Tuinbouwvereeniging „De Toekomst". Een oud verhaal Woensdag 20 Januari 1932. SCHAGER COURANT. Derde blad. No. 9006 Dat na veertig jaar weer actueel geworden is. Verschil van meening. DE LAATSTE RIT. (Vervolg). Trijntje sp$Lk^»eer langzaam en uitermate geaccen tueerd, daardoor waé stijf en gemaakt wel is waar, doch dat ging bijna geheel verloren door den natuurlijken, vriendelijken lach, waarmee haar woorden gingen ge paard. Bij dien laatsten zin echter zag zij ernstig, ae uitdrukking van haar mooi rond gezichtje had iets pijnlijks. Dat ontging Wolmers niet, toen hij antwoordde: Pardon, juffrouw Pleite. Ik bezocht deze plaats uitsluitend met het doel, om mijn oude vrienden hier op te zoeken. Nu ik er eenmaal ben, tracht ik het nuttige met het aangename te vereenigen. Zóó? dat wist ik ook niet." zei Piet, die merkte dat zijn zuster niet recht wist, wat daarop te antwoor den, „ik dacht óok, dat je voor zaken hier waart. Neen, ik was voor zaken te Alkmaar, waar ik een rijwiel moest afleveren; hier ben ik gekomen om je vader, je broer en Trijntje. Je broer is op reis, dien zal ik niet zien, en dat ls dus een teleurstelling, doch jou had ik hier niet verwacht; deze ontmoeting is me een verrassing. En denkt u hier eenige dagen te blijven? Mijn plan was, van middag weg te gaan, doch ik heb me laten lijmen cn ga nu morgen. Hoe bevalt u de tegenwoordige standplaats van uw vader? Dat gaat wel. Heel voorzichtig geantwoord, juffrouw Pleite. U ■wilt u natuurlijk niet ontevreden toonen in de tegen woordigheid van mijn vriend Piet, die dweept met zijn geboorteplaats. U wilt de schaapjes van uw vader niet kwetsen, maar in den grond van uw hart wenschte u dit dorp naar de Mookerheid en uw vader in een stad met voor u geschikte conversatie. O, u vergeet, dat uw vriend weldra zelf herder zal zijn en dus niet meer behoort tot de „schaapjes" van vader, en verder is zijn zuster Trijntje mij een zoo trouwe vriendin, als ik in geen stad zou kunnen vin den. Ik ben bijzonder aan haar gehecht. Ha, ha, ha! En dat noemt zich hier voor zijn ple zier," lachte Piet; „zoolang als je hier bent, heb je het aan den stok gehad. Met vader over protectie, met mij over beschermende rechten, met Trijntje over alles en nog wat, maar nu loop je er eigenlijk eerst goed in. In tegenwoordigheid van mijn en haar trouwste vriendin, mijn zuster zoo te veronachtzamen! Het is zooals juf frouw Pleite zegt: ze is zeer aan haar gehecht, dus Nu en ik zou willen zeggen, dat dit pleit voor den goeden smaak van juffrouw Pleite. Trijntje is een aller liefst. oprecht, degelijk meisje. Zij Ja, nu wil je het goed maken," viel Piet in. Neen, dat wat ik zeg. meen ik, maar Nu, maar?" vroeg Trijntje. Ja. 't is zoo moeilijk ommeenfin! Ik zal u zeg gen wat ik meen. Ik begrijp niet, hoe uw aandacht zoo direct op haar werkelijk buitengewoon goedo hoedanig heden is gevallen. Hoe bedoelt u? Wel, een dame sluit zich gewoonlijk niet zoo spos- dig aan bij een boerinnetje; zij hecht zich aan vormen en uitdrukkingen, die de mogelijkheid tot toenadering bijna uitsluiten. Zoudt u denken? Wis en zeker. Ik merk het al, u loopt niet hoog met boerinnetjes. Met uw verlof, dat heb ik niet gezegd. Ik zie in het boerinnetje veel goeds en zou gaarne vele van hare eigenschappen door dames overgenomen zien. En welke zijn die deugden? Och, zij heeft niet die behoeften van dames; zij vermaakt zich thuis ln hare omgeving, zij denkt aan haar man en aan haar kinderen; zij gaat alles na, ad ministreert het huishouden zeif, in één woord, is hui selijk en huishoudelijk. En de dames? Denken aan haar vriendinnen, partijtjes lectuur, opera's, buitenlandsche