Tuinbouwvereeniging „De Toekomst".
Een oud verhaal
Woensdag 20 Januari 1932.
SCHAGER COURANT.
Derde blad. No. 9006
Dat na veertig jaar weer actueel
geworden is.
Verschil van meening.
DE LAATSTE RIT.
(Vervolg).
Trijntje sp$Lk^»eer langzaam en uitermate geaccen
tueerd, daardoor waé stijf en gemaakt wel is waar, doch
dat ging bijna geheel verloren door den natuurlijken,
vriendelijken lach, waarmee haar woorden gingen ge
paard. Bij dien laatsten zin echter zag zij ernstig, ae
uitdrukking van haar mooi rond gezichtje had iets
pijnlijks.
Dat ontging Wolmers niet, toen hij antwoordde:
Pardon, juffrouw Pleite. Ik bezocht deze plaats
uitsluitend met het doel, om mijn oude vrienden hier op
te zoeken. Nu ik er eenmaal ben, tracht ik het nuttige
met het aangename te vereenigen.
Zóó? dat wist ik ook niet." zei Piet, die merkte
dat zijn zuster niet recht wist, wat daarop te antwoor
den, „ik dacht óok, dat je voor zaken hier waart.
Neen, ik was voor zaken te Alkmaar, waar ik een
rijwiel moest afleveren; hier ben ik gekomen om je
vader, je broer en Trijntje. Je broer is op reis, dien zal
ik niet zien, en dat ls dus een teleurstelling, doch jou
had ik hier niet verwacht; deze ontmoeting is me een
verrassing.
En denkt u hier eenige dagen te blijven?
Mijn plan was, van middag weg te gaan, doch ik
heb me laten lijmen cn ga nu morgen. Hoe bevalt u de
tegenwoordige standplaats van uw vader?
Dat gaat wel.
Heel voorzichtig geantwoord, juffrouw Pleite. U
■wilt u natuurlijk niet ontevreden toonen in de tegen
woordigheid van mijn vriend Piet, die dweept met zijn
geboorteplaats. U wilt de schaapjes van uw vader niet
kwetsen, maar in den grond van uw hart wenschte u
dit dorp naar de Mookerheid en uw vader in een stad
met voor u geschikte conversatie.
O, u vergeet, dat uw vriend weldra zelf herder
zal zijn en dus niet meer behoort tot de „schaapjes"
van vader, en verder is zijn zuster Trijntje mij een zoo
trouwe vriendin, als ik in geen stad zou kunnen vin
den. Ik ben bijzonder aan haar gehecht.
Ha, ha, ha! En dat noemt zich hier voor zijn ple
zier," lachte Piet; „zoolang als je hier bent, heb je het
aan den stok gehad. Met vader over protectie, met mij
over beschermende rechten, met Trijntje over alles en
nog wat, maar nu loop je er eigenlijk eerst goed in. In
tegenwoordigheid van mijn en haar trouwste vriendin,
mijn zuster zoo te veronachtzamen! Het is zooals juf
frouw Pleite zegt: ze is zeer aan haar gehecht, dus
Nu en ik zou willen zeggen, dat dit pleit voor den
goeden smaak van juffrouw Pleite. Trijntje is een aller
liefst. oprecht, degelijk meisje. Zij
Ja, nu wil je het goed maken," viel Piet in.
Neen, dat wat ik zeg. meen ik, maar
Nu, maar?" vroeg Trijntje.
Ja. 't is zoo moeilijk ommeenfin! Ik zal u zeg
gen wat ik meen. Ik begrijp niet, hoe uw aandacht zoo
direct op haar werkelijk buitengewoon goedo hoedanig
heden is gevallen.
Hoe bedoelt u?
Wel, een dame sluit zich gewoonlijk niet zoo spos-
dig aan bij een boerinnetje; zij hecht zich aan vormen
en uitdrukkingen, die de mogelijkheid tot toenadering
bijna uitsluiten.
