Schager Courant w Terug in het vaderland. Derde Blad. de betrekkelijkheid der beschaving. EEN DAPPER MEISJE VERKEERSLESSEN den A.N.W.B. t m fl?.- T «J ec0&^| hel selen 1 nocbJ k'nEik! stellen chent isl'ffen i Jit het CB£. Iheid, -zicht. D, over bf, zich, du karebtf. Pergonet lief-, at theor». n., ïooü r de m n beten men nie; an?" dat iedee 1 en zijj n zoeké ff hebh=i e helfni elkani» •engesu, sche p idealist nstige idividua andere rek ar. t zijnd tten d( it zijnd Donderdag 10 Maart 1932. 75ste Jaargang. No 9035 WAT IS BESCHAVING? Is de vrouw van den oermensch beschaafd? Is de slavenhande laar beschaafd? Zijn wij be schaafd? hoep contra» zich t het p s tinc; taal t« en con- den p«;. e weder h vaal iet beidt ad. Ee: apvattet hen iffor re* ">en >v ij zendt lk SOOR irgelijk» i op 1» [)e me» Ie. Juc| van onom hem alt ffcvoegl iet co» loter dt 'ntuee'j velijket pen. id beef x>t ver tweedt en ten laatste, belang van ge begeer t is nl de pat - oorden AT is beschaving? Het schijnt belachelijk om de vrouw van den oermensch. die haar man bijstaat in den strijd tegen den woudheer, „beschaafd" te noemen. Even zonderling komt het ons voor om het over de „beschaving" van den slavendrijver te hebben. Over duizend jaar echter zullen de menschen het precies zoo belachelijk vinden, wanneer men een verband legt tusschen onzen barbnarscben tijd en het woord ..beschaving". De vrouw met den steenen knots is in zooverre beschaafd, dat zij met gevaar voor eigen leven dat vaa haar man verdedigt. De mnn met de zweep, die slaven voor zich uit drijft, is in zooverre beschaafd, als hij geleerd heeft* zijn hersens te gebruiken om anderen te onderdrukken. Verschilt het bestaan dat de menscliheid van tegen woordig leidt, zooveel van dat der holbewoners, wier leven werd bedreigd door den beer, of dat der Egyp- tenaren, die hun pyramiden lieten bouwen door sla ven? Ook thans is immers alles worsteling en on zekerheid: overheerschine aan de eene zijde en sla vernij aan den anderen kant. De aarde is meer dan veertien millioen jaren oud. Dit leert ons de wetenschap. Verschillende soorten menschen hebben haai bewoond gedurende ongeveer tienduizend eeuwen. En wij spreken van „bescha ving". <ierwi.il de zon in honderdvijftig millioen jaar nog niet eens één procent van haar volume verliest. Welk verband er bestaat, tusschen dat feit en de zoo juist aangehaalde uitspraak? Dit: dat het menschdom als zoodanig in de kinderschoenen staat en dat we maar zeventien duizend jaar van het stee nen tijdperk zijn verwijderd. Wij. dat wil zeggen, het oudei! Europa, een deel van Amerika en een stuk van Azië: in Afrika zijn er streken, waar de oor spronkelijke bewoners nog niet eens aan het steenen tijdperk to zijn! En in Australië zitten de wilden er nog midden in. Maar dat zijn slechts bijkomstig heden. Wanneer de moderne mensch zijn toestand verge lijkt met dien van den holbewoner, en den slavendrij ver. dan is dat soms voor hem een aanleiding om de toekomst hoopvol tegemoet te zien: soms ook maakt de conclusie, die hij uit die vergelijking moet trek ken. hem diep neerslachtig. Zullen over eenige millioenen jaren de menschen werkelijk beschaafd zijn? D.w.z. zullen zü beant woorden aan de voorstelling, die wij ons thans vari beschaving maken? Zuileen eens alle problemen zijn opgelost en zal er eens een einde komen aan armoe de. gebrek, oorlog, rassenstrijd, godsdiensthaat en alle kwalen, die het gevolg zijn van overdaad? Gedurende elke periode, die de beschaving heeft doorgemaakt, heeft de mensch van dien tijd zich zelf voor zeer beschaafd gehouden. Slechts nu en dan stond er een profeet, een wijsgeer of een econoom