producten, hetzij
voor verbruik of voor kapitaalvorming en wordt dit
steeds volgehouden, dan blijft ook de geldelijke op
brengst der productie steeds dezelfde, onverschillig
of de productie in hoeveelheid groot of klein is, zoo
dat bij een schaarsche productie het prijzenniveau
hooger is en bij een overvloedige productie lager.
Wordt evenwel een deel van het inkomen gebruikt
voor schuldaflossing, zoodat fiduciair geld uit den
omloop verdwijnt, of laat men het geld ongebruikt
in een safe liggen, dan is de geldelijke opbrengst
van de volgende productie lager, hoewel de produc
tie in hoeveelheid dezelfde blijft. Omgekeerd zal de
geldelijke opbrengst hooger worden, wanneer geld,
dat een tijdlang bewaard is, weer in omloop wordt
gebracht of wanneer door middel van geldleeningen
of op andere wijze meer fiduciair geld in omloop
komt.
Daar de productie in hoeveelheid van jaar tot jaar
niet veel verandert, als men in aanmerking neemt,
dat overvloedige productie, voor zoo ver dit mogelijk
is. in den regel wordt bewaard tot een tijd van
schaarschte, is de totale geldelijke opbrengst een
maatstaf voor het prijzenniveau en omgekeerd. Ter
wijl nu de geldelijke opbrengst alleen afhankelijk is
van het prijzenniveau. zijn de productiekosten voor
zoover zij bestaan uit loonen, salarissen en onder
nemersloon. afhankelijk van het loonenniveau en voor
het deel. gevormd door rente, huur en afschrijving
en aankoop van grond- en hulpstoffen, vrij
wel evenredig aan het prijzenniveau. De som van
deze twee gedeelten mag niet grooter zijn dan de
totale geldelijke opbrengst; is zij dit wel, dan kan
men haar verlagen door het loonenniveau te verla
gen. Door het niveau der loonen te verlagen wordt
de totale geldelijke opbrengst niet lager, zoodat het
inkomen der ondernemers er grooter door wordt.
Daar de totale geldelijke opbrengst niet verandert
en dus ook de totale koopkracht dezelfde blijft, komt
in het niveau van de prijzen geen verandering, al
moge er door de inkomensverschuiving een veran
dering komen in de verhouding, waarin de verschil
lende producten gevraagd worden.
Men kan dus, wanneer de productiekosten de gel
delijke opbrengst overschrijden, den toestand verbe
teren en zelfs volkomen genezen door het niveau der
loonen te verlagen en de arbeiders mogen zich daar
over niet beklagen, omdat, zoolang er tusschen beide
geen evenwicht is, de toestand onhoudbaar is. van
kapitaalvorming geen sprake kan zijn en de werk
loosheid voortdurend moet toenemen. Dit wil niet
zeggen, dat de loonen zoo laag moeten worden ge
steld, dat elke willekeurige onderneming hare pro
ductiekosten met de geldelijke opbrengst moet kun
nen dekken, maar alleen, dat zij zoo laag moeten
zijn, dat een nieuwe onderneming, die met moderne
hulpmiddelen werkt, onder de leiding van bekwame
personen, in staat moet zijn een sluitende rekening
te maken. Dit is een eisch, waartegen de arbeiders
zich redelijkerwijs niet kunnen verzetten en waar
aan zij zich behooren te onderwerpen, al zou daar
door ook hun reëele loon verminderen.
Zij kunnen zich daarbij ook niet beroepen op on
rechtvaardigheid of ondoelmatigheid van het kapi
talistische productie systeem, want bij het socialis
tische is het eveneens wenschelijk, dat de productie
kosten ten volle door de geldelijke opbrengst worden
gedekt. Worden in dat systeem de prijzen te laag of
de loonen te hoog gesteld, dan moet hetgeen aan de
geldelijke opbrengst tekort komt door belasting
worden aangevuld en het is een algemeen bekend
feit, dat men veel minder gevoelt van het betalen
van een iets hoogeren prijs dan van een even groote
betaling in den vorm van belasting. De productie
kosten zijn bij het socialistische productiesysteem
niet lager, zoodat het prijzenniveau daar ten opzichte
van de loonen ook niet lager kan worden gesteld en
de geproduceerde hoeveelheid zal er niet grooter zijn,
als men de verbruikers niet dwingt, zich met de
uniforme producten der massaproductie teyreden te
stellen. Verbeteringen in de distributie zijn ook bij
het kapitalistische stelsel mogelijk en het stelsel van
gemeenschapsbemoeiing is ook daar nog voor uit
breiding vatbaar.
