Alinieci Ititin- Mmit- Lnilinfllal Technisch Bureau A. KEESMAN, ONZEN NIEUWEN WINKEL GEESTELIJK LEVEN. D HEDENAVOND OM 7 UUR OPENING van Noord A 80 SCHAGEN Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. n. haög, Geloof en waarheid. MODERNE FOTO's ARPAD MOLDOVAN, Zaterdag 30 Januari 1932. 'an opzette ?edetinet5{ cmoedelijii v"d alsaa deze heer -' arn aan J getuige y dat de J ich voorj^J N «n zijn j. heel q i het bete' an Hêea,. aarlem, hj >rst een J u ggebrachl wiel eenlf. Rijke, achte in pjt jjja(i verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder de fiets -^ag on Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- teritien nop zooveel rnopelijk in hef eerstuitkomend nummer geplaatst. C DAGER 75ste Jaargang No. 9012 COURANT. POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN- TIëN van 1 tot 5 regels f0.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno. inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. DIT NUMMER BESTAAT UIT ACHT BLADEN- AAR liggen nog steeds enkele brieven op mijn schrijftafel, die beantwoord en behan deld moeten worden. Zij geven mij stof ge- eek echte! :emeldea oornemeta ns lustigs het pat keerea 'de Ïfb^eg- Dit artikel zal gewijd worden aan „geloof en heftig Waarheid", op verzoek van C. S. te Ewijcksluis. n, zcci*; Zijn brief deed me genoegen, omdat hij daarin onder i. zcor rake opmerkingen maakt. Tegelijkertijd echter In toe 'k Sevoe'd' dat er ïwisopvattingen bij hem be- inginttse s*aan en waar 'k weet, dat deze misopvattingen niet een rai alleen bij hem, maar bij zeer velen aanwezig zijn, ?ev«n. acht jk het van belang om het door hem gegeven ir.betf n onderwerp te behandelen. Ik doe dit met temeer ge- ivad g! norren, omdat ik daardoor tevens de gelegenheid ts het:: kei) iets te zeggen naar aanleiding van een zeer vel geisr sympathieken brief, dien ik van J. S. te de H. eeni- ter thobigen tijd geleden mocht ontvangen. dat C. S. is slecht te spreken over de kerk. „Dominé's en patra* pastoors", zoo schrijft hij o.a., „die dan meenen den r zies i menschen dienstig te zijn, verknoeien door hun ge- liets ti> zwam uit oeroude tijden, waar wij in onzen tijd niets lachte aan hebben." De bedoeling van dezen zin zal wel °hett wezcn< dat die dominé's en pastoors hun hoorders ïuatiet geestelijk op een dwaalspoor brengen. Dit tenminste erd te: meen ik er uit op te moeten maken in verband met wat hij daarop laat volgen: „er moet gepredikt wor- '"rÜaaiT ^en over versckrikkingen van een eventueelen en ottJPbrlog en zijn gevolgen: er moet gezegd worden dat ezen b het ongepast is, dat dc oen zich rijk steelt ten koste van den ander. Er moet gezegd worden, dat er mil- over lloenen verknoeid worden door het militarisme .ondult; kortom er moet in de kerk de waarheid gezegd ■worden. De ellendige samenleving, de huidige dus, moet in de kerken aan de kaak gesteld worden, dan eerst acht ik do kerk goed". En dan gaat S. ver der: „Waarde Astor, juist de kerken zijn zoo' dik wijls en veelvuldig in de gelegenheid in den geest van mij en vele anderen, de waarheid te spreken en de samenleving te verbeteren. Maar u zal mij toegeven: strijd en haat is het parool op de preekstoel, gedekt door leugens en fantasie. De strijd gaat alleen om de macht van het waardelooze geloof. Ik eisch feiten. Ik wil waarheid en bewijs. Geloof is mij van nul en geener waarde. Vriendelijk verzoek ik u dan -ook, daar gij beter ontwikkeld zijt dan ik, eens een 'geestelijk leven te wijden aan geloof en waarheid." ;en kris korte inhoud van wat C. S. in zijn brief