Schager Courant
w
Terug in het vaderland.
Derde Blad.
de betrekkelijkheid
der beschaving.
EEN DAPPER MEISJE
VERKEERSLESSEN
den A.N.W.B.
t m
fl?.- T
«J
ec0&^|
hel
selen
1 nocbJ
k'nEik!
stellen
chent
isl'ffen i
Jit
het CB£.
Iheid,
-zicht. D,
over bf,
zich, du
karebtf.
Pergonet
lief-,
at theor».
n., ïooü
r de m
n beten
men nie;
an?"
dat iedee
1 en zijj
n zoeké
ff hebh=i
e helfni
elkani»
•engesu,
sche p
idealist
nstige
idividua
andere
rek ar.
t zijnd
tten d(
it zijnd
Donderdag 10 Maart 1932.
75ste Jaargang. No 9035
WAT IS BESCHAVING?
Is de vrouw van den oermensch
beschaafd? Is de slavenhande
laar beschaafd? Zijn wij be
schaafd?
hoep
contra»
zich
t het p
s tinc;
taal t«
en con-
den p«;.
e weder
h vaal
iet beidt
ad. Ee:
apvattet
hen
iffor re*
">en
>v ij zendt
lk SOOR
irgelijk»
i op 1»
[)e me»
Ie. Juc|
van
onom
hem alt
ffcvoegl
iet co»
loter dt
'ntuee'j
velijket
pen.
id beef
x>t ver
tweedt
en ten
laatste,
belang
van ge
begeer
t is nl
de pat
-
oorden
AT is beschaving? Het schijnt belachelijk om
de vrouw van den oermensch. die haar man
bijstaat in den strijd tegen den woudheer,
„beschaafd" te noemen. Even zonderling
komt het ons voor om het over de „beschaving" van
den slavendrijver te hebben.
Over duizend jaar echter zullen de menschen het
precies zoo belachelijk vinden, wanneer men een
verband legt tusschen onzen barbnarscben tijd en
het woord ..beschaving". De vrouw met den steenen
knots is in zooverre beschaafd, dat zij met gevaar
voor eigen leven dat vaa haar man verdedigt. De
mnn met de zweep, die slaven voor zich uit drijft,
is in zooverre beschaafd, als hij geleerd heeft* zijn
hersens te gebruiken om anderen te onderdrukken.
Verschilt het bestaan dat de menscliheid van tegen
woordig leidt, zooveel van dat der holbewoners, wier
leven werd bedreigd door den beer, of dat der Egyp-
tenaren, die hun pyramiden lieten bouwen door sla
ven? Ook thans is immers alles worsteling en on
zekerheid: overheerschine aan de eene zijde en sla
vernij aan den anderen kant.
De aarde is meer dan veertien millioen jaren oud.
Dit leert ons de wetenschap. Verschillende soorten
menschen hebben haai bewoond gedurende ongeveer
tienduizend eeuwen. En wij spreken van „bescha
ving". <ierwi.il de zon in honderdvijftig millioen jaar
nog niet eens één procent van haar volume verliest.
Welk verband er bestaat, tusschen dat feit en de
zoo juist aangehaalde uitspraak? Dit: dat het
menschdom als zoodanig in de kinderschoenen staat
en dat we maar zeventien duizend jaar van het stee
nen tijdperk zijn verwijderd. Wij. dat wil zeggen, het
oudei! Europa, een deel van Amerika en een stuk
van Azië: in Afrika zijn er streken, waar de oor
spronkelijke bewoners nog niet eens aan het steenen
tijdperk to zijn! En in Australië zitten de wilden
er nog midden in. Maar dat zijn slechts bijkomstig
heden.
Wanneer de moderne mensch zijn toestand verge
lijkt met dien van den holbewoner, en den slavendrij
ver. dan is dat soms voor hem een aanleiding om de
toekomst hoopvol tegemoet te zien: soms ook maakt
de conclusie, die hij uit die vergelijking moet trek
ken. hem diep neerslachtig.