reisjes, enz. Ja, ik zie wel Piet, dat je onophoudelijk zit te lachen en verwacht, dat ik er nu tegenover juffrouw Pleite, dat „een dame" is, in zal loopen, zooals je vermoedde dat ik het straks tegen over Trijntje deed. Maar het spreekt vanzelf ja, lach maar gerust uit, ik begrijp eigenlijk niet waardoor ik daartoe aanleiding geef, en waarom je je vroolijkheid zou verbergen het spreekt vanzelf, zei lk. dat ik de goeden niet te na spreek, en dat ik reden heb, om juf frouw Pleite onder die goeden te rangschikken. Hoezoo? Wel, omdat u zoo gehecht zijt aan Trijntje. Hare hoedanigheden moeten u sympathiek zijn, zóó zelfs, dat u u over het boersche hebt heengezet. U bedoelt haar spraak? Ja, dat is jammer, vind ik. O, maar die taal spreek ik zelf ook; wanneer de ouwe heer er bij is. dan heb ik den moed niet om Hol- landsch of „heersch" zooals hij dat noemt, te spreken. Maar dat is nu toch wel wat ver gedreven. Ik weet, dat hij niet velen kan. dat zijne dochter die zoogenaam de .grooskigheid" uithaalt., maar dat hij het u nu ook al niet toestaat Och, ik heb me tot de gewoonte gemaakt, om niets te doen wat vader Veger onaangenaam is en zijn verlangen stipt op te volgen. Het ontging Wolmers alweer niet, dat Piet in stilte lachte en dat hii een blik van verstandhouding wisselde met juffrouw Pleite. Plotseling ging hem een licht op. Hij begreep de gansche geschiedenis. Tijdens het geheele gesprek had hij in beide personen iets gedwongens ont dekt. Vooral in haar optreden zag hij al direct iets, waaraan hii geen naam kon geven. Hij zag in de ver houding tusschen Piet en juffrouw Pleite onmiddellijk ieta mystieks. N u begreep hij, waarom zij zich zoo bijzonder hecht te aan Trijntje; het was een zusterlijke ge hechtheid. Wat dom, dat hij dat niet eerder had gezien. Nogmaals bewonderde hij het mooie figuur en het mooie, frissche gezichtje, donker getint door de voile, die het' bedekte, en inwendig benijdde hij den gelukki gen Piet. die van louter plezier over zijn geheim, zich zat te verbijten van het lachen. Ook juffrouw Pleite had het benauwd. Daarom zei hij: Ik zie dat u bijzonder vrooljjk is en dat Piet in die vreugde deelt. Kwam me dat ln het begin wat vreemd voor, thans geloof ik lont te ruiken. Hoezoo? zei Piet met een quasi ernstig gezicht. Ja, houdt je nu maar niet langer alsof je elkaar vreemd waart. Ik moet zeggen, jullie hebben je rol goed gespeeld, en nog was ik er niet achter gekomen, wan neer je bij de woorden „vader Veger" niet zoo'n betee- kenisvollen blik hadt gewisseld. Dat voortdurende „mijn heer" en „juffrouw" bracht me ook in de war. Trijntje, die, zoodra ze zich ontdekt zag, niet beter wist te doen in hare uitgelatenheid dan Piet bij de schouder al lachende heen en weer te schudden stak eindelijk haar arm door dien van haar broer en zei: „Dat hèwen 'm 'rs lekker leverd. Daarbij stak ze Wolmers haar handje toe, als ter ver zoening. Reeds had hij hot gegrepen en stond hij op het punt. om juffrouw Pleite met haar engagement met Piet te feüciteeren. toen het meisje vervolgde: En hèw 'k 't „heersk prate" nouw niet goed anleerd, sins dat jij me les gaove? Een oogenblik stond Wolmers verstomd haar met groote oogen aan te staren. Plotseling greep hij haar woest ook bij de andere hand en riep: Trijntje, ben j ij het? Op hetzelfde oogenblik zag Trijntje iemand het hek van het erf binnenkomen. Zii rukte zich los en ijlde met den uitroep: „deer is vader!" de deur uit. Piet beweerde overal pijn te hebben van het lachen en vroeg: Voor wie hield je haar dan toch? Wel, voor je meisje! Opnieuw proestte de adspirant-predikant het uit en zei, nog hijgende van het lachen: Zeg, laat... vader... niets n.erken; we hebben 't nog maar altijd over protectie gehad... Mijn meisje! ha, ha, ha! Wolmers had een kleur en zei niets. Gemiddag, deer ben 'k weer! Zoo vader, hoe was 't in het land? Goed me zuen, goed. 