In het kapitalistische productiestelsel behoort ook
de rente, die aan de geldbeleggers toekomt, tot de
productiekosten, terwijl bij het socialistische geen
rente behoeft te worden berekend, omdat al het ka
pitaal eigendom is van de gemeenschap en niet uit
vrijwillige besparingen is betaald. Bij het socialisti
sche stelsel moet evenwel door de gemeenschap wor
den gezorgd voor de voortdurende uitbreiding van
het kapitaal, die noodig is ln verband met de toene
ming der bevolking en. voor zoover het minder be-
beschaafde volken betreft, hare toenemende be
kwaamheid en arbeidslust. Alle andere kosten zijn
voor beide stelsels gelijk, met uitzondering van de
pachtwaarde van den grond, die bij het socialistische
stelsel aan de gemeenschap vervalt. Daar evenwel
de gemeenschap om tot de socialistische productie
wijze over te gaan, den grond tegen behoorlijke waar-
devergoeding zal behooren over te nemen, is de ver
mindering der productiekosten, die door het verval
len van de pacht ontstaat, van zeer ondergeschikte
beteekenis. Men dient wel in het oog te houden,
dat de huur, die voor het gebruik van den grond en
de zich daarop bevindende werken wordt betaald
voor een zeer groot gedeelte rente is voor kapitaal,
dat in en op den grond is aangebracht.
Als men in aanmerking neemt, dat het vaste ka
pitaal. waarvan de waarde oorspronkelijk gelijk is
aan de stichtingskosten, door verminderde bruik
baarheid in waarde achteruitgaat en ten slotte voor
zijn bezitter alle waarde verliest, komt men tot de
conclusie dat de geldswaarde van al het reeds be
staande kapitaal bij gelijkblijvend prijzenniveau
steeds gelijk is aan de halve stichtingskosten en dat
dus de rente, die van al dat kapitaal wordt getrok
ken bij den gemiddelden rentevoet ongeveer i be
draagt van de halve stichtingskosten of 2 van de
volle stichtingskosten. Aangezien de bevolking elk
jaar met ongeveer 1.5 toeneemt en de jaarlijksche
toeneming van het kapitaal wel wat grooter zal moe
ten zijn om steeds de grootst mogelijke productie per
arbeider tc bereiken, zal men ook het. bedrag, dat
voor die kapitaalvorming noodig is. zeker op niet
minder dan 2 van de totale stichtingskosten van
al het bestaande kapitaal moeten stellen, zoodat het
bedrag, dat de gemeenschap bij de socialistische
productiewijze ten behoeve van de kapitaalvoorzie
ning in de productiekosten heeft op te nemen, min
stens even hoog is als het rentebedrag, dat daarvoor
in een kapitalistische samenleving moet worden ver
goed.
Wanneer dus de arbeiders trachten hun zooge
naamd reëele loon te verhoogen door het loonen
niveau boven het prijzenniveau tc doen stijgen of
vast te houden, scheppen zij bij de kapitalistische
productiewijze een volkomen onhoudbaren toestand,
die in een débaclc moet eindigen en wanneer zij niet
temin trachten hun zin door te drijven door over te
gaan tot de socialistische productiewijze, dan valt
hun het lid op den neus, omdat zij dan in den vorm
van belasting moeten bijbetalen, wat zij door prijzen-
verlaging of loonenverhooging zouden winnen. Het
gevaar is niet denkbeeldig, dat de productiekosten
dan nog belangrijk hooger zouden uitvallen, want de
zorg en de zuinigheid, die aan het behoud en het
onderhoud van het kapitaal worden besteed, vermin
deren de productiekosten en die zorg en zuinigheid
zullen bij het kapitalistische stelsel allicht grooter
zijn dan bij het socialistische.