Zullen over eenige millioenen jaren de menschen
werkelijk beschaafd zijn? D.w.z. zullen zü beant
woorden aan de voorstelling, die wij ons thans vari
beschaving maken? Zuileen eens alle problemen zijn
opgelost en zal er eens een einde komen aan armoe
de. gebrek, oorlog, rassenstrijd, godsdiensthaat en
alle kwalen, die het gevolg zijn van overdaad?
Gedurende elke periode, die de beschaving heeft
doorgemaakt, heeft de mensch van dien tijd zich
zelf voor zeer beschaafd gehouden. Slechts nu en
dan stond er een profeet, een wijsgeer of een econoom
op, die het waagde te twijfelen aan het bestaan van
de geestelijke ontwikkeling.
De man, die met zijn handen een beer moest te
lijf gaan. moet zichzelf hebben beschouwd als een
beschaafd wezen. In vergelijking met do wilde die
ren. wien hij het bewind over de oppervlakte der
aarde betwistte, was hij dat ook. Hij had geleerd,
hoe hij zich een stuk hout met een zwaren steen
aan het eind ten nutte kon maken. Tegen zooiets
was geen berenschedel bestand. Hij wist. hoe hij de
gigantische mammoet moest vet lammen en slaagde
er op die manier in, voedsel te verkrijgen voor zich
zelf en zijn familie Er bestond een verschil tusschen
het vechten van den rhinoeeros en dat van den oer
mensch. De laatste worstelde zich als het. ware door
de poort der beschaving heen. De neushoorn bleef
wat hij was. Elke overwinning beteekende eenige
uren langer leven; een nederlaag stond gelijk met
den dood.
F EU I T.T KT O N
Naar het Engelsch van
CU. GARV1CE.
HOOFDSTUK XV.
De dag ging voorbij en Lord Fane wachtte nog steeds
op Leia's antwoord. Palmer kwam ook niet terug. De
kamerdienaar kwam nu en dan binnen, maar ofschoon
het leek alsof de markies dutte, durfde Edgar hem niet
tot boodschap aan Palmer te laten brengen. Tegen den
Ülddag echter was zijn ongeduld ten einde en het bed
Merend, zei hij tegen den markies:
«Voelt U zich goed genoeg om mij toe te staan een
Aalf uurtje naar buiten te gaan. vader?"
De Markies sloot de oogen ten teeken van instemming
en Lord Fane ging de kamer uit. Terwijl hij dat deed,
keerde de markies zich naar zijn kamerdienaar.
„Stuur Palmer onmiddellijk hier," zei hij.
Palmer kwam snel binnen en de Markies overhandig
de hem het briefje.
„Je kon juffrouw Temple niet vinden", beet hij hem
toe. Dat was alles! maar Palmer begreep het volkomen
en ging op zoek naar Lord Fane.
Intusschen snelde Edgar naar beneden, nam zijn hoed
®n rende bijna over het terras. De overgang van de
warme, donkere vertrekken naar de heldere, frissche
buitenlucht maakte hem zoo uitbundig als een school
jongen; de gedachte dat hij zijn liefste binnen een paar
minuten zou zien, vervulde hem met vreugde tot hij plot
seling besefte, dat het geringste geluid in den zieken
kamer gehoord kon worden. Over het muurtje sprin
gend, liep hij vrijpostig naar den Ingang van Meneer
Temple's woning, maar hij bleef plotseling stilstaan
toen hij zag. dat de luiken voor het venster van de zit
kamer neergelaten waren. IJet verbaesde en verwarde
hem, en het voorgevoel, waartegen hij den heelen mor
gen gestreden had, kwam in heviger mate terug. Maar
hij zette het van zich af en duwde tegen de deur; deze
gaf niet mee, zooals gewoonlijk.