Zoudt u denken?
Wis en zeker.
Ik merk het al, u loopt niet hoog met boerinnetjes.
Met uw verlof, dat heb ik niet gezegd. Ik zie in
het boerinnetje veel goeds en zou gaarne vele van hare
eigenschappen door dames overgenomen zien.
En welke zijn die deugden?
Och, zij heeft niet die behoeften van dames; zij
vermaakt zich thuis ln hare omgeving, zij denkt aan
haar man en aan haar kinderen; zij gaat alles na, ad
ministreert het huishouden zeif, in één woord, is hui
selijk en huishoudelijk.
En de dames?
Denken aan haar vriendinnen, partijtjes lectuur,
opera's, buitenlandsche reisjes, enz. Ja, ik zie wel Piet,
dat je onophoudelijk zit te lachen en verwacht, dat ik
er nu tegenover juffrouw Pleite, dat „een dame" is, in
zal loopen, zooals je vermoedde dat ik het straks tegen
over Trijntje deed. Maar het spreekt vanzelf ja, lach
maar gerust uit, ik begrijp eigenlijk niet waardoor ik
daartoe aanleiding geef, en waarom je je vroolijkheid
zou verbergen het spreekt vanzelf, zei lk. dat ik de
goeden niet te na spreek, en dat ik reden heb, om juf
frouw Pleite onder die goeden te rangschikken.
Hoezoo?
Wel, omdat u zoo gehecht zijt aan Trijntje. Hare
hoedanigheden moeten u sympathiek zijn, zóó zelfs, dat
u u over het boersche hebt heengezet.
U bedoelt haar spraak?
Ja, dat is jammer, vind ik.
O, maar die taal spreek ik zelf ook; wanneer de
ouwe heer er bij is. dan heb ik den moed niet om Hol-
landsch of „heersch" zooals hij dat noemt, te spreken.
Maar dat is nu toch wel wat ver gedreven. Ik weet,
dat hij niet velen kan. dat zijne dochter die zoogenaam
de .grooskigheid" uithaalt., maar dat hij het u nu ook
al niet toestaat
Och, ik heb me tot de gewoonte gemaakt, om niets
te doen wat vader Veger onaangenaam is en zijn
verlangen stipt op te volgen.
Het ontging Wolmers alweer niet, dat Piet in stilte
lachte en dat hii een blik van verstandhouding wisselde
met juffrouw Pleite. Plotseling ging hem een licht op.
Hij begreep de gansche geschiedenis. Tijdens het geheele
gesprek had hij in beide personen iets gedwongens ont
dekt. Vooral in haar optreden zag hij al direct iets,
waaraan hii geen naam kon geven. Hij zag in de ver
houding tusschen Piet en juffrouw Pleite onmiddellijk
ieta mystieks.
N u begreep hij, waarom zij zich zoo bijzonder hecht
te aan Trijntje; het was een zusterlijke ge
hechtheid. Wat dom, dat hij dat niet eerder had gezien.
Nogmaals bewonderde hij het mooie figuur en het
mooie, frissche gezichtje, donker getint door de voile,
die het' bedekte, en inwendig benijdde hij den gelukki
gen Piet. die van louter plezier over zijn geheim, zich
zat te verbijten van het lachen. Ook juffrouw Pleite had
het benauwd. Daarom zei hij:
Ik zie dat u bijzonder vrooljjk is en dat Piet in die
vreugde deelt. Kwam me dat ln het begin wat vreemd
voor, thans geloof ik lont te ruiken.
Hoezoo? zei Piet met een quasi ernstig gezicht.
Ja, houdt je nu maar niet langer alsof je elkaar
vreemd waart. Ik moet zeggen, jullie hebben je rol goed
gespeeld, en nog was ik er niet achter gekomen, wan
neer je bij de woorden „vader Veger" niet zoo'n betee-
kenisvollen blik hadt gewisseld. Dat voortdurende „mijn
heer" en „juffrouw" bracht me ook in de war.
