HAAR TERUGKEER. WARE WOORDEN. CRISIS-BEZIT. HUMOR. WETENSWAARDIGHEDEN. De reis naar hei geheimzinnige eiland. •RS. mondjfj druk, L zich-ra één sta ntjes. rval. ngen, )veral.. nondjet n pret ccente: een bt gloeit n „m« leest.. »E BRr Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 30 Januari 1932. No. 9012. 7.ATF.nHA0A\'0flnsrT1F.T* Naar een Engelsch gegeven, door SIROLF. (Nadruk verboden). >pelet tgbaa: js bij t 96.! Twintig jaren lang al had die grond hem ge voed. Twintig jaren lang woonde hij op dien grond, eerst als zorgeloos spelend arbeiders kind, later als knecht op de groote boerderij, waar ook zijn vader en moeder gewerkt hadden en waar hij ge boren was. Hij verdiende net genoeg om zijn sterke li chaam te kleeden en hij at van de vruchten van den grond, waarop hij werkte en leefde. Zijn slaapplaats wa§ in een warm hoekje ergens boven den koestal. Pier heet te hij. Zij melkte de koeien op de groote boerderij en kneed de de boter en maakte de goudgele kaas. Ze verdiende net genoeg zich te kleeden en ook zij at, met haar oude moeder van de vruchten van den grond, waarop zij leefden en zwoegden. In een klein huisje, achter op het ruime erf woonden ze. Zij heette Marianne. Toen Marianne. vele jaren geleden, voor de eerste maal zich over het erf spoedde naar 't land, waar een lange rij zwartbonten ongeduldig wachtte om gemolken te worden, was ze nog bijna een kind en beur haar viel in een bruine vlecht op haar rug. En toen Pier haar voor de eerste keer zoo door de zonbeschenen velden zag loopen, was hij een onbeholpen, schuwe knaap, die ter nauwernood een blik durfde slaan op dat ranke kind. Dat was jaren geleden. En nu waren ze al meerdere ja ren verloofd, hun schuwheid en verlegenheid waren ver- dwenen én ze waren nu beide krachtige, jonge menschen Met als eenigste zorg, de armoede buiten de deur te houden. In den winter, wanneer een enkele lantaarn een geheimzinnig licht over dc glanzende vellen der koeien wierp, wanneer Marianne in rusteloos beweeg, de blanke melk schuimend in de wachtende emmers deed spuiten, stond Pier meestal in de nabijheid en keek toe, hoe zij het donkerblonde hoofd tegen een zij van een zwartbont liet Tusten. Dan keek hy naar haar nijvere vingers en was gelukkig. En 's avonds zat hij bij haar, in het warme keukentje, waar de oude moeder in een hoekje naast de pruttelende koffiepot troonde. Als zij dan naar zijn stoeren kop en zware vuisten keek, voelde ze zieh veilig en gelukkig. Nooit hadden ze gekibbeld, al die jaren. Totdat de oude boer stierf en er een nieu we meester op het erf kwam, die Pier afsnauwde en Marianne opvallend vriendelijk behandelde. Toen kwam de eerste twist. Weer was het winter. De lantaarn verspreidde een schemerig licht door de donkere stal. Marianne steunde het hoofd tegen de zijde van een onrustige koe, terwijl ze de melk omlaag deed spuiten. Pier stond erbij en trachtte een kus te drukken op haar donkerblonde haar, terwyl hij vroeg: „Waar ben je gisteravond geweest, Marianne?" „Dat weet je toch wel, is het niet?" antwoordde ze onwillig. „Ja, dat is zoo", herhaalde hij toonloos „ik had het kunnen weten, maar ik wilde het niet gelooven!" „Hij houdt van me", zéi ze, terwijl ze het hoofd die per boog. Dan sneller sprekend, de woorden ultstootend, zei ze: „Ik heb genoeg van die armoe! Ik wil kinderen, Ik wil geld om mijn kinderen goed te kleeden en te voeden, ik wil, ik wil rijk zijn..." „Maar Marianne, waarom trouw je niet met mij? Ik ben niet rijk, goed, maar er zijn er wel, die met minder begonnen, dan wij..." „Zeker, en dan kinderen hebben die er gehavend en vuil bijloopen, arme arbeiderskinderen, die later op hun beurt weer hier op ditzelfde erf zullen zwoegen en ploe teren, ba..." „Je bent hard, Marianne!" „Ik spreek de waarheid, Pier!" Dien dag trok Pier zijn beste kleeren aan en ging naar den jongen meester, om opslag te vragen. Er werd niet veel gesproken. En toen Pier heen ging, nad hij zijn ontslag. Er werd dien avond in het kleine huisje ook niet veel gesproken. „Wat ga je nu doen?" vroeg Marianne. „Probeeren, of ik ergens anders werk kan krijgen!" antwoordde Pier. Den volgenden dag trok Pier er op uit, om werk te zoeken. Maar het was winter en er was