Hij belde en na een poosje opende een dienstmeisje
De oermensch echter deed telkens een stap voor-
At, en als hij stierf had hij zijn nakomelingen een
zekere hoeveelheid kennis nagelaten. Eenige .duizen
den jaren later hielden zijn afstammelingen zich be
zig met het bouwen van pyramiden. Men had de ken
nis verworven, dat men dooi samenwerking op grootc
schaal, bepaalde dingen kan bereiken. En men was
er verder van overtuigd, dat men in oen zeer beschaaf
de wereld leefde. Slaven waren onmisbaar voor de
ontwikkeling der civilisatie, alleen wanneer bepaalde
individuen zich geheel konden wijden aan den voor
uitgang van het menschdom, zoo meendt men, terwijl
anderen het werk deden, dan kon er van de wereld
tenslotte iets terecht komen.
Thans hebben we al lang met de slavernij gebro
ken. Lang? Eerst luttele jaren geleden, ten tijde
van Abraham Lincoln werd do slavernij in Amerika
afgeschaft. Goed, maar dat is dan toch voorbij. Voor
bij? Toch zijn we uiterst beschaafd, ondanks
misère, oorlog, haat, nijd, kwellingen, roof, moord,
plundering en decadentie.
Moeten wij wanhopen? Hebben we meer bereikt dan
de gemiddelde mensch uit vorige perioden? Het is
wel waar, dat ook de allerarmsten tot op zekere hoog-
MARSEILLE. DOOR HET SLAPENDE FRANK
RIJK NAAR PARIJS. DE LAATSTE DA
GEN IN DEN VREEMDE. TERUG
IN HET VADERLAND.
(Van onzen tijd olijk niet meer reizende!)
correspondent.)
Op Nederlandsehen bodem.
Marseille de grootste Fransche haven! Hij het aan
breken van den morgen liepen we er binnen. Ons
kleine reisgezelschap van door het toeval bij elkan
der gebrachte menschen. zou uit elkander spatten
Ieder was reeds vanaf de eerste morgenuren bezig
niet zijn eigen zorgen en gedachten. \len had geen
tijd meei voor elkander, hoogstens een korten goeden
raad. De blauws zee had ons tezamen gevoerd, de ha
ven, de aankomst, sche.dde ons. Korte handdruk
ken, vluchtige woorden van afscheid toen het schip
gemeerd lag en de loopplank was uitgebracht en ons
reisgezelschap, dat gedurende de overvaart bijna als
én familie had geleefd, behoorde tot hc-t verleden.
Maar intusschen was het kouder geworden. Up wat
meer ondergoed hadden we te Dainascus en te Bey-
routh reeds gerekend, doch dikke jassen hadden w*
er niet kunnen koopon en in onze dunne overkleeren
gingen we bibberend aan land, waar we natuurlijk
de gewone formaliteiten van pascontrole en douane
hadden te ondergaan. Onze groot e bagage hadden we
aan een pakjesdrager op het schip toe vertrouwd en
hij zou zorgen, dat we haar in den namiddag aan het
station zouden vinden.
Hoe dat gegaan is. heb ik nooit begrepen. Een rol
letje papier, dat ik bij het aan wal gaan in de hand
had. moest ik bij de douane openen. Een beambte
tastte me zelfs nog af naar niet-aanwezige edelstee
nen e.d., maar onze koffers vonden wc later aan het
station, zonder dat ze waren geopend, want wij had
den de sleutels in onze zakken gehouden.
Voor de zooveelste maal dwaalde ik na jaren we
der rond langs de havens en over de beroemde Canne-
bière, breede winkelstraat die volgens eiken
rechtgeaarden Marseillais de groote boulevards van
Parijs verre in de schaduw stelt. Bont en levendig
is Marseille door het zeer gemengde straatpubliek,
waaronder men Grieken. Arabieren. Italianen, negers
en Turken vindt, om van de andere rassen te zwij
gen. Marseille is zooiets als de poort van Europa
naar den Oriënt. Maar cok deze „Poort van den
Oriënt" lijdt zwaar onder de crisis. Vooral in de
scheepvaart heerscht een ernstige malaise.