'td roogt alweer mooi of. De vollige kraijge witte koppe. zoo as Kloas dén zoit. En hoe hèwe jullie 't had? 'k Zou meest miene, niet goed. Wol mers kaijkt net of ie blouw haalt heb. Wa skeelt 'r an me taat? Wolmers, die juist antwoordenw ilde, werd in de reden gevallen door Piet, die. vreezende dat Wolmers zich zou verpraten het verstandiger oordeelde, om voor hem te antwoorden. Och. we hebben het natuurlijk óver protectie ge had en Wolmers heeft tegen mijn argumenten natuurlijk niets weten aan te voeren. Daarom kijkt hij zoo sip. Hij is in één woord... Piet wilde nog verder gaan, doch Wolmers gaf zich een harden klap op de knie en riep: Maas dat is nu toch een beetje al te kras. Daar is géén syllabe van aan... Zeg nou niets, kerel, zeg nou niks! Laat i k dat nou vader derus vertellen. We hadden het eerst a,l over verschillende andere dingen gehad, maar eindelijk zeg ik omdat hy er altijd maar weer op terug kwam, op die enorme sommen, die de arbeider door vrijhandel min der verdient goed, ik zal jé een ander voorbeeld ge ven. Ik zei: „Voor het vervoer van een last buitenlandsch graan berekent men f 12.Van die vracht... neen. luister nu nog eens goed Wolmers van die vracht krijgen de stoomschepen meestal buitenlandsche de helft; de andere helft wordt besteed aan uitvoer- en invoerhavens, f 3 voor de uit- en f 3 voor de invoerhavens. Dus op elke last wordt verdiend in Nederland f 3, dat is nul komma tien, zegge tien centen per H-L. Snap je 'm nu? Maandagmiddag vergaderde de Tuinbomvvcrecni- ging „De Toekomst" in de kolfbaan van den lieer Kramer te Zuidscharwoude. Het was de zoogenaam de jaarvergadering, zoodat hot bezoek als bij die ver gadering gewoonte, niet te wenschen overliet. De voorzitter, de heer S. de Boer, opende dc verga dering met het volgende: Openingsrede. M.H., Namens het bestuur heet ik u allen harte lijk welkom op onze jaarvergadering; ook een wel kom aan de pers, die bereid is, hedenmiddag onze besprekingen te volgen en in haar couranten vast. te leggen, l'it het jaarverslag van den secretaris zal wel blijken, dat wij in het afgeloopen jaar nog al eens extra vergaderd hebben, cn dat is meestal een verkeerd tcckcn, dat betcekent doorgaans, dat er iets bijzonders aan de hand is, cn dat was in het afge loopen jaar zeker het geval. Ongerustheid heerschte alom in den tuinbouw, on gerustheid over den toestand van heden en ook over de toekomst. Over dc resultaten van de huidige win- tercampagne kunnen wij ook zeker zeer ongerust wezen: te meer daar nog alle hoop hierop was ge vestigd. Maar als wij met zacht weer den winter door moeten, dan vrees ik voor deze campagne het ergste. Wij weten gelukkig niets vooruit en daarom moet de hoop ons bewaren voor geheele lusteloos heid. Voor alles wordt een oorzaak gezocht-en zoo ook in deze, al is het dan niet de eerste keer, dat met een zachten winter onze kool een lagen prijs opbrengt. Wij meenen, dat de slechte toestand ook mede ver oorzaakt wordt door de hooge invoerrechten, die de verschillende landen eischen van onze producten. De verarming die thans onder de tuinders hcerscht is zeker ontstaan door dc ziekte in onze gewassen: het vorige jaar trad dc draaihartigheid zoo hevig op in onze kool, dat wij van een misoogst konden spre ken. en in het begin van het afgeloopen jaar ver nietigde de ziekte onze nieuwe aardappelenoogst, wat ook van velen