Aan de gelijkheid van geldelijke opbrengst en pro
ductiekosten valt als minimum voorwaarde voor een
bevredigenden toestand dus niet te ontkomen en
daarom zullen de arbeiders er vrede mee dienen te
nemen, dat het looneniveau wordt verlaagd of het
prijzenniveau verhoogd, wanneer, zooals thans, de
totale productiekosten niet door de totale geldelijke
opbrengst worden vergoed. Het is namelijk voor het
bereiken van het evenwicht niet noodzakelijk de loo
nen te verlagen, men kan met evenveel succes het
prijzenniveau verhoogen, zoodat liet maar de vraag
is, welke weg de beste is en in hoeverre het mis
schien geraden is. beide wegen te doen samcnloopen.
Zooals wij hebben gezien, bestaan de productie
kosten uit twee deelen, een deel. dat evenredig is met
het loonenniveau en een deel, dat evenredig is aan
het prijzenniveau, terwijl de totale geldelijke op-
nrengst minstens gelijk moet zijn aan de som van
deze beide deelen. Daaruit volgt, dat het deel van
de productiekosten, dat evenredig is aan het prijzen
niveau, kleiner is dan de geldelijke opbrengst. Daar
om zal bij verhooging van het prijzenniveau de gel
delijke opbrengst meer stijgen dan de productiekos
ten, als het loonenniveau hetzelfde blijft en kan men
door verhooging van het prijzenniveau de geldelijke
opbrengst zooveel boven de productiekosten doen
stijgen als noodzakelijk is om het bedrijfsleven en de
kapitaalvorming weer volop aan den gang te brengen.
Hierin ligt zonder twijfel ook de reden, waarom
wij in dit moeras verzeild zijn geraakt, want zoo
goed als door stijging van het prijzenniveau de toe
stand kan worden in orde gebracht, kan hij door
daling van het prijzenniveau totaal in de war gera
ken, als het loonenniveau niet in dezelfde mate om
laag gaat. Dit nu is in de jaren, die achter ons lig
gen het geval geweest en zoo zijn wij van een toe
stand, die een tiental jaren geleden behoorlijk in
evenwicht was, vervallen in een toestand, waaraan
alle evenwicht ontbreekt. Men heeft door middel van
de herstelbetalingen, de aflossing van oorlogsschul
den en het hamsteren van goud. de wereldkoopkracht
zoo sterk doen inkrimpen, dat het prijzenniveau veel
te laag is geworden om evenwicht te maken met het
veel minder gedaalde loonenniveau.
Door de onevenredige daling van het prijzenniveau
werden de winsten kleiner en ging dus de waarde
van aandeelen achteruit, terwijl ook de waarde van
obligaties verminderde, naar, mate de betrokken
ondernemingen in minder bloeienden toestand gin
gen verkeeren. Door de steeds minder gunstig wor
dende resultaten verminderde ook de ondernemings
geest, kwam er stagnatie in de kapitaalvorming en
ontstond meer en meer werkloosheid. De verminderde
neiging tot kapitaalvorming deed den rentestand
terugloopen, was aanleiding tot steeds verder gaan
de inkrimping van den geldomloop door schuldaf.
lossing en het is door de verliezen, die met geldbe-
legging zijn geleden, thans zelfs zoo ver gekomen, dat
de menschen hunne besparingen in den vorm van
bankpapier bewaren, in plaats van er producten
voor te koopen ten behoeve van de kapitaalvorming.
Het spreekt van zelf, dat de koopkracht der bevolking
op deze wijze voortdurend moest terugloopen en dat
de producten tegen steeds lager prijzen van de han<F
moesten worden gedaan. Bijna alle vormen van bezit
zijn door de verminderde winsten en de geleden
verliezen sterk in waarde gedaald en tot overmaat
van ramp gaan de menschen nu ook nog op hun
verbruik bezuinigen en het aldus bezuinigde geld'
in hun brandkast of safe bewaren.
De ophooping van goud in landen als Frankrijk, oe!