Natuurlijk aten we „bouillabaisse" het speciale
gerecht van Marseille. Bouillabaisse is een soort
vischsoep met heel veel groote stukken zeevisch erin
en, als ze goed is. ook een heelen of halven kreeft.
Ik heb eens in een Nederlandse!» toeristenblad een
artikeltje gelezen van een Nederlander, die te Mar
seille bouillabaisse hnd gegeten cn er niets bijzon
ders aan had gevonden. Hoevele buitenlanders zou
den teleurgesteld zijn geweest over onze hoogge
roemde erwtensoep: als ze niet de goede aan een
goed adres hadden gegeten. Zooals een soep met erw
ten erin nog geen echte erwtensoep is. zoo is een
soep met visch erin nog geen bouillabaisse. Deze
moet om goed te zijn minstens vijf verschillende
soorten zeevisch bevatten en wel visch die op rotsi-
gon bodem is gevangen. Wil men goede bouillabais
se eten. dan moet men er flink voor betalen. Mij
kostte in het beroemdste bouillabaisse-restaurani
van Marseille één portie met brood 16 franc, f 1.G0.
Doch'men moest dan ook goed hongerig zijn om de
heelfe portie te verwerken.
's Winters bij onaangenaam weder is Marseille niet
zeer bekoorlijk en reeds na enkele uren reisden \vs
verder. Nog even stapten we uil te Avignon. waar ik
eenige kennissen wilde bezoeken. Als men zoovele
jaren rondzwerft, door de wereld, krijgt men in de
meest onwaarschijnlijke streken in alle mogelijke
landen steeds meer kennissen en vrienden en in het
eigen vaderland steeds minder.
Avignon was nog dezelfde oude, schoone, roman
tische stad. maar voor mij was er wel het oen en an
der veranderd. «Een eenigszins lichtzinnig jong-
mensch, dat ik er vier iaar geleden had gekend, vond
ik er terug als een braaf huisvader; een jong meisje,
dat vroeger onbevangen grapjes met me maakte,
de deur. Zij keek verbaasd toen zij Lord Fane zag.
„Is de professor thuis", vroeg hij, terwijl hij naar
binnen wilde stappen.
„De professor is weg, mylord", luidde het antwoord.
„Weg? Aan het wandelen, bedoel je?" vroeg hij bin
nentredend.
„Is is juffrouw Temple in den kloostertuin?"
„Zij is ook weg, mylord, zij zijn vertrokken."
„Vertrokken! Wat bedoel je?" vToeg Lord Fane.
„Ze zijn allebei met den eersten trein vanochtend
vertrokken, mylord". antwoordde het meisje.
„Met den eersten trein! Maar... juffrouw Lela heeft
gisterenavond niet gezegd, dat ze op reis moest. Is er
iemand ziek geworden?"
„Neen, mylord, niet dat ik weet. Ik geloof niet, dat ze
gisteravond zelf wisten dat ze weg zouden gaan; maar
ze zijn vertrokken, mylord."
„Maar waar naar toe? voor hoe lang?" vroeg hij
ongeduldig.
„Naar Londen, ge^pof ik, mylord, op de koffers stond
Paddington. Dat is alles wat ik weet. Juffrouw Temple
vertelde me niet waar ze heengingen; zij kwam alleen
maar afscheid van me nemen en zei dat ze niet meer
terugkwamen."
„Mijn beste kind, één van ons moet zijn verstand
kwijt zijn. Vertrokken en niet meer terugkomen! Kom.
je moet juffrouw Temple verkeerd begrepen hebben!"
Het meisje schudde haar hoofd.
„Oh, nee, meneer, ik begreep haar niet verkeerd; bo
vendien hebben zij alles ingepakt, zelfs de boeken van
den professor."