schrijft, Scorat hierop neer: de kerken zouden veel kunnen zijn voor de menschheid, maar inderdaad bcteekenen zij heel weinig, omdat zij voor alles een geloof prediken, waarvan het gevolg is: strijd en haat; ter- agen. diezelfde kerken zwijgen over de ongerechtig- jheden in de maatschappij. Ik zal, óók omdat ik daar- nd «over reeds meer dan eens heb geschreven, ditmaal ide n'et indelen over dc houding der kerken ten op zichte van dc bestaande samenleving en mij strikt h nleW- Jouden aan het verzoek van den briefschrijver. I Met opzet heb ik gezegd zooeven „omdat zij een geloof prediken". Want hierop komt het aan. En dit is het Wat de schrijver uit het oog heeft ver loren. Geloof is iets anders dan een geloof. Als wij spieken van een geloof, dan denken wij aan een bepaald godsdienstig geloof en wij maken i nieta de onderscheiding tusschen roomsch geloof, orthodox «eloof, vrijzinnig geloof enz. en verbinden daaraan reJ verschillende leerstellingen. ;n Nu vermoed ik dat S., wanneer hij geloof van nul had (t en geener waarde acht, heeft gedacht aan een ge- dtenV lo0f" Ik kan dit begrijpen, omdat de doorsnee den wi:.: mensch dit gewoonlijk doet. Want het moet eer lijk gezegd worden over het algemeen drukt men kloon p' lich slordig uit en maakt men geen scherpe onder- 8ckeidingen. Vandaar dan ook dat twistgesprekken zoo üc* 200 dikwijls onvruchtbaar zijn, omdat de één een len. Erftödere beteekenis hecht aan de woorden dan de Mijn ptf andere. Indien mijn veronderstelling juist is, dan maakt S. de tegenstelling: geloof en waarheid, waar lik ooi schijnlijk op grond van de volgende redeneering: Er /at de bf-Z'j'1 verschillende „gelooven". Al de vertegen- ilijk aa^Avoordigers van een geloof zeggen dat het hunne het rioosd ««vare is. Maar in het allergunstigste geval kan slechts niij ej^én geloof het ware zijn en derhalve de waarheid «vertegenwoordigen. Wie zal echter uitmaken welk laten geloof dat is? Niemand is daartoe in staat, Zoodoende is het verstandiger om maar geen geloof te aanvaar- t werk.?den. lg VOOw en Wann®er ik nu iets ga zeggen over geloof en waar heid, moet men scherp in 't oog houden, dat ik niet ïce zijn ^.daarbij denk aan een geloof, d.w.z. niet aan een bepaald godsdienstig of kerkelijk geloof, maar aan uvanj» geloof in het algemeen. 00 lief P En dan Wil ik dadelijk maar zeggen, dat zonder geloof een werkelijk ernstig leven ondenkbaar is. Al ons bewuste streven steunt op geloof. Zonder geloof agent. als 1 toen r zou ons leven vervlakken tot een zuiver dierlijk le ven, waarin slechts het instinct van zelfbehoud werkt. Ik zou aan S. willen vragen: hoe komt het toch dat gij mij schrijft op dc manier als gij deedt? Waarom stelt gij aan de voorgangers in de kerken den eisch, dat zij zouden opkomen tegen onrecht en liefdeloosheid? Mij dunkt, hij kan dit alléén doen, omdat hij ge looft, dat tegen al wat kwaad is gestreden moet wor den èn dat deze strijd succes zal hebben. Hij ge looft dat in de wereld niet alleen verbetering moet komen, maar ook, dat zij z a 1 komen. Wanneer dit laatste niet het geval ware, zou het dwaasheid wezen om te strijden. S. is blijkbaar idealist. Dit verheugt me. Ik ben 't ook. Maar idealisme is absoluut onbestaanbaar als het niet wordt gedragen door geloof! Want gelooven betcckent: innerlijk overtuigd zijn. Terecht wordt in het eerste vers van ITebreën XI gezegd: „het geloof nu is een vaste grond der din gen, die men hoopt en een bewijs der zaken, die men niet ziet." Indien ik zeg, dat dc menschheid tot hoogero zede lijke ontwikkeling