op, die het waagde te twijfelen aan het bestaan van de geestelijke ontwikkeling. De man, die met zijn handen een beer moest te lijf gaan. moet zichzelf hebben beschouwd als een beschaafd wezen. In vergelijking met do wilde die ren. wien hij het bewind over de oppervlakte der aarde betwistte, was hij dat ook. Hij had geleerd, hoe hij zich een stuk hout met een zwaren steen aan het eind ten nutte kon maken. Tegen zooiets was geen berenschedel bestand. Hij wist. hoe hij de gigantische mammoet moest vet lammen en slaagde er op die manier in, voedsel te verkrijgen voor zich zelf en zijn familie Er bestond een verschil tusschen het vechten van den rhinoeeros en dat van den oer mensch. De laatste worstelde zich als het. ware door de poort der beschaving heen. De neushoorn bleef wat hij was. Elke overwinning beteekende eenige uren langer leven; een nederlaag stond gelijk met den dood. F EU I T.T KT O N Naar het Engelsch van CU. GARV1CE. HOOFDSTUK XV. De dag ging voorbij en Lord Fane wachtte nog steeds op Leia's antwoord. Palmer kwam ook niet terug. De kamerdienaar kwam nu en dan binnen, maar ofschoon het leek alsof de markies dutte, durfde Edgar hem niet tot boodschap aan Palmer te laten brengen. Tegen den Ülddag echter was zijn ongeduld ten einde en het bed Merend, zei hij tegen den markies: «Voelt U zich goed genoeg om mij toe te staan een Aalf uurtje naar buiten te gaan. vader?" De Markies sloot de oogen ten teeken van instemming en Lord Fane ging de kamer uit. Terwijl hij dat deed, keerde de markies zich naar zijn kamerdienaar. „Stuur Palmer onmiddellijk hier," zei hij. Palmer kwam snel binnen en de Markies overhandig de hem het briefje. „Je kon juffrouw Temple niet vinden", beet hij hem toe. Dat was alles! maar Palmer begreep het volkomen en ging op zoek naar Lord Fane. Intusschen snelde Edgar naar beneden, nam zijn hoed ®n rende bijna over het terras. De overgang van de warme, donkere vertrekken naar de heldere, frissche buitenlucht maakte hem zoo uitbundig als een school jongen; de gedachte dat hij zijn liefste binnen een paar minuten zou zien, vervulde hem met vreugde tot hij plot seling besefte, dat het geringste geluid in den zieken kamer gehoord kon worden. Over het muurtje sprin gend, liep hij vrijpostig naar den Ingang van Meneer Temple's woning, maar hij bleef plotseling stilstaan toen hij zag. dat de luiken voor het venster van de zit kamer neergelaten waren. IJet verbaesde en verwarde hem, en het voorgevoel, waartegen hij den heelen mor gen gestreden had, kwam in heviger mate terug. Maar hij zette het van zich af en duwde tegen de deur; deze gaf niet mee, zooals gewoonlijk. Hij belde en na een poosje opende een dienstmeisje De oermensch echter deed telkens een stap voor- At, en als hij stierf had hij zijn nakomelingen een zekere hoeveelheid kennis nagelaten. Eenige .duizen den jaren later hielden zijn afstammelingen zich be zig met het bouwen van pyramiden. Men had de ken nis verworven, dat men dooi samenwerking op grootc schaal, bepaalde dingen kan bereiken. En men was er verder van overtuigd, dat men in oen zeer beschaaf de wereld leefde. Slaven waren onmisbaar voor de ontwikkeling der civilisatie, alleen wanneer bepaalde individuen zich geheel konden wijden aan den voor uitgang van het menschdom, zoo meendt men, terwijl anderen het werk deden, dan kon er van de wereld tenslotte iets terecht komen. Thans hebben we al lang met de slavernij gebro ken. Lang? Eerst luttele jaren geleden, ten tijde van Abraham Lincoln werd do slavernij in Amerika afgeschaft. Goed, maar dat is dan toch voorbij. Voor bij? Toch zijn we uiterst beschaafd, ondanks