Vereenigde Staten, Zwitserland cn hét onze draagt'
hetzelfde karakter, want zij is het bewijs, dat de be
volkingen dier landen met hare besparingen geen
raad weten en dat zij de uit het buitenland toe-j
vloeiende inkomsten niet weer in het buitenland
kapitaal durven om te zetten. Welke afmetingen
deze wijze van vermogenvorming en bezuiniging!
reeds heeft aangenomen, valt ook af te leiden uit het
feit, dat er bijna viermaal zooveel Nederlandsche
bankbiljetten (f1200 millioen) in omloop zijn als voor
den oorloe en dat niettemin de prijzen van verschil-;
lende artikelen reeds beneden het vooroorlogsch»
peil gedaald zijn.
Dat hierdoor een catastrofale prijsdaling van de
effecten en van den grond is in het leven geroepen,
is licht te begrijpen en dat thans steeds luider ge-
roepen wordt om loonenverlaging eveneens. Wan-
neer men evenwel bedenkt, dat deze crisis niet ont
staan is door verhooging van de loonen, maar door
het buiten werking stellen van koopkracht, schijnt-
het meer logisch niet de loonen te verlagen, maar de
koopkracht te vergrooten door althans voor het geld,
dat in de safes wordt bewaard ander geld in omloop
te brengen en op die wijze het prijzenniveau te ver-!
hoogen. Dit middel bezit bovendien het groote voor-f
deel, dat het veel sneller werkt dan pogingen om tot
een vrij groote en algemeene loonenverlaging te
komen. Het schijnt mij zelfs ondenkbaar, dat men een
zoo belangrijke loonsverlaging zoo snel zal kunnen
doorvoeren als noodig is om het evenwicht zoo tijdig
te herstellen, dat de crisis niet in een volledige
catastrofe eindigt, terwijl bovendien ook de aanpas-?
sing van alle prijzen aan het lage niveau der groot»
handelsprijzen veel tijd zal kosten en onbillijkheden;
zal veroorzaken.
Daarbij komt dan nog, dat men door een algemeen®'
loonenverlaging het prijzenniveau op het vooroorlog-!
sche niveau vastlegt en daardoor de waarde van het
ruilmiddel opvoert tot het dubbele van de eerste tien!
na-oorlogsche jaren. Dit is zeer voordeelig voor alt
degenen, die schuldvorderingen of obligaties in gul-
dens bezitten, maar zeer nadeelig voor degendh, die
deze schulden en de jaarlijksche rente daarvan heb
ben te betalen en daar de laatstgenoemden over het
algemeen veel minder draagkracht bezitten dan d®
eerstgenoemden en zeer velen vaji hen zelfs door den
verdubbeling hunner schuld straatarm worden, be
staat er alle aanleiding om het middel der loonen-?
verlaging als een zeer funest en verraderlijk middel!
te beschouwen. Ook de last der gemeenschapsschul-;
den wordt daardoor voor de belastingbetalers bijna;
ondragelijk, zoodat men zich wel tweemaal mag be-i
denken, eer men met ernst tot dit middel zijn toe-I
vlucht gaat nemen.
Hiertegenover staat de mogelijkheid, dat het be
drag, dat wij in guldens van het buitenland te vorde
ren hebben, grooter is dan het bedrag dat het buiten
land van ons in guldens te vorderen heeft. Dat is dan
bij de dalende prijzen voor ons een zeer voordeeligcn
toestand, want daardoor wordt onze vordering op het
buitenland grooter, zoodat men de vraag kan stellen
of het wel verstandig is, dat voordeel prijs te geven
door de prijzen hier kunstmatig tc verhoogen. Ook
hier kan men evenwel de overweging laten gelden,;
dat die hoogere waarde, die aan de daling van liet?
prijzenniveau te dank.au ia—oriR t»'o(
toekomt, terwijl bovendien door deze waardcverho<%
ging van dén gulden de verplichting voor den schub
denaar meer drukkend wordt en daardoor het gevaai
wordt vergroot, dat hij niet ten volle aan zijne ver
plichtingen zal voldoen.