een belangrijk deel is van hun bedrijf. Bij-cultures, zooals nep, zomeraardappelen. slaboonen en ook zelfs uien en peen worden er door onze vereen, niet veel verbouwd, zoodat de aanvoer van zomer- en herfstproducten klein is, weshalve de winterkool de hoofdbron van bestaan is. De tariefmuren, die elk land bijna heeft ter be scherming van eigen volk, zooals het heet, brengt een ontzettende ontreddering in de wereld te weeg; overal groote werkloosheid, ontevredenheid en strijd, wat van jaar tot jaar erger wordt en zooveel ho,ogcr de invoerrechten opgevoerd worden, zooveel slechter het wordt, daar de circulatie van producten cn geld al minder wordt. Ook de verarming in het buitenland bemoeilijkt, onzen export terdege. De betaling der oorlogsschul den is voor de betrokken landen iets onmogelijks, zoodat het zeker voor geheel Europa een zegen zou zijn wanneer daar de pen door gehaald werd. Op de Volkenbondvergaderinjfen, waar de bekwaamste mannen uit de verschillende landen bij elkaar komen, wordt steeds gesproken, dat de invoerrechten naar omlaag moeten, ja. dat vrijhandel toch wel het beste is, daar hadden we dan ook eerst alle hoop op ge vestigd, dat het daar toch niet bij praten zou blij ven, maar de ondervinding is anders; als de hoeren weer thuis waren, werd er geheel anders gesproken en gingen de tarieven niet naar omlaag doch om hoog. Engeland, het land van den vrijhandel, heeft ook thans invoerrechten voor verschillende producten vastgesteld en met zorg zullen onze collega's in Zuid- Holland, die daardoor wel het, zwaarst getroffen zul len worden, de toekomst tegemoet zien. Moet ook Nederland daaraan mee doen? Een kleine stap in die richting gedaan en wel dat het invoerrecht van 8 op 10 is gesteld, ook al weer om de landsbegroo- ting beter sluitend te doen zijn, want dat beteekent Wrightons paard ging vlak naast de kastanjebruine rijden. „U moet mij volgen, Miss Marston", fluisterde hij haar in. „Ik ben verantwoordelijk voor u." Het sein tot den afrit werd gegeven. „Dezen kant, Miss Marston, volg mij!" riep Smithson. Wrighton zei niets, maar hij wist, dat zij achter hem reed. Na eenigen tijd draafden zij langs een beek. Mr. Wrighton maakte een kleinen omweg en reed over een brug; maar, daar het maar een smal water was, achtte Dolly het niet de moeite waard, om dien ultra voorzich- tigen weg te nemen, en dreef zij haar paard aan. om er over te springen. Dit ging ook betrekkelijk goed. maai de grond aan den oever waar zij neerkwam, brokkelde af en de achterpooten van het paard gleden in de beek. Op meesterlijke wijze zette zij de merrie aan, tegen den oever op te klauteren en zoo kwamen ze beiden toch nog behouden aan. Mr. Wrighton reed naar haar toe, terwijl zijn gelaat harder en strenger stond dan gewoonlijk. „Miss Marston, waarom volgde u mij niet? Die oever is gevaarlijk en u ontkwam ternauwernood aan een ernstig ongeluk." Even later kwam Harry Smithson ook aan cn geza menlijk reden ze naar „Sparrenzicht' terug. Wrighton was stil. De andere twee praatten en lach ten druk. Bij het huis aangekomen, hielp Smithson haar afstijgen. De groom nam onmiddellijk de kastanjebruine mee. „Ik reken er vast op, dat u de volgende week weer rijdt", zei Smithson. Mr. Wrighton had zijn paard naar den stal gebracht Hij ging juist het huis binnen, toen zij. in de open hall deur, Harry Smithson goeden dag wuifde. „Hoor eens hier, Miss Marston", begon hij streng. „U heeft vandaag uw woord gebroken tegenover mij." Dolly knikte. „Zoudt u nog eens aan de jacht willen deelnemen?" „U meent zeker, dat u mij niet meer onder uw geleide wilt nemen, tenzij ik beloof, dat