misère, oorlog, haat, nijd, kwellingen, roof, moord, plundering en decadentie. Moeten wij wanhopen? Hebben we meer bereikt dan de gemiddelde mensch uit vorige perioden? Het is wel waar, dat ook de allerarmsten tot op zekere hoog- MARSEILLE. DOOR HET SLAPENDE FRANK RIJK NAAR PARIJS. DE LAATSTE DA GEN IN DEN VREEMDE. TERUG IN HET VADERLAND. (Van onzen tijd olijk niet meer reizende!) correspondent.) Op Nederlandsehen bodem. Marseille de grootste Fransche haven! Hij het aan breken van den morgen liepen we er binnen. Ons kleine reisgezelschap van door het toeval bij elkan der gebrachte menschen. zou uit elkander spatten Ieder was reeds vanaf de eerste morgenuren bezig niet zijn eigen zorgen en gedachten. \len had geen tijd meei voor elkander, hoogstens een korten goeden raad. De blauws zee had ons tezamen gevoerd, de ha ven, de aankomst, sche.dde ons. Korte handdruk ken, vluchtige woorden van afscheid toen het schip gemeerd lag en de loopplank was uitgebracht en ons reisgezelschap, dat gedurende de overvaart bijna als én familie had geleefd, behoorde tot hc-t verleden. Maar intusschen was het kouder geworden. Up wat meer ondergoed hadden we te Dainascus en te Bey- routh reeds gerekend, doch dikke jassen hadden w* er niet kunnen koopon en in onze dunne overkleeren gingen we bibberend aan land, waar we natuurlijk de gewone formaliteiten van pascontrole en douane hadden te ondergaan. Onze groot e bagage hadden we aan een pakjesdrager op het schip toe vertrouwd en hij zou zorgen, dat we haar in den namiddag aan het station zouden vinden. Hoe dat gegaan is. heb ik nooit begrepen. Een rol letje papier, dat ik bij het aan wal gaan in de hand had. moest ik bij de douane openen. Een beambte tastte me zelfs nog af naar niet-aanwezige edelstee nen e.d., maar onze koffers vonden wc later aan het station, zonder dat ze waren geopend, want wij had den de sleutels in onze zakken gehouden. Voor de zooveelste maal dwaalde ik na jaren we der rond langs de havens en over de beroemde Canne- bière, breede winkelstraat die volgens eiken rechtgeaarden Marseillais de groote boulevards van Parijs verre in de schaduw stelt. Bont en levendig is Marseille door het zeer gemengde straatpubliek, waaronder men Grieken. Arabieren. Italianen, negers en Turken vindt, om van de andere rassen te zwij gen. Marseille is zooiets als de poort van Europa naar den Oriënt. Maar cok deze „Poort van den Oriënt" lijdt zwaar onder de crisis. Vooral in de scheepvaart heerscht een ernstige malaise. Natuurlijk aten we „bouillabaisse" het speciale gerecht van Marseille. Bouillabaisse is een soort vischsoep met heel veel groote stukken zeevisch erin en, als ze goed is. ook een heelen of halven kreeft. Ik heb eens in een Nederlandse!» toeristenblad een artikeltje gelezen van een Nederlander, die te Mar seille bouillabaisse hnd gegeten cn er niets bijzon ders aan had gevonden. Hoevele buitenlanders zou den teleurgesteld zijn geweest over onze hoogge roemde erwtensoep: als ze niet de goede aan een goed adres hadden gegeten. Zooals een soep met erw ten erin nog geen echte erwtensoep is. zoo is een soep met visch erin nog geen bouillabaisse. Deze moet om goed te zijn minstens vijf verschillende soorten zeevisch bevatten en wel visch die op rotsi- gon bodem is gevangen. Wil men goede bouillabais se eten. dan moet men er flink voor betalen. Mij kostte in het beroemdste bouillabaisse-restaurani van Marseille één portie met brood 16 franc, f 1.G0. Doch'men moest dan ook goed hongerig zijn om de heelfe portie te verwerken. 