Trijntje, die, zoodra ze zich ontdekt zag, niet beter
wist te doen in hare uitgelatenheid dan Piet bij de
schouder al lachende heen en weer te schudden stak
eindelijk haar arm door dien van haar broer en zei:
„Dat hèwen 'm 'rs lekker leverd.
Daarbij stak ze Wolmers haar handje toe, als ter ver
zoening. Reeds had hij hot gegrepen en stond hij op
het punt. om juffrouw Pleite met haar engagement met
Piet te feüciteeren. toen het meisje vervolgde:
En hèw 'k 't „heersk prate" nouw niet goed anleerd,
sins dat jij me les gaove?
Een oogenblik stond Wolmers verstomd haar met
groote oogen aan te staren. Plotseling greep hij haar
woest ook bij de andere hand en riep:
Trijntje, ben j ij het?
Op hetzelfde oogenblik zag Trijntje iemand het hek
van het erf binnenkomen. Zii rukte zich los en ijlde met
den uitroep: „deer is vader!" de deur uit. Piet beweerde
overal pijn te hebben van het lachen en vroeg:
Voor wie hield je haar dan toch?
Wel, voor je meisje!
Opnieuw proestte de adspirant-predikant het uit en
zei, nog hijgende van het lachen:
Zeg, laat... vader... niets n.erken; we hebben 't nog
maar altijd over protectie gehad... Mijn meisje! ha, ha,
ha!
Wolmers had een kleur en zei niets.
Gemiddag, deer ben 'k weer!
Zoo vader, hoe was 't in het land?
Goed me zuen, goed. 'td roogt alweer mooi of. De
vollige kraijge witte koppe. zoo as Kloas dén zoit. En hoe
hèwe jullie 't had? 'k Zou meest miene, niet goed. Wol
mers kaijkt net of ie blouw haalt heb. Wa skeelt 'r an
me taat?
Wolmers, die juist antwoordenw ilde, werd in de reden
gevallen door Piet, die. vreezende dat Wolmers zich zou
verpraten het verstandiger oordeelde, om voor hem te
antwoorden.
Och. we hebben het natuurlijk óver protectie ge
had en Wolmers heeft tegen mijn argumenten natuurlijk
niets weten aan te voeren. Daarom kijkt hij zoo sip. Hij
is in één woord...
Piet wilde nog verder gaan, doch Wolmers gaf zich
een harden klap op de knie en riep:
Maas dat is nu toch een beetje al te kras. Daar is
géén syllabe van aan...
Zeg nou niets, kerel, zeg nou niks! Laat i k dat
nou vader derus vertellen. We hadden het eerst a,l over
verschillende andere dingen gehad, maar eindelijk zeg
ik omdat hy er altijd maar weer op terug kwam, op
die enorme sommen, die de arbeider door vrijhandel min
der verdient goed, ik zal jé een ander voorbeeld ge
ven. Ik zei:
„Voor het vervoer van een last buitenlandsch graan
berekent men f 12.Van die vracht... neen. luister nu
nog eens goed Wolmers van die vracht krijgen de
stoomschepen meestal buitenlandsche de helft; de
andere helft wordt besteed aan uitvoer- en invoerhavens,
f 3 voor de uit- en f 3 voor de invoerhavens. Dus op elke
last wordt verdiend in Nederland f 3, dat is nul komma
tien, zegge tien centen per H-L. Snap je 'm nu?
Maandagmiddag vergaderde de Tuinbomvvcrecni-
ging „De Toekomst" in de kolfbaan van den lieer
Kramer te Zuidscharwoude. Het was de zoogenaam
de jaarvergadering, zoodat hot bezoek als bij die ver
gadering gewoonte, niet te wenschen overliet.