ik u precies volgen zal?" „Juist, dat meen ik." „Ik geloof, dat ik u bedanken moet, dat u mij van daag heeft meegenomen", zei ze, op een anders alles behalve dankbaren toon. „En als ik dat niet beloof, dan zult u zeker Mrs. Brotherton overreden, om mij haar toestemming te weigeren?" „Juist". Ze keek hem aan met een blik vol verwijt. Ja, maar wat drommel, daarover hebben w« straks... Wacht, nu eens even: De gemiddelde opbrengst van een bunder land ia laten we het maar heel laag rekenen 30 H.L. De ge middelde som van arbeidsloon ook laag gerekend na tuurlijk f 60.Dan geeft elk H.L. dat, in ons land wordt geproduceerd, den arbeider direct f 2. Hierbij nog ongerekend de loonen aan arbeiders, van timmerlieden, zadelmakers, enz. die den inventaris maken en herstel len." Wolmers had langzamerhand meer en meer zijn aan dacht geschonken. Wordt vervolgd. voor ons land een meer inkomen van 10 a 12 milt lioen. Een betere handelspolitiek wordt hier wel gc- wcnscht geacht; in Dec. van dit jaar is de 3-jarige handelsovereenkomst met Duitschiand afgeloopen en wel wordt gevreesd, als Nederland geen goede han delspolitiek invoert, de nieuwe overeenkomst, die ge sloten moet worden, slechter zal zijn cn dat moet in elk geval voorkomen worden; daarom heeft ook deze organisatie dit onder de aandacht van dc regeering gebracht cn is gezegd, dat een verslechtering van de mogelijkheid van export naar Duitschiand voor onze tuinbouwstreek zeker den financieelen ondergang zal beteekenen; cn is den Minister verzocht, niets na te laten cn alle aan de regeering ten dienste staande middelen aan te wenden om een dergelijke ramp te voorkomen. De tuinbouw is in een staat ge komen, dat ze zonder hulp niet meer staande kan blijven, ten minste, dat niet meer zoo intensief ge werkt kan worden, omdat er geen gel tl is voor ar beidsloon, maar ook zouden vele bedrijven tot den ondergang zijn gedoemd, en ook, dat moet, als het mogelijk is, voorkomen worden. De regeering is in de hulpverleening aan den tuin bouw tot heden zekér te kort geschoten; wanneer wij nagaan de ramp, de ziekte in de aardappelen, die zoo hevig was, dat er vele tuinders zelfs broo deloos waren, daarvoor heeft zich een commissie ge vormd, om de schade op te nemen en die hebben toen een zeer bescheiden steun aan de regeering gevraagd en wel om de ramp te lenigen door het geven van rentelooze voorschotten, doch de Minis ter heeft dit verzoek, dat, zoo dringend noodzakelijk was, direct behandeld te worden, de menschen laten wachten, zoo lang, dat de hoop op liet verkrijgen daarvan verloren ging en ook goed was, want het is zoo op de lange baan geschoven, dat er tenslotte niets van terecht is gekomen. De regccringsmenschen konden in dc oorlogsjaren in één nacht soms een noodwet maken, wat den tuinbouw soms kapitalen kostte, maar thans zijn de hecrcn dat verleerd, want voor een ramp als wel ke deze streek getroffen heeft door de ziekte in ilo nieuwe aardappelen, was zeker een noodwet noodig, die zeker in een paar dagen klaar gemaakt had kun nen worden. Door het steeds benauwder worden, is tenslotte weer bij de regeering aangeklopt om rentelooze voor schotten te verstrekken voor liet in stand lioudetf van de bedrijven en ook om de werkloosheid in de tuinbouwstreken, wat zeker het gevolg zal zijn, to voorkomen. Met het combineeren van beide aanvragen is thanst f700.000 toegestaan als rentelooze voorschotten. Door de Prov. Comm. was o.v. 3 millioen aange vraagd, maar de Minister heeft zeker gemeend, dati dit overdreven was en heeft er bovengenoemde som van gemaakt. De bepaling is er nog bij gemaakt, dat de betrok ken gemeenten 30 