's Winters bij onaangenaam weder is Marseille niet zeer bekoorlijk en reeds na enkele uren reisden \vs verder. Nog even stapten we uil te Avignon. waar ik eenige kennissen wilde bezoeken. Als men zoovele jaren rondzwerft, door de wereld, krijgt men in de meest onwaarschijnlijke streken in alle mogelijke landen steeds meer kennissen en vrienden en in het eigen vaderland steeds minder. Avignon was nog dezelfde oude, schoone, roman tische stad. maar voor mij was er wel het oen en an der veranderd. «Een eenigszins lichtzinnig jong- mensch, dat ik er vier iaar geleden had gekend, vond ik er terug als een braaf huisvader; een jong meisje, dat vroeger onbevangen grapjes met me maakte, de deur. Zij keek verbaasd toen zij Lord Fane zag. „Is de professor thuis", vroeg hij, terwijl hij naar binnen wilde stappen. „De professor is weg, mylord", luidde het antwoord. „Weg? Aan het wandelen, bedoel je?" vroeg hij bin nentredend. „Is is juffrouw Temple in den kloostertuin?" „Zij is ook weg, mylord, zij zijn vertrokken." „Vertrokken! Wat bedoel je?" vToeg Lord Fane. „Ze zijn allebei met den eersten trein vanochtend vertrokken, mylord". antwoordde het meisje. „Met den eersten trein! Maar... juffrouw Lela heeft gisterenavond niet gezegd, dat ze op reis moest. Is er iemand ziek geworden?" „Neen, mylord, niet dat ik weet. Ik geloof niet, dat ze gisteravond zelf wisten dat ze weg zouden gaan; maar ze zijn vertrokken, mylord." „Maar waar naar toe? voor hoe lang?" vroeg hij ongeduldig. „Naar Londen, ge^pof ik, mylord, op de koffers stond Paddington. Dat is alles wat ik weet. Juffrouw Temple vertelde me niet waar ze heengingen; zij kwam alleen maar afscheid van me nemen en zei dat ze niet meer terugkwamen." „Mijn beste kind, één van ons moet zijn verstand kwijt zijn. Vertrokken en niet meer terugkomen! Kom. je moet juffrouw Temple verkeerd begrepen hebben!" Het meisje schudde haar hoofd. „Oh, nee, meneer, ik begreep haar niet verkeerd; bo vendien hebben zij alles ingepakt, zelfs de boeken van den professor." Waarom waren ze zoo plotseling vertrokken? Kon het mogelijk zijn dat er iets gebeurd was één of ander familielid ziek geworden dat de oorzaak was van hun onverwacht vertrek? Toen werd Lord Fane zich opeens bewust dat het meisje gezegd had dat ze niet zouden terugkomen. Hij liep In een half wezenloozen toestand weg en had bijna de Abbey bereikt, toen Palmer hem inhaalde. „Mylord", begon hij. Lord Fane draaide zich om en greep hem bij den schouder. „Palmer, het briefje dat ik je gaf?" „Hier is het, mylord," hijgde hij, terwijl hij het met een bleek gezicht aan lord Fane overhandigde. „Ik heb getracht mylord te vinden. Meneer Temple is vertrokken, mylord." Lord Fane nam het briefje en stopte het in zijn zak. „Wanneer wist je dat?" vroeg hij. „Ik heb het zoo juist ontdekt, mylord", antwoordde hij, was tot een nuffige jongedame opgegroeid: en een verliefd en verloofd paar was tot geslagen vijanden geworden, zelfs zonder dat ze ooit getrouwd waren. Maar de Ithóne. die niet ver van het oude pauselijke vesting-paleis stroomt, was onveranderd: machtig, jngetemd. Met den nachttrein stormden we door het slapen de Frankrijk naar Parijs, dat bij onze nartkomst druilerig in een winterregentje lag. Daar viel ons de kilte vijandig op het lijf en in den eersten den bes ten winkel kochten we dikkere jassen. Daar ik op de Nationale Bibliotheek te Parijs nog eenige spe ciale boekwerken wilde doorkijken, bleven we enkele dagen in de Fransche hoofdstad, waar ook weder iedereen sprak over de crisis en voornamelijk klaag de over het verminderde vreemdelingenverkeer. Pa rijs is nog dezelfde levendige, schocne en poedkoope stad van vroeger, als men slechts zorgt weg te blij ven uit. de cafés, restaurants en cabarets, welke