De voorzitter, de heer S. de Boer, opende dc verga
dering met het volgende:
Openingsrede.
M.H., Namens het bestuur heet ik u allen harte
lijk welkom op onze jaarvergadering; ook een wel
kom aan de pers, die bereid is, hedenmiddag onze
besprekingen te volgen en in haar couranten vast. te
leggen, l'it het jaarverslag van den secretaris zal
wel blijken, dat wij in het afgeloopen jaar nog al
eens extra vergaderd hebben, cn dat is meestal een
verkeerd tcckcn, dat betcekent doorgaans, dat er iets
bijzonders aan de hand is, cn dat was in het afge
loopen jaar zeker het geval.
Ongerustheid heerschte alom in den tuinbouw, on
gerustheid over den toestand van heden en ook over
de toekomst. Over dc resultaten van de huidige win-
tercampagne kunnen wij ook zeker zeer ongerust
wezen: te meer daar nog alle hoop hierop was ge
vestigd. Maar als wij met zacht weer den winter
door moeten, dan vrees ik voor deze campagne het
ergste. Wij weten gelukkig niets vooruit en daarom
moet de hoop ons bewaren voor geheele lusteloos
heid.
Voor alles wordt een oorzaak gezocht-en zoo ook in
deze, al is het dan niet de eerste keer, dat met een
zachten winter onze kool een lagen prijs opbrengt.
Wij meenen, dat de slechte toestand ook mede ver
oorzaakt wordt door de hooge invoerrechten, die de
verschillende landen eischen van onze producten.
De verarming die thans onder de tuinders hcerscht
is zeker ontstaan door dc ziekte in onze gewassen:
het vorige jaar trad dc draaihartigheid zoo hevig op
in onze kool, dat wij van een misoogst konden spre
ken. en in het begin van het afgeloopen jaar ver
nietigde de ziekte onze nieuwe aardappelenoogst,
wat ook van velen een belangrijk deel is van hun
bedrijf. Bij-cultures, zooals nep, zomeraardappelen.
slaboonen en ook zelfs uien en peen worden er door
onze vereen, niet veel verbouwd, zoodat de aanvoer
van zomer- en herfstproducten klein is, weshalve de
winterkool de hoofdbron van bestaan is.
De tariefmuren, die elk land bijna heeft ter be
scherming van eigen volk, zooals het heet, brengt
een ontzettende ontreddering in de wereld te weeg;
overal groote werkloosheid, ontevredenheid en strijd,
wat van jaar tot jaar erger wordt en zooveel ho,ogcr
de invoerrechten opgevoerd worden, zooveel slechter
het wordt, daar de circulatie van producten cn geld
al minder wordt.
Ook de verarming in het buitenland bemoeilijkt,
onzen export terdege. De betaling der oorlogsschul
den is voor de betrokken landen iets onmogelijks,
zoodat het zeker voor geheel Europa een zegen zou
zijn wanneer daar de pen door gehaald werd. Op
de Volkenbondvergaderinjfen, waar de bekwaamste
mannen uit de verschillende landen bij elkaar komen,
wordt steeds gesproken, dat de invoerrechten naar
omlaag moeten, ja. dat vrijhandel toch wel het beste
is, daar hadden we dan ook eerst alle hoop op ge
vestigd, dat het daar toch niet bij praten zou blij
ven, maar de ondervinding is anders; als de hoeren
weer thuis waren, werd er geheel anders gesproken
en gingen de tarieven niet naar omlaag doch om
hoog.
Engeland, het land van den vrijhandel, heeft ook
thans invoerrechten voor verschillende producten
vastgesteld en met zorg zullen onze collega's in Zuid-
Holland, die daardoor wel het, zwaarst getroffen zul
len worden, de toekomst tegemoet zien. Moet ook
Nederland daaraan mee doen? Een kleine stap in
die richting gedaan en wel dat het invoerrecht van
8 op 10 is gesteld, ook al weer om de landsbegroo-
ting beter sluitend te doen zijn, want dat beteekent
Wrightons paard ging vlak naast de kastanjebruine
rijden.