van het aangevraagde moeten bijdragen. "Dus de gemeenten, die het ergst doop den crisistoestand getroffen worden, moeten bovendien nog het meest bijdragen in het verstrekken van des rentelooze voorschotten. Dit is dan ook terdege onder dc aandacht van den Minister gebracht, ook door Kamerleden, zoodat wij willen hopen, dat ten eerste niet aan het genoemde kapitaal vastgehouden wordt en ten tweede dat den gemeenten een minder zware last opgelegd wordt. Ook willen wij hopen, dat de commissies, die cv. voor geroepen worden om de aanvragen te beoor- deelen, dit zeer ruim opvatten, want het gaat nu nietj meer om de zwaarst getroffen bedrijven of om de minst weerstandbiedende bedrijven, maar elk bedrijf is thans op een noodpeil, dat er geholpen moet wor den en daarom zullen de aanvragen zeker algemeen zijn en m.i. moeten ze ook algemeen verstrekt wor den. Thans is er nog een verzoek aanhangig dat ge richt is tot den Minister uit deze streek voor ecit toeslag op onze winterkool, wat zeker bij dezen voort* „Ik zou veilig zijn onder de hoede van Mr. Smithson.'* „Dat denkt u maar! Hij rijdt er maar op los! Nu, be looft u het?" Het kostte Dolly blijkbaar moeite, haar antwoord tei kiezen. Dus voegde hü er nog bij: „Ik zou u niet vragen, mij te volgen, als ik Smithson; een veilig geleide achtte; maar dat is hij niet; ik ver zeker het u." „U zult mij natuurlijk niet toestaan te gaan, tenzij ik beloof u te volgen?" „Juist. En laat ik er nog even bijvoegen, dat, als lï toch uw eigen weg gaat, zooals den vorigen keer bij de beek, ik dan voor de eer bedanken zal, u te geleiden."' „Beschouwt u dit waarlijk als een eer?" „Nu, belooft u het of niet?" „Och ja, ik zal het wel moeten doen als ik tenminste niet een groot genoegen verbeuren wil!" ,Ik dacht wel. dat het genoegen bij u vóór ging", zei hij kalm. „Gaat u mee naar de zitkamer?" „Neen, ik ga naar boven naar Toby." Mr. Wrighton bleef voor den lunch en dus had Dolly weer het „genoegen" om met hem aan tafel te zitten* HOOFDSTUK XIII. Harry Smithson was geheel onder Dolly's bekoring* Hij woonde met zijn zusters, die hem op de handen droe gen. Dus kostte het hem ook niet veel moeite, haar ta bewegen, een bezoek te brengen op „Sparrenzicht", al vonden ze het dan ook bespottelijk, dat Harry zoo in eens liefde scheen te hebben opgevat voor een gezel schapsdame. Dolly, van haar kant, voelde zich niets op haar ge mak met de Misses Smithson en sloeg dan ook haar uit- noodiging af. om met haar mee te gaan naar een concert in Diston. Heel beleefd hadden zij er anders bijgevoegd, of zij dan ook dien nacht bij hen bleef slapen. Toby vond het heerlijk, dat Mr. Smithson zoo dikwijls kwam, en nooit met leege handen! Altijd bracht hij het een of ander mecaniek stuk speelgoed mee en dik wijls werden er op de werkkamer beraadslagingen ge houden over gebroken of verbogen veeren, of andere on herstelbare schaden, waar Smithson dan toch wel weexj op de een of andere wijze in wist te voorzien. Mrs. Brotherton mocht Harry Smithson graag lijden, al was het alleen maar, om de attenties, haar zoon be wezen. Ze was dan ook niet blind voor zijn gevoelens jegens Dol' Wordt vervolgd. FEUILLETON NAAR HET FNGELSCH. l. Wrighton had een stoel genomen naast Dolly en die zat het verst van den haard af. Hij lachte, maar ant woordde niet „Nu nog eens even teruggekomen op den rit: U zult Miss Marston voor dezen eenen ochtend toch wel eens kunnen missen? Smithson zal de merrie voor haar stu ren om tien uur." „Er komt niets in van een rit met Smithson." Dolly zei wijselijk niets: ze achtte Mr. Wrighton vol komen berekend, om alleen den strijd uit te