voornamelijk van de touristen moeten bestaan en waar men van het echte Fransche leven niets ziet. hoogstens pretzoekende buitenlanders en internatio naal gespuis ontmoet. Vreemdelingen, die naar Pa rijs kornen. gaan gewoonlijk nergens anders heen en klagen dan, dat het er zeer duur en het Fransche volk hopeloos lichtzinnig en bedorven is. Maar adieu. Parijs, het vaderland roept me. En verder ging de reis. Even voor mijn reismak ker. die deze stad nog niet kende, een kort, opont houd te Brussel, waar men stepds Vlaamsch hoort spieken. Ook hier was het eeuwige refrein de crisis, waaronder e<m stad als Brussel, die in normale tij den belangrijke inkomsten trek! van het vreemde lingenverkeer. bijzonder sterk lijdt. Het is altijd een niet zeer edele troost als men niet alleen in de misère zit. maar constateert, dat het ook anderen niet zeer voor den wind gaat. De plezierstad Brussel kan men de slechte tijden reeds aan de verminderde drukte op straat aanzien. Troos teloos leeg waren de groote cafó's, waar in hetere tijden zulk een levendige drukte heerscht, want in België is het caféleven veel sterker ontwikkeld dan in ons land. Daarom is het er veel gezelliger om uit te gaan. Of dit een voor- of een nadeel is voor een land, zal ik hier buiten beschouwing laten. Op dit oogenblik is evenwel ook in België de pret uit. De menschen hebben er evenals overal elder* zorgen. En dan. ik zag Brussel, dat ik reeds heel lang ken en nu alleen bezocht voor een andermans ple zier, niet met goede oogen. Ik wilde wèg, naar Ne derland. Het regende, toen de trein zich in beweging zette in de richting van het vaderland; het regende en het was triest. Antwerpen, Esschen. aan laatstgenoemd Belgisch station nog een half uur oponthoud. Maar op het oogenblik toen de trein vertrok, begon het op te klaren en toen .de trein de grens passeerde, brak de zon door. En eindelijkRoosendaal. Ik keek verbaasd, nieuwsgierig uit het coupévenster. Ja. Nederland is toch een eigenaardig land. Te Roosendaal scheen alle onrust op te hou'den. Het groote station zag er zoo zindelijk uit. alsof er nog nooit een rook- en roetuitpuffonde trein was binnen gereden Niemand deed er gehaast of zenuwachtig en iedereen was er beleefd en voorkomend zonder een spoor van serviliteit. Na jaren afwezigheid heb ik het ontdekt: het Ne- derlandsche volk is het beleefdste ter wereld. De woorden „alstublieft" en „dank u" liggen op ieders lippen. De controle aan de grens is gemoedelijk, zon der nalatig te zijn. Tevreden peinzend zat ik in den wagon. Toen hoorde ik plotseling in het Nederlandsch de mij van ouds bekende roep: „Koffie en broodjes, heeren?" Dat klonk zoo vertrouwd, zoo van heei ver vroeger dat ik er even om moest glimlachen. En ik dronk mijn eersten kop op Nederlandsche wijze bereide koffie met suiker en room. Vijf minuten laten .toen de trein zich weder in beweging had gezet naar het noorden, wenkte een molen. De groote zee-armen en rivieren volgden, breede stroomen. waarover holle zeilen dreven; en daarachter verre verschieten met huizen, boomgroe pen, draaiende wieken, torentjes. Na bijna vijf jaar zwerven was ik weder terug in het vaderland. J K. BREDERODE. terwijl hij een gevoel had, alsof de oogen, die strak op hem gericht waren, zün ziel doorboorden. „Je bent een laffe leugenaar, Palmer, zei hij min achtend en ging het huis binnen. „Nu," zei Palmer bij zichzelf, pijnlijk zijn schouders vertrekkend, „nu zullen we wat hooren!" Lord Fane klopte op de deur van de kamer van den Markies en trad binnen. In den korten tijd dat hij weg geweest was. had de Markies het bed verlaten en zat in een kamerjapon in een groot en