eerder volk te veel. Waai- hij kwam, kr.eeg hij koffie, zooveel hij wilde, maar werk... neen, dat was er niet. Tegen donker kwam hy thuis, moe, hongerig, Hy dacht aan den jongen boer, die hem alles ontnomen had, zijn werk, Marianne, zijn toekomst en hij balde zijn vuisten. Als hij hem nu tegen kwam dan zou ie, zou ie... Wacht, hij zou kijken, of hy hem niet ergens tegenkwam op het erf of in den stal. Er kwam een vrouw naar buiten, en Pier sprong op zij, in een heg, om niet gezien te worden. Maar toen Marianne langs zijn .schuilplaats kwam, zachtjes snik kend, trad hij opeens naar voren en nam haar in zijn armen. En het schemerde rood voor zijn oogen, toen hij vroeg: „Wat is het, Marianne, heeft die kerel je wat gezegd, of..." Het meisje kuste Pier door haar tranen heen. „Het is uit Pier, heelemaal uit. Ik zal daar nooit meer in den stal de zwartbonten melken. Dat heb Ik hem net ver teld. Den heelen dag, Pier mijn jongen, heb ik naar je gezocht, was ik onrustig; steeds gingen mijn gedachten terug naar die jaren, dat jij daar in de keuken by moe der zat, of dat je in den stal naar me keek, of dat je op het land je pet naar mij zwaaide. Ik kon niet gelooven, dat dat alles nu voorbij zou zijn. Hoor Pier, we zullen zoodra je werk hebt gevonden, trouwen en dan zullen we hard samen werken en bij moeder komen inwonen. En we zullen een varken houden en dan later, als er... kinderen zijn, zullen we nog eens zoo hard werken en..." Pier drukte het meisje aan zijn borst. Aan den hemel flonkerde een ster, o, zoo helder. Velen, die vrienden schijnen, zijn dit niet. En ande ren, die dezen schijn niet hebben, zijn dit wèl! o Wenscht gij vriendelijkheid? Wees vriendelijk! Verlangt gij waarheid? Wees waar! Wat er van u uitgaat, zult ge vinden: Uw wereld is een weerspiegeling van uzelf. o Het gaat met veel dingen als met ons gebit: Met moeite verkregen, verloren met pijn. o Sterke ankers voor het leven zyn voorzichtigheid, edelmoedigheid en kracht. Deze kunnen door geen stormen worden geschokt. o Nijd, ijverzucht en haat zijn hartstochten, die knagen aan het hart en er tenslotte alle goede gevoelens ver nietigen. Een vriendelijke vermaning van hen, die we liefheb ben, klinkt ons als een gebod; wij kunnen niet anders dan daaraan gehoorzamen. o Wie handelt tegen zijn overtuiging, zal nooit vrede hebben in zijn gemoed. Ook dit bezit is lang niet een genot, Hoewel het vreemd lijkt dit thans te beweren, Bij het verarmen van ons levenslot, En niet-bezitters het bezit begeeren, Nu leege beurzen, als een jammerklacht, In al hun leegheid duizenden verschrikken. En het tekort, na slapeloozen nacht, t Nog ééns zoo groot lijkt voor d'ontstelde blikken! Maar ook 't bezit is niet van zorgen vrij Voor hen, die ln de stille uren reek'nen, Wanneer een bijna schoongeveegde lei Hun toont, wat straks het saldo zal beteek'nen. Als er tenminste nog een saldo blijft, Na jaren arbeid en doorstreden zorgen, Nu donker 't onweer langs den hemel drijft Volgt er na dezen nacht opnieuw een morgen?! Hij, dié bezat, is nauw bezitter meer, Het valt niet mee om dit getroost t'erkennen, Iets leeg-mistroostigs daalt er in hem neer, En 't is niet licht om daaraan te gewennen! Ook hèm is 't leven donker en benauwd* Vervuld van angst, die niet is te genezen, Vaak maanden drukt de schaduw van een fout, Die soms 't begin van 't einde blijkt te wezen! Het levenslied is wiss'lend van refrein. Een ieder lijdt naar zijn omstandigheden, Een ieder voelt het meest de eigen pijn Door 't geen het lot voorgoed heeft platgetreden, Moog' deze nood, die van geen wijken weet, Dit batig saldo voor ons reserveeren: Wat meer begrijpen van eikanders leed, Wat meer verdragen, helpen en Waarde eren! Januari 1932. KROES. (Nadruk verboden). De dame was zeeziek. „Hoe ver zijn we van het land verwijderd?" vroeg ze aan den stuurman. 