„U moet mij volgen, Miss Marston", fluisterde hij haar
in. „Ik ben verantwoordelijk voor u."
Het sein tot den afrit werd gegeven.
„Dezen kant, Miss Marston, volg mij!" riep Smithson.
Wrighton zei niets, maar hij wist, dat zij achter hem
reed.
Na eenigen tijd draafden zij langs een beek. Mr.
Wrighton maakte een kleinen omweg en reed over een
brug; maar, daar het maar een smal water was, achtte
Dolly het niet de moeite waard, om dien ultra voorzich-
tigen weg te nemen, en dreef zij haar paard aan. om
er over te springen. Dit ging ook betrekkelijk goed. maai
de grond aan den oever waar zij neerkwam, brokkelde
af en de achterpooten van het paard gleden in de beek.
Op meesterlijke wijze zette zij de merrie aan, tegen den
oever op te klauteren en zoo kwamen ze beiden toch nog
behouden aan.
Mr. Wrighton reed naar haar toe, terwijl zijn gelaat
harder en strenger stond dan gewoonlijk.
„Miss Marston, waarom volgde u mij niet? Die oever
is gevaarlijk en u ontkwam ternauwernood aan een
ernstig ongeluk."
Even later kwam Harry Smithson ook aan cn geza
menlijk reden ze naar „Sparrenzicht' terug.
Wrighton was stil. De andere twee praatten en lach
ten druk. Bij het huis aangekomen, hielp Smithson haar
afstijgen. De groom nam onmiddellijk de kastanjebruine
mee.
„Ik reken er vast op, dat u de volgende week weer
rijdt", zei Smithson.
Mr. Wrighton had zijn paard naar den stal gebracht
Hij ging juist het huis binnen, toen zij. in de open hall
deur, Harry Smithson goeden dag wuifde.
„Hoor eens hier, Miss Marston", begon hij streng.
„U heeft vandaag uw woord gebroken tegenover mij."
Dolly knikte.
„Zoudt u nog eens aan de jacht willen deelnemen?"
„U meent zeker, dat u mij niet meer onder uw geleide
wilt nemen, tenzij ik beloof, dat ik u precies volgen
zal?"
„Juist, dat meen ik."
„Ik geloof, dat ik u bedanken moet, dat u mij van
daag heeft meegenomen", zei ze, op een anders alles
behalve dankbaren toon. „En als ik dat niet beloof, dan
zult u zeker Mrs. Brotherton overreden, om mij haar
toestemming te weigeren?"
„Juist".
Ze keek hem aan met een blik vol verwijt.
Ja, maar wat drommel, daarover hebben w«
straks...
Wacht, nu eens even:
De gemiddelde opbrengst van een bunder land ia
laten we het maar heel laag rekenen 30 H.L. De ge
middelde som van arbeidsloon ook laag gerekend na
tuurlijk f 60.Dan geeft elk H.L. dat, in ons land
wordt geproduceerd, den arbeider direct f 2. Hierbij nog
ongerekend de loonen aan arbeiders, van timmerlieden,
zadelmakers, enz. die den inventaris maken en herstel
len."
Wolmers had langzamerhand meer en meer zijn aan
dacht geschonken.
Wordt vervolgd.
voor ons land een meer inkomen van 10 a 12 milt
lioen.