stoel. Hij keek bedaard op, toen lord Fane binnentrad en er was een flikkering in zijn koude, grijze oogen. Lord Fane liet niets van zijn verbazing merken, dat zijn vader plotseling zooveel beter was, maar ging recht tegenover hem staan. „Voelt U zich zoo goed, vader, dat ik u spreken kan?" vroeg hij. „Dat zal wel gaan," was het antwoord. Lord Fane aarzelde eerst een oogenblik en zei toen met zachte stem: „Weet u, vader, dat Meneer Temple voorgoed de Abbey heeft verlaten?" „Ja, ik weet dat hij weggegaan is. Voor goed, vertrouw ik." „Dat hij heel plotseling vertrokken is vanmorgen pas?" „Ik dacht wel dat hij dat zou doen."„ Lord Fane staarde hem aan en zijn gelaat werd doods bleek. „Wist U dat? Mag ik naar de reden van zijn plotseling vertrek vragen?" „Zeker", zei de Markies bijna vriendelijk, „hoewel ik je er aan wil herinneren dat het een zaak tusschen hem en mij is. Je schijnt er belang bij te hebben." „Dat heb ik inderdaad. Laat uw kamerdienaar het vertrek verlaten." De Markies knikte tegen den bediende die zacht weg ging. „Ik heb er zelfs ontzettend veel belang bij.' „Zoo?" „Ik heb er zooveel belang bij, dat ik vertrouw, dat U mij elke inlichting zult willen geven, zoowel wat betreft de reden van hun vertrek als hun bestemming." .Professor Temple heeft de Abbey verlaten, omdat hij verandering van lucht noodzakelijk vond voor zijn klein dochter. Zij is een buitengewoon aardig meisje en had verandering noodig. Misschien heb je haar nog nooit gezien?" „Kom nu, vader," zei lord Fane ernstig. „Maar voor u verder gaat, wil ik u vertellen, wat ik al eerder verteld zou hebben, als ik er gelegenheid voor gevonden had. te meer comfort en betere bescherming geniet, clan zijn roodharige, wilde voorvader, die de spelonken be woonde, cn de Egyptische slaaf, wiens werklust werd geprikkeld door de zwepen der drijvers. Ook is het' juist dat wij wonderbaarlijke prestaties hebben ge leverd op bet gebied der techniek. Precies: het mce- rendeel onzer overwinningen is van materieelen aard. Wij hebben springstoffen uitgevonden, die in minder dan geen tijd de pyramiden zouden kunnen vernietigen. Wij hebben tractors gebouwd," die in één dag meer kunnen versieepen dan 100 slaven in een week. Terwijl onze voorvaderen aan liet aardopper vlak waren gebonden, vliegen wij door en over de wolken, blijven uren onder water en leggen groote afstanden af in onderzee boot en. Zeker, wij hebben do techniek op een hoog peil gebracht, al zal het dan ook later blijken, dat onze machines nog maar kin derspeelgoed zijn, vergeleken bij hetgeen de toekomst nog zal brengen. Maar geestelijk is er niet zoo'n groot onderscheid tusschen don in dierenhuiden gokleeden bewoner der rotsholen en den in wol, linnen en zijde gehulden bewoner der wereldsteden. Wij weten, dat onze medcmenschen gebrek lijden, zonder dat wij heviger ontroerd worden dan de opzichter, die schou derophalend den dood van een gegeesclden slaaf con stateerde. Het is nog maar weinige jaren geleden, dat de meest geciviliseerde naties der gcheele wereld ceu oorlog voerden, die 32.000.000 rnenschenlevens kostte, degenen die stierven achter het front, niet meegere kend. En zoo diep zijn in ons de instincten geworteld, die eens de oerwilden dreven oin den beer en don wolf te bevechten, dat wij misschien weldra opnieuw ten oorlog zullen trekken, moordend, verminkend, plunderend, elkaar verstikkend en besmettend met giftgassen, elkaar verpletterend met granaten en ka nonskogels, en alleen overtuigd van de zuiverheid onzer vaderlandsliefde. Misschien zullen wij eens werkelijk be schaafd worden. Onmogelijk is het niet. Maar liet ver schil tusschen dien