1200 Meter. Dat is niet veel verder dan een kilometer, zei de dame hoopvol. Ja, dat is zoo! In welko richting? Naar beneden! Er is maar één schilderij geweest, dat ik op de tentoonstelling heb kunnen zien, en dat was dat schil derij van jou! Dank je voor het confpliment. ouwe jongen! Er stonden aldoor menschen voor de andere schil derijen! Hier is weer een grapje op de zuinige Schotten. De oude Mac sprak: Ik heb vandaag een brief ge kregen van mijn broer uit Australië voor de eerste keer in 20 jaren! Lieve deugd, en wat schreef hij? Daar heb ik geen flauw idee van. Ik heb den brief weer ongeopend teruggestuurd, want er zat geen postzegel op! En dan deze nog: Een van de 4 Schotsche broers kwam na vele jaren in het land terug. Zijn drie broers, die in Schotland achter bleven, haalden hem van de boot. Ze droegen alle drie een lange baard. „Sapperloot!", riep de nieuw aangekomen broer uit, Hoe komen jullie erbij om alle drie zoo'n baard te dragen?" Waarop de oudste van de drie verwijtend antwoordde? Dat is nogal logisch! Jij hebt toch indertijd het scheer mes meegenomen! Wat ziet het er hier kaal uit! Ja, gisteren hebben een paar van mijn kennissen besloten mijn meubels wat te verplaatsen. En waar hebben ze die naar toe gebracht? wa»r terug in de étalage van het meubelcrediet- magazijn! Dus Kees was de ziel van het feest? Ja, want hij was de eenige die harder schreeuwen dan de luidspreker van de radio! Een Ier wilde lid van de communistische partij wor den en werd daarom ondervraagd. f-en van de communistische autoriteiten vroeg hem: Als je f 1000 had, zou je dan de helft aan Sovjet geven? Waarop de Ier antwoordde: Ja! Als je duizend bunders land had, zou je dan de helft aan de Sovjet geven? —'Ja! Als je tien kinderen had, zou je ze dan allemaal aan de Sovjet willen geven? Ja! Als ,ie twee hemden had, zou je er dan één aan de Sovjet geven? Nee! Waarom niet? Omdat ik toevallig twee hemden heb! Is hij ontsnapt? Heb je alle uitgangen wel goed bewaakt? O ja! Maar misschien is hij door een van de in gangen ontsnapt! Mi esje kwam voor clen eersten keer in de kerk en keek verbaasd toe toen ze plotseling alle men schen om haar heen zag knielen. Zich tot haar moe der wendend vroeg ze; „Wat doen die menseden* mammie?" „Stil kindje", fluisterde haar moeder, „Ze gaan bidden!" „Wat", riep Miesje 'uit. zich haar avondgebedje herinnerend, „met al hun kleeren aan?" Mevrouw: Je moet het grasperk knippen, de rozen water geven en snoeien, een stuk of 10 chrysanten planten, de achtertuin omspitten, de spinazie snij den. de kersen plukken, de stokrozen opbinden Nieuwe tuinman: Neemt U me niet kwalijk me vrouw, is dit het werk voor vandaag? Of is het een ö-jaren plan? Is het U bekend: dat er op het eiland Bermuda verleden jaar nog maar één passagiersauto was? d a t in Spanje het eerste van alle Spaansch sprekende landen aan de vrouwen het kiesrecht werd toegestaan? 13. De haas had hun niet eens bemerkt en liep dansend en huppelend voor hen uit. En Henkie en Rob, die benieuwd waren waar het beest zoo huppelend naar toe zou gaan, liepen op hun teentjes achter hem aan Nu nam de haas een grooten sprong: een, twee, drie, Rob wilde al achter hem aan loo pen, maar zag in eens een afgrond voor zich. De haas was in zee gesprongen. Rob krabbelde zich eens achter zijn oor. Alles is hier even gek, zei hij lachend tegen Henkie, zullen we maar weer naar den boom gaan? 14. Ja, laten we maar opstappen, vond Henkie. Ik heb net zoo'n honger, pruilde Rob. En om die hongersnood niet al te lang te rekken, begonnen ze nu zoo vlug ze kon den naar den boom te loopen. Binnen een half uur waren ze er en met behulp van een stok konden ze een groote ronde vrucht er af slaan. De vrucht was hard, hard als hout en ze wisten niet wat er mee aan te vangen. 15. Eindelijk had Rob het gevonden. Hij maakte een gat in den grond, waar de groote bol precies in paste en begon er toen met zijn voeten op te stampen. Een kokos noot kon het niet zijn, daarvoor was de schil te hard en Henkie die op school vaak natuurkundeles had gekregen peinsde zijn hoofd haast suf, welke vrucht ze hier ge vonden konden hebben. 16. Krak, daar ging de schil doormidden. De jongens gingen er met hun tweeën op af, maar daar hadden ze heelemaal niet op ge rekend. Die groote bol was geen vrucht, neen er kwam een aapje uit gekropen, een jong aapje. Dat hebben we op school toch nooit geleerd, zei Henkie met beven de stem. En om de situatie niet zoo benauwd te maken gingen de jongens naar het aapje toe en gaven het een handje.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 27