Een betere handelspolitiek wordt hier wel gc-
wcnscht geacht; in Dec. van dit jaar is de 3-jarige
handelsovereenkomst met Duitschiand afgeloopen en
wel wordt gevreesd, als Nederland geen goede han
delspolitiek invoert, de nieuwe overeenkomst, die ge
sloten moet worden, slechter zal zijn cn dat moet in
elk geval voorkomen worden; daarom heeft ook deze
organisatie dit onder de aandacht van dc regeering
gebracht cn is gezegd, dat een verslechtering van de
mogelijkheid van export naar Duitschiand voor onze
tuinbouwstreek zeker den financieelen ondergang
zal beteekenen; cn is den Minister verzocht, niets
na te laten cn alle aan de regeering ten dienste
staande middelen aan te wenden om een dergelijke
ramp te voorkomen. De tuinbouw is in een staat ge
komen, dat ze zonder hulp niet meer staande kan
blijven, ten minste, dat niet meer zoo intensief ge
werkt kan worden, omdat er geen gel tl is voor ar
beidsloon, maar ook zouden vele bedrijven tot den
ondergang zijn gedoemd, en ook, dat moet, als het
mogelijk is, voorkomen worden.
De regeering is in de hulpverleening aan den tuin
bouw tot heden zekér te kort geschoten; wanneer
wij nagaan de ramp, de ziekte in de aardappelen,
die zoo hevig was, dat er vele tuinders zelfs broo
deloos waren, daarvoor heeft zich een commissie ge
vormd, om de schade op te nemen en die hebben
toen een zeer bescheiden steun aan de regeering
gevraagd en wel om de ramp te lenigen door het
geven van rentelooze voorschotten, doch de Minis
ter heeft dit verzoek, dat, zoo dringend noodzakelijk
was, direct behandeld te worden, de menschen laten
wachten, zoo lang, dat de hoop op liet verkrijgen
daarvan verloren ging en ook goed was, want het is
zoo op de lange baan geschoven, dat er tenslotte
niets van terecht is gekomen.
De regccringsmenschen konden in dc oorlogsjaren
in één nacht soms een noodwet maken, wat den
tuinbouw soms kapitalen kostte, maar thans zijn
de hecrcn dat verleerd, want voor een ramp als wel
ke deze streek getroffen heeft door de ziekte in ilo
nieuwe aardappelen, was zeker een noodwet noodig,
die zeker in een paar dagen klaar gemaakt had kun
nen worden.
Door het steeds benauwder worden, is tenslotte
weer bij de regeering aangeklopt om rentelooze voor
schotten te verstrekken voor liet in stand lioudetf
van de bedrijven en ook om de werkloosheid in de
tuinbouwstreken, wat zeker het gevolg zal zijn, to
voorkomen.
Met het combineeren van beide aanvragen is thanst
f700.000 toegestaan als rentelooze voorschotten.
Door de Prov. Comm. was o.v. 3 millioen aange
vraagd, maar de Minister heeft zeker gemeend, dati
dit overdreven was en heeft er bovengenoemde som
van gemaakt.
De bepaling is er nog bij gemaakt, dat de betrok
ken gemeenten 30 van het aangevraagde moeten
bijdragen. "Dus de gemeenten, die het ergst doop den
crisistoestand getroffen worden, moeten bovendien
nog het meest bijdragen in het verstrekken van des
rentelooze voorschotten.
Dit is dan ook terdege onder dc aandacht van den
Minister gebracht, ook door Kamerleden, zoodat wij
willen hopen, dat ten eerste niet aan het genoemde
kapitaal vastgehouden wordt en ten tweede dat den
gemeenten een minder zware last opgelegd wordt.
Ook willen wij hopen, dat de commissies, die cv.
voor geroepen worden om de aanvragen te beoor-
deelen, dit zeer ruim opvatten, want het gaat nu nietj
meer om de zwaarst getroffen bedrijven of om de
minst weerstandbiedende bedrijven, maar elk bedrijf
is thans op een noodpeil, dat er geholpen moet wor
den en daarom zullen de aanvragen zeker algemeen
zijn en m.i. moeten ze ook algemeen verstrekt wor
den.