stijgt, dat zij langzamerhand be tere sociale verhoudingen zal scheppen, dat zij oor: log en militarisme zal tc boven komen; als ik dit zeg met innerlijke zekerheid, dan doe ik dit, omdat ik gelóóf. Niet omdat ik geloof in dc een of andere kerkleer, niet omdat ik roomsch of protestant of jood ben, maar omdat ik geloof, dat er in een in de we reld (dus ook in de menschheid) werkende kracht, welke haar stuwt in een bepaalde richting, n.1. in een zoodanige richting, dat wij kunnen spreken van een stijging, van een komen tot hooger staat.. Nu komt het er niet op aan, welken naam men aan die kracht geeft. Velen hechten aan den ouden naam: God. Ik heb bezwaar daartegen, omdat men van ouds daaraan verbindt dc gedachte van persoonlijk heid en dan zoo licht er toe komt om allerlei men- schelijke eigenschappen aan haar toe te schrijven. S. tc de II. (wiens brief ik in 't begin memoreerde) schrijft: „de groote mysterieuse kracht, die het le ven schept, noemen wij gemakshalve God! Blijkbaar heeft hij ock gebroken met de antieke Godsopvat ting. Toch handhaaft hij het woord. Zoo zijn er velen. Maar dit sticht eindelooze verwarring. Want als ik van „God" spreek, is de groote meerderheid der men schen onmiddellijk geneigd, daaraan een tradi- tioneele voorstelling tc verbinden en zij denkt aan een wezen, dat goed is of heilig of barmhartig, dat toornt on straft of beloont, dat verdoemt of genade verleent, enz. Daarom acht ik het beter met het oude woord „God" tc breken en spreek ik liever van het Le ven. En dan is voor mij het Leven: de alles doordrin gende kracht, dc eeuwige oorzaak van alles. Dit Leven is onloochenbaar. Dit nemen wij niet als bestaande aan, zóó als menigeen een God aan neemt. Wij weten dat dit Leven er is. Wij speuren dit Leven in liet gebeuren om ons heen. Wij voelen dit Leven in ons als een drang naar vergeestelij king, waarvan wij niet los kunnen komen. Zonder dit Leven zou er geen groei, geen ontwik keling kunnen zijn. Dit Leven leeren wij kennen als de scheppende kracht, die de menschheid uit den dierstaat heeft op gevoerd tot wat zij thans is. Dit Leven heeft een Boeddha cn een Socrates, een Jezus en een Francis cus, een Beethoven en een Albert Schweitzer aan de wereld geschonken. En wij moeten trachten te begrij pen wat dit beteekent. Het wil zeggen, dat er oneindige mogelijkheden voor de menschheid zijn weggelegd, omdat het schep pende Leven steeds voortgaat. Want die groote figu ren, die ik noemde, zien wij als de belichamingen van het Leven-zelf. Zij hebben den diep-innerlijken drang in zich volkomen gevolgd, hebben zich aan dien drang geheel overgegeven en daardoor zijn zij geworden tot die wonderbaar-groote persoonlijkheden die als lichtende voorbeelden door millioenen worden bewonderd. Dit bedenkend, komen wij tot de uitspraak (in scherpe tegenspraak met de oud-christelijke opvat ting, die spreekt van een volmaakt geschapen eerste menschenpaar, dat leefde in het paradijs) dat het Le ven uit het lagere het lioogere doet geboren worden. En zou ons dit niet het recht geven om te gelo«> ven, dat een betere toekomst voor de menschheid is weggelegd? Het Leven b 1 ij f t een scheppend Leven. Wij kun nen ons met geen mogelijkheid denken dat het anders zou zijn. Zoo beduidt de werking van het Leven niet anders dan groei. Geloof in het Leven staat derhalve niet tegenover de waarheid. Naar mijne meening dwingt juist de waarheid om dit Leven te erkennen als de opperste werkelijkheid. Ik kan me levendig voorstellen, dat duizenden men schen twijfelen aan de