vechten. „Zal je op haar letten?" vroeg Mrs. Brotherton einde lijk. „Ja, ik zal op haar letten." „Belooft u mij, om bij Mr. Wrighton te blijven?" „Dat beloof ik u," zei Dolly zedig. Haar oogen schit terden van vreugde. „Maar als u liever had, dat ik niet ging, dan zal ik thuis blijven." „Zorg, dat u om tien uur gereed is", zei Mr. Wrighton. Hij keerde zich nu tot Mrs. Brotherton en zij begon nen over zaken te spreken. „De mijnwerkers hebben om meer loon gevraagd," zei hij. „Stem je daarin toe?" „Neen, ik kan niet. Er zou dan in het geheel geen winst overblijven. Intusschen dreigen ze met staking." „Dan zal je toch moeten toegeven." „Daar denk ik niet aan. Ze worden beter betaald en zijn beter behuisd dan andere mijnwerkers. Ik zou nog eerder de mijn sluiten dan dat ik toegeef!" Toen Dolly ging, waren ze nog aan het bespreken van dat vraagstuk. Lang vóór tienen was zij klaar. Op het diner had zij al vol verlangen uitgekeken, maar op dezen rit verheug de zij zich nog meer. Misschien mooht zij de meute wel volgen; een heel klein eindje! Van Mr. Smithson kon zij wel alles gedaan krijgen, maar Mr. Wrighton had Mrs. Brotherton beloofd, op haar te letten en hij zou gehoorzaamheid eischen. Miss Carbury keek naar Dolly's rijkleed met smalend air. Maar daar stoorde deze zich niet aan. Op het jacht veld voelde zij zich thuis. Beide jagers vormden dan wel een tegenstelling: Mr. Smithson was in een keurig jachtkostuum; dat van Mr. Wrighton had zeker al dikwijls dienst gedaan. Dolly werd in het zadel geholpen door Smithson. Ze wuifde met haar zweep Toby toe, die voor het venster van de biljartkamer stond. Hij had niet buiten willen komen, om ze te zien wegrijden, omdat Mr. Wrighton er bij was. Dolly en Mr. Smithson reden vóór; dan kwamen Miss Carbury en Mr. Wrighton en de grooms volgden. Het was vochtig in de lucht, en doordringend koud, zooals dat in het noorden van Engeland om dezen tijd van het jaar is. Er hoorden jeugd en geestdrift toe, om van den rit te genieten. Miss Carbury reed nu niet met zooveel animo. Ze wist precies wat ze van zichzelve vergen kon en overschreed ook niet die grens. Nu vandaag had zij liever met een mooi boek bij het vuur gezeten. Haar grijze merrie liep kalm voort. Dolly's kastanjebruine was zeer levendig. Zijzelve had een hoogroode kleur van de koude en haar oogen schitterden. Zij en de merrie schenen elkaar goed te begrijpen. Sir George Trennion voegde zich bij hen, een halve mijl van Gallus Green, de plaats van bijeen komst af. Hij ging aan de andere zijde van Dolly rijden Het was geen groot gezelschap, een half dozijn jagers in jachtkostuum, een paar in het zwart, en nog twee dames, behalve Dolly en Miss Carbury. Sir George Trennion en Mr. Wrighton waren de voor- naamsten daar uit de streek, niet om hun rijkdom: ze waren betrekkelijk arm, maar om hun positie. Mr. Smith son bezat zeker wel zooveel fortuin als zij met hun bei den, maar toch w^s hij er tnotsch op zich hun vriend te mogen noemen. Dolly's verschijnen wekte sensatie. Er werd in de streek maar weinig door dames aan de jacht deelgenomen. Harry Smithson werd de bewonde rende blikken wel gewaar en hij zorgde, dat hij vlak aan haar züde bleef. „Volgt u mij", zei hij. „Hij is toch niet uw voogd?" „Neen, maar ik werd onder zijn hoede gesteld." En dit zeggende, stuurde zij haar paard naast dat van Mr. Wrighton. „Mag ik een eind den stoet volgen?" vroeg zij. „Als u wilt. En als u terug wilt gaan, Miss Car bury, dan zal mijn groom u naar huis geleiden." Nu, Miss Carbury voelde er niet veel voor, om nog mee te doen aan de sport.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 9