Thans is er nog een verzoek aanhangig dat ge
richt is tot den Minister uit deze streek voor ecit
toeslag op onze winterkool, wat zeker bij dezen voort*
„Ik zou veilig zijn onder de hoede van Mr. Smithson.'*
„Dat denkt u maar! Hij rijdt er maar op los! Nu, be
looft u het?"
Het kostte Dolly blijkbaar moeite, haar antwoord tei
kiezen. Dus voegde hü er nog bij:
„Ik zou u niet vragen, mij te volgen, als ik Smithson;
een veilig geleide achtte; maar dat is hij niet; ik ver
zeker het u."
„U zult mij natuurlijk niet toestaan te gaan, tenzij
ik beloof u te volgen?"
„Juist. En laat ik er nog even bijvoegen, dat, als lï
toch uw eigen weg gaat, zooals den vorigen keer bij
de beek, ik dan voor de eer bedanken zal, u te geleiden."'
„Beschouwt u dit waarlijk als een eer?"
„Nu, belooft u het of niet?"
„Och ja, ik zal het wel moeten doen als ik tenminste
niet een groot genoegen verbeuren wil!"
,Ik dacht wel. dat het genoegen bij u vóór ging", zei
hij kalm. „Gaat u mee naar de zitkamer?"
„Neen, ik ga naar boven naar Toby."
Mr. Wrighton bleef voor den lunch en dus had Dolly
weer het „genoegen" om met hem aan tafel te zitten*
HOOFDSTUK XIII.
Harry Smithson was geheel onder Dolly's bekoring*
Hij woonde met zijn zusters, die hem op de handen droe
gen. Dus kostte het hem ook niet veel moeite, haar ta
bewegen, een bezoek te brengen op „Sparrenzicht", al
vonden ze het dan ook bespottelijk, dat Harry zoo in
eens liefde scheen te hebben opgevat voor een gezel
schapsdame.
Dolly, van haar kant, voelde zich niets op haar ge
mak met de Misses Smithson en sloeg dan ook haar uit-
noodiging af. om met haar mee te gaan naar een concert
in Diston. Heel beleefd hadden zij er anders bijgevoegd,
of zij dan ook dien nacht bij hen bleef slapen.
Toby vond het heerlijk, dat Mr. Smithson zoo dikwijls
kwam, en nooit met leege handen! Altijd bracht hij
het een of ander mecaniek stuk speelgoed mee en dik
wijls werden er op de werkkamer beraadslagingen ge
houden over gebroken of verbogen veeren, of andere on
herstelbare schaden, waar Smithson dan toch wel weexj
op de een of andere wijze in wist te voorzien.
Mrs. Brotherton mocht Harry Smithson graag lijden,
al was het alleen maar, om de attenties, haar zoon be
wezen. Ze was dan ook niet blind voor zijn gevoelens
jegens Dol'
Wordt vervolgd.
FEUILLETON
NAAR HET FNGELSCH.
l.
Wrighton had een stoel genomen naast Dolly en die
zat het verst van den haard af. Hij lachte, maar ant
woordde niet
„Nu nog eens even teruggekomen op den rit: U zult
Miss Marston voor dezen eenen ochtend toch wel eens
kunnen missen? Smithson zal de merrie voor haar stu
ren om tien uur."
„Er komt niets in van een rit met Smithson."
Dolly zei wijselijk niets: ze achtte Mr. Wrighton vol
komen berekend, om alleen den strijd uit te vechten.
„Zal je op haar letten?" vroeg Mrs. Brotherton einde
lijk.
„Ja, ik zal op haar letten."
„Belooft u mij, om bij Mr. Wrighton te blijven?"
„Dat beloof ik u," zei Dolly zedig. Haar oogen schit
terden van vreugde. „Maar als u liever had, dat ik niet
ging, dan zal ik thuis blijven."
„Zorg, dat u om tien uur gereed is", zei Mr. Wrighton.
Hij keerde zich nu tot Mrs. Brotherton en zij begon
nen over zaken te spreken.