waarheid van een of ander kerkelijk geloof, dat zij verwerpen het bestaan van een God-Vader, die staat buiten het heelal maar het is mij een raadsel, dat er menschen zijn, die kun nen ontkennen, dat achter al het gebeuren, achter al les, wat wij als een geweldig werelddrama zien af spelen, een oerkracht schuilt. Dit is voor mij een waarheid, die onaantastbaar is. Een andere vraag is of wij iets naders van die oer kracht, welke ik den naam van Leven geef, kunnen weten? Ik ben van meening, dat wij in staat zijn niet om het wezen van het Leven te doorgronden, maar wel om de strekking daarvan tc leeren kennen. Hiertoe ptaan ons twee wegen open: lo. de bestudeering van de geschiedenis der menschheid en 2o. de bestudee ring van onszelf. De eerste weg ligt slechts voor enkelen open: voor de geleerden, die in staat zijn het spoor te volgen, waarlangs de monsch is voortgeschreden in de mil lioenen van jaren sedert het oogenblik, waarin hij uit het dier ontstond. Maar wij luisteren gaarne naar wat zij in moeizamen arbeid zich in dit opzicht aan kennis hebben verworven. En wij zijn dankbaar voor wat zij ons leeren omtrent de evolutie. De tweede weg kan betreden worden door ieder ernstig mensch, wien het te doen is om waarheid, om zuiver inzicht. Het is de weg, die voert naar bin nen, naar het eigen hart. In onszelf kunnen wij er varen, welke de strekking van het Leven is of met andere woorden, waartoe het Leven drijft. In ons worden wij ons bewust van de zedelijke eischen. Dit wordt door de meeste menschen ook wel degelijk be sef d. Hoe vaak kunnen wij niet hooren. dat men zegt: „je voelt wel wat goed en niet goed is", of „je voelt wel dat. liefde hooger is dan zelfzucht"? Dit bewijst, dat men over het algemeen wel weet, dat i n den mensch zelf de waarheid wordt doorleefd van het ze delijk moeten, van het „gij zult", hetwelk tot den mensch (om beeldspraak te gebruiken) door het Le ven wordt gesproken. En zóó leeren wij het Leven kennen niet als een blinde kracht, die doelloos werkt, maar als een redelijke kracht. Hieruit kan de gevolgtrekking worden gemaakt dat, waar wij deze kracht ook werkzaam weten in de groeiende mensch heid als geheel, evenals in den enkelen mensch af zonderlijk, zij krachtens haar wezen stuwt naar vol making, d.i. naar de schepping van steeds hooger orde in de wereld. Wie dit in waarheid gelooven kan, staat niet meer als een wanhopige in de wereld. Hij voelt zich sterk door de overtuiging, dat alles wat de mensch als goed en rein gevoelt in zich, ten slotte zal triomfeeren, omdat het Leven in die richting drijft En het zal duidelijk wezen dat van dit gelooven niet gezegd kan worden dat het van nul en geener Specialiteit in Vergrootingen Reproducties Ook naar zeer onduidelijke, oude of verbleekte foto's kunnen wij verrassende resultaten bereiken. De moeilijkste veranderingen op gezicht, haar, kleeding en achtergrond worden zuiver en artistiek afge werkt met garantie voor volle gelijkenis. Ook Zondags geopend: te Nieuwe Nicdorp, namid dags van 110 uur. Fotografische Ateliers NIEUWE NIEDORP NOORD-SCHARWOUDE. waarde is. Juist het tegendeel is het geval. Dit gelooven is altijd de groote kracht geweest van hen, die onbaatzuchtig hebben gestreden voor recht en liefde. De teleurstellingen hebben hen niet kun nen breken, de onverschilligheid en de onaandoen lijkheid hunner medemenschen hebben hun ijver niet doen verzwakken.