tij cl en don onzen zal grooter moe ten zijn, dan het onderscheid tusschen modern bar barisme en spelonkenbeschaving. van 2e Les. Op een kruispunt. Op weg naar school moet Jan een kruispunt over steken en dan moet hij terdege opletten, want op zoo n kruispunt komt het verkeer van vier kanten De pijl op het rechter plaatje wijst, hoe het moe». We hebben in de vorige les geleerd, dat bij het overste ken van een straal de kortste weg de veiligste is. Maar bij een kruispunt is dat niet liet geval. Ilier is de kortste weg gevaarlijk, dat toont liet lin kerplaatje, waar Piet schuin oversteekt en gevaar loopt, van twee kanten. Jan doet het heter, die gaat eerst do eene straal over, nadat hij goed heeft uitge keken of de weg vrij was en daarna gaat hij naar het trottoir aan den overkant van de tweede straat. Zijn weg is nu wel wat langer, maar het is beter twee straten over te steken op de goede manier, dan éénmaal naar den overkant te gaan op de verkeerds wijze. Op het linkerpiaatje gaat Piet van het eene trot toir naar het andere schuin over het kruispunt, en ciat is verkeerd, want kijk maar hoe hem gevaar dreigt eerst van de auto en dan van het. rijtuig dat van den anderen kant nadert. Schuin oversteken is altijd verkeerd, omdat je dan niet zoo goed naar iinks en rechts kunt uitkijken. Opgepast dus op een kruispunt. Volg het voorbeeld van Jan, het is de veiligste manier,- en toch heusch zoo moeilijk niet. Maar je moet er even bij denken en jezelf er aan wennen om het goed te doen. Ik houd van juffrouw Temple." Hij verwachtte niet anders dan dat er een storm zou losbreken, maar de Markies glimlachte kalm en zei, terwijl hij naar een reukfleschje greep: „Ja, dan heb je je vraag beantwoord, beste Edgar en nu weet je waarom meneer Temple de Abbeij zoo plot seling verlaten heeft. En ik vind. dat je het hem eigen lijk niet kwalijk kon nemen." „Ik verklaar U, dat ik Uw bedoeling niet begrijp. Ik herhaal dat ik van juffrouw Temple houd: zij is een schat van een meisje." „Meneer Temple schijnt dat ook ontdekt te hebben." zei de Markies, „vandaar zijn vlucht. Beste Edgar, je zult toch niet verbaasd zijn dat iemand dat meisje toch tijdig redden wil. Kom, kom, je bent een man van de wereld." „Redden wie?" herhaalde lord Fane. „Waarom? Ik zeg u. dat ik juffrouw Temple liefheb. Het is mijn eenige wensch. haar tot mijn vrouw te maken. De Markies staarde hem aan en drukte toen de zak doek tegen zijn mond. „Haar tot je vrouw te maken! Beste Edgar, houdt je me voor den gek?" „Maar vader! Dacht u dat ik een schurk was?" „Nee nee. Ik vind je alleen maar een dwaas." ant woordde de Markies, „maar heb je soms nog andere vragen te stellen? Ik heb je voornaamste beantwoord. Meneer Temple en zijn buitengewoon aardig kleindoch tertje hebben iets heel verstandigs gedaan." „Waar zijn ze naar toe gegaan?" vroeg lord Fane met trillende stem. De Markies haalde de schouders op. „Op mijn woord, ik kan het je niet vertellen. Ik heb er niet naar geinformeerd. omdat ik ervan overtuigd was, dat jij er mij naar zou vragen." Lord Fane liep de kamer op en neer. „Vader," zei hij. terwijl hij vlak voor diens stoel ging staan, „hebt u geen gevoel meer? Bent u zelf niet jong geweest? Ik zeg U, dat ik Lela Temple liefheb en ik zal haar tot mijn vrouw maken. Zij is op en top een dame en geschikt om eiken rang te bekleeden..." „Behalve die van de toekomstige Markiezin van Fa- rintosh", vulde de Markies aan. „Edgar, wees geen dwaas!" „Neen! Neen! Een dwaas ben ik niet, maar ik heb geen rust of duur voor ik haar gevonden heb", en hij wendde zich naar de deur. i Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 9