„De mijnwerkers hebben om meer loon gevraagd," zei
hij.
„Stem je daarin toe?"
„Neen, ik kan niet. Er zou dan in het geheel geen winst
overblijven. Intusschen dreigen ze met staking."
„Dan zal je toch moeten toegeven."
„Daar denk ik niet aan. Ze worden beter betaald en
zijn beter behuisd dan andere mijnwerkers. Ik zou nog
eerder de mijn sluiten dan dat ik toegeef!"
Toen Dolly ging, waren ze nog aan het bespreken van
dat vraagstuk.
Lang vóór tienen was zij klaar. Op het diner had zij
al vol verlangen uitgekeken, maar op dezen rit verheug
de zij zich nog meer. Misschien mooht zij de meute wel
volgen; een heel klein eindje! Van Mr. Smithson
kon zij wel alles gedaan krijgen, maar Mr. Wrighton
had Mrs. Brotherton beloofd, op haar te letten en hij
zou gehoorzaamheid eischen.
Miss Carbury keek naar Dolly's rijkleed met smalend
air. Maar daar stoorde deze zich niet aan. Op het jacht
veld voelde zij zich thuis.
Beide jagers vormden dan wel een tegenstelling: Mr.
Smithson was in een keurig jachtkostuum; dat van Mr.
Wrighton had zeker al dikwijls dienst gedaan.
Dolly werd in het zadel geholpen door Smithson. Ze
wuifde met haar zweep Toby toe, die voor het venster
van de biljartkamer stond. Hij had niet buiten willen
komen, om ze te zien wegrijden, omdat Mr. Wrighton
er bij was.
Dolly en Mr. Smithson reden vóór; dan kwamen Miss
Carbury en Mr. Wrighton en de grooms volgden. Het
was vochtig in de lucht, en doordringend koud, zooals
dat in het noorden van Engeland om dezen tijd van het
jaar is. Er hoorden jeugd en geestdrift toe, om van den
rit te genieten.
Miss Carbury reed nu niet met zooveel animo. Ze wist
precies wat ze van zichzelve vergen kon en overschreed
ook niet die grens. Nu vandaag had zij liever met een
mooi boek bij het vuur gezeten. Haar grijze merrie liep
kalm voort. Dolly's kastanjebruine was zeer levendig.
Zijzelve had een hoogroode kleur van de koude en haar
oogen schitterden. Zij en de merrie schenen elkaar goed
te begrijpen. Sir George Trennion voegde zich bij hen,
een halve mijl van Gallus Green, de plaats van bijeen
komst af. Hij ging aan de andere zijde van Dolly rijden
Het was geen groot gezelschap, een half dozijn jagers
in jachtkostuum, een paar in het zwart, en nog twee
dames, behalve Dolly en Miss Carbury.
Sir George Trennion en Mr. Wrighton waren de voor-
naamsten daar uit de streek, niet om hun rijkdom: ze
waren betrekkelijk arm, maar om hun positie. Mr. Smith
son bezat zeker wel zooveel fortuin als zij met hun bei
den, maar toch w^s hij er tnotsch op zich hun vriend
te mogen noemen. Dolly's verschijnen wekte sensatie. Er
werd in de streek maar weinig door dames aan de
jacht deelgenomen. Harry Smithson werd de bewonde
rende blikken wel gewaar en hij zorgde, dat hij vlak
aan haar züde bleef.
„Volgt u mij", zei hij.
„Hij is toch niet uw voogd?"
„Neen, maar ik werd onder zijn hoede gesteld."
En dit zeggende, stuurde zij haar paard naast dat
van Mr. Wrighton.
„Mag ik een eind den stoet volgen?" vroeg zij.
„Als u wilt. En als u terug wilt gaan, Miss Car
bury, dan zal mijn groom u naar huis geleiden."
Nu, Miss Carbury voelde er niet veel voor, om nog
mee te doen aan de sport.