*1 Zij bleven doorwerken in vol vertrouwen, omdat zij innerlijk wisten, dat het Leven-zelf hen dreef. En nu zal, dunkt mij, S. me wel willen toegeven, dat juist aan d i t geloof een groote behoefte bestaat. Wanneer de menschen dit geloof wat méér bezaten, zouden zij niet zoo bang zijn voor de toekomst. Dan zouden zij meer vertrouwen op de macht der liefde dan op geweld en leugen. Merkwaardig hierbij is, dat we kunnen opmerken hoe zij, die zich godsdienstig, kerkelijk, dogmatisch- geloovig noemen, gewoonlijk dit geloof missen. Im mers bij hen treffen wij als regel het minste idealis me. En dan noemen zij zich niettemin heel graag „Christenen"! Alsof het Christendom niet in zijn oor sprong zuiver idealistisch was. Indien wij aannemen, dat Jezus een historisch persoon is geweest, dan heb ben wij toch het volle recht om van hem te zeggen dat hij het heeft aangedurfd te komen met een pre diking van de hoogste levenseischen, dat hij heeft gedroomd van een nieuwe wereld, een koninkrijk Gods, zooals hij het uitdrukte. En hij streed daarvoor met de wapenen des geestes. Hij gelóófde. En het doet er niet toe dat hij als kind van zijn tijd aan dit geloof de gedachte verbond van een persoon lijk, buitennatuurlijk wezen. Waar het op aankomt is, dat hij, wat hij innerlijk als Gods werking ervoer, uitsprak en belééfde. Welk een armzalig figuur maken tegenover hem zijne volgelingen. Zij zeggen te gelooven, maar in werkelijkheid gelooven ze niet. Zij durven niet op waarheid en liefde vertrouwen. Hun geloof is slechts een aannemen van leerstellingen, een aannemen van wat een kerk of een geloofsbelijdenis zegt. En voor een zeer belangrijk deel berust dit aannemen nog op angst voor het hiernamaals. Hoe worden deze christenen beschaamd gemaakt door hen, op wie zij medelijdend of verachtend neer zien en die zij smalend ongeloovigen noemen, maar die streven naar hoogere menschelijkheid. Volgens het evangelie van Lukas (XVII: 6) zeide eens Jezus: zoo gij een geloof hadt als een mostaard zaad, gij zoudt tegen dezen moerbeziënboom zeggen: word ontworteld en in zee geplant! en hij zou u ge hoorzaam zijn. Wordt hier niet geteekend de kracht van het ge looven? En zeg hierop niet, dat dit een onmogelijke uitspraak is. Bedenk dat Jezus hier alleen zinnebeel dig zich uitdrukt en dat de zin dezer woorden is, dat waarachtig geloof, d.i. een diep innig overtuigd zijn tot groote dingen in staat is. Indien wij menschen inderdaad golóófden in de mo gelijkheid van een redelijke samenleving, dan kwam zij! Dan werd deze rampzalige wereld omgebouwd tot een nieuwe. Welnu, wij kunnen dit wereldherscheppend geloo ven omschrijven als geloof in het Leven, d.i. in de redelijke kracht, welke door de eeuwen heen bezig is de mcnscheid te stuwen naar waarheid, licht en liefde. Met dit geloof alléén zijn wij in staat den kamp tegen het lagere ten einde toe te voeren. ASTOR. Ik had het bovenstaande juist afgeschreven, toen mij plotseling een uitspraak van wijlen prof. A. D. Lohman te binnen viel. Ik vind haar zoo in overeen stemming met wat ik zelf heb betoogd, dat ik niet kan nalaten haar nog aan mijn artikel toe te voegen. Ziehier: „Het geloof in God in zijn ruimsten en breedsten zin opgevat is niet anders dan het geloof dat onze natuur ons niet bedriegt, dat de stem niet liegt, welke ons dwingt nooit op te houden met het zoeken en streven naar de waarheid en ons gebiedt in den strijd om het licht door geen nederlaag ons te laten ontmoedigen."' Zooals de opmerkzame lezer bespeurt, vervalt ook hier de oude persoonlijke Godsidée. Alleen den naam nog wordt behouden. Die verwarring stichtende naam!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 1