Alles bij elkander genomen schijnt het mij toe, dal
het nadeel van een stabiliseering van het lage prijzen
niveau door een algemeene en groote loonenverlagini
voor onze met schuld bezwaarde landbouwende bevol
king zoo groot is, dat daartegenover het mogelijk®
voordeel voor onze buitenlandsche vorderingen niet
van overwegende beteekenis kan zijn. Bovendien acht
ik het niet mogelijk de loonenverlaging met voldoen
de snelheid uit te voeren om de productiekosten zoo
veel beneden de geldelijke opbrengst te doen dalen,
dat er weer ondernemingsgeest ontstaat en het ham
steren van bankpapier tot stilstand wordt gebracht
Zoolang dit niet gelukt, gaat de prijzendaling door en
moeten de loonen nog sterker worden verlaagd om
het evenwicht te herstellen.
Daarom ben ik van meening, dat men zich vooral!
niet blind moet staren op den wensch naar algemeene:
loonenverlaging, al moge er ook voldoende aanleiding
zijn, de hoogste stedelijke loonen belangrijk te ver
lagen en in het algemeen de stedelijke loonen meer*
te doen naderen tot het niveau \an de landbouwloo-i
nen. Er dient in de allereerste plaats een dam te wor-J
den opgeworpen tegen de prijzendaling, die een ge-,
volg is van het hamsteren van bankbiljetten en in
de tweede plaats zal men diegenen, die het gevoeligst
onder den crisistoestand lijden, zoo flink met geld
moeten steunen, dat inderdaad van steun kan worden'
gesproken. Als men dit doet. worden de noodlottigste
gevolgen van de crisis voor het heden weggenomen!
en kan men rustig overwegen, wat verder te doem
valt..
Een doelmatig middel hiertoe schijnt mij het van
Rijkswege in omloop brengen van muntbiljetten in
zoodanige hoeveelheid, dat zij dc gehamsterde bank
biljetten kunnen vervangen cn bovendien nog kunnen;
bijdragen tot een geleidelijke verhooging der prijzen.
De regeering kan zich door middel van een wet doen
machtigen, gedurende den loop van een jaar voor:
een bedrag van 500 millioen gulden aan muntbiljetten
uit te geven en dit geld to gebruiken om geldelijken
steun tc verleenen aan de landbouwende bevolking,
om alle werklooze arbeiders weer tegen een behoorlijk
loon aan passend werk te helpen en om de onderneJ
mers in staat te stellen het benoodigde kapitaal daar-»
voor te stichten. Bovendien kunnen de gemeenten
daarmede aan het noodige kasgeld worden geholpen:
en kan de uitvoering van openbare werken zooveel
worden bespoedigd als mogelijk zal blijken, zonder1
een al te groote vraag naar sommige grondstoffen te
doen ontstaan.
Er zijn in ons land ongeveer 200.000 hoeren en
tuinders, die nu reeds geruimen tijd zoo goed als zon
der loon hebben gewerkt en bovendien nog belangrijke
verliezen hebben geleden. Het zou, naar mij voorkomt,:
geen te royale steun zijn, wanneer aan al deze gezins
hoofden een bedrag van fS5.— per maand werd uit-j
gekeerd, zoodat aan ieder van hen gedurende het eer
ste jaar een bedrag van f 1000 zou toekomen. Door
allen evenveel te geven, ontvangen de minst draag-
krachtigen betrekkelijk het meeste en door het op
deze wijze te geven, wordt alle omslag van controle
en administratie voorkomen en heeft men zekerheid,
dat het geld inderdaad in handen komt van degenen,
voor wie het bestemd is. Gevaar, dat ook dit geld
gehamsterd zal worden, bestaat bij deze menschen
zoo goed als niet, daar verreweg de meesten het voor
aankoop van bedrijfshenoodigdheden en levensbe
hoeften broodnoodig zullen hebben.
Indien men het bedrag belachelijk hoog mocht vin
den, moge men bedenken, dat de verlaging van de
prijzen der landbouwproducten voor de overige be
volking jaarlijks een grooter voordeel beteekent dan
het bedrag van 200 millioen gulden, dat de landbou
wende bevolking op deze wijze zou ontvangen en dat
deze geldelijke steun dus op den keper beschouwd;