Waarom waren ze zoo plotseling vertrokken? Kon
het mogelijk zijn dat er iets gebeurd was één of ander
familielid ziek geworden dat de oorzaak was van hun
onverwacht vertrek? Toen werd Lord Fane zich opeens
bewust dat het meisje gezegd had dat ze niet zouden
terugkomen. Hij liep In een half wezenloozen toestand
weg en had bijna de Abbey bereikt, toen Palmer hem
inhaalde.
„Mylord", begon hij.
Lord Fane draaide zich om en greep hem bij den
schouder.
„Palmer, het briefje dat ik je gaf?"
„Hier is het, mylord," hijgde hij, terwijl hij het met een
bleek gezicht aan lord Fane overhandigde.
„Ik heb getracht mylord te vinden. Meneer Temple
is vertrokken, mylord."
Lord Fane nam het briefje en stopte het in zijn zak.
„Wanneer wist je dat?" vroeg hij.
„Ik heb het zoo juist ontdekt, mylord", antwoordde hij,
was tot een nuffige jongedame opgegroeid: en een
verliefd en verloofd paar was tot geslagen vijanden
geworden, zelfs zonder dat ze ooit getrouwd waren.
Maar de Ithóne. die niet ver van het oude pauselijke
vesting-paleis stroomt, was onveranderd: machtig,
jngetemd.
Met den nachttrein stormden we door het slapen
de Frankrijk naar Parijs, dat bij onze nartkomst
druilerig in een winterregentje lag. Daar viel ons de
kilte vijandig op het lijf en in den eersten den bes
ten winkel kochten we dikkere jassen. Daar ik op
de Nationale Bibliotheek te Parijs nog eenige spe
ciale boekwerken wilde doorkijken, bleven we enkele
dagen in de Fransche hoofdstad, waar ook weder
iedereen sprak over de crisis en voornamelijk klaag
de over het verminderde vreemdelingenverkeer. Pa
rijs is nog dezelfde levendige, schocne en poedkoope
stad van vroeger, als men slechts zorgt weg te blij
ven uit. de cafés, restaurants en cabarets, welke
voornamelijk van de touristen moeten bestaan en
waar men van het echte Fransche leven niets ziet.
hoogstens pretzoekende buitenlanders en internatio
naal gespuis ontmoet. Vreemdelingen, die naar Pa
rijs kornen. gaan gewoonlijk nergens anders heen
en klagen dan, dat het er zeer duur en het Fransche
volk hopeloos lichtzinnig en bedorven is.
Maar adieu. Parijs, het vaderland roept me.
En verder ging de reis. Even voor mijn reismak
ker. die deze stad nog niet kende, een kort, opont
houd te Brussel, waar men stepds Vlaamsch hoort
spieken. Ook hier was het eeuwige refrein de crisis,
waaronder e<m stad als Brussel, die in normale tij
den belangrijke inkomsten trek! van het vreemde
lingenverkeer. bijzonder sterk lijdt.
Het is altijd een niet zeer edele troost als men
niet alleen in de misère zit. maar constateert, dat
het ook anderen niet zeer voor den wind gaat. De
plezierstad Brussel kan men de slechte tijden reeds
aan de verminderde drukte op straat aanzien. Troos
teloos leeg waren de groote cafó's, waar in hetere
tijden zulk een levendige drukte heerscht, want in
België is het caféleven veel sterker ontwikkeld dan
in ons land. Daarom is het er veel gezelliger om uit
te gaan. Of dit een voor- of een nadeel is voor een
land, zal ik hier buiten beschouwing laten.
Op dit oogenblik is evenwel ook in België de pret
uit. De menschen hebben er evenals overal elder*
zorgen. En dan. ik zag Brussel, dat ik reeds heel lang
ken en nu alleen bezocht voor een andermans ple
zier, niet met goede oogen. Ik wilde wèg, naar Ne
derland.
Het regende, toen de trein zich in beweging zette
in de richting van het vaderland; het regende en het
was triest. Antwerpen, Esschen. aan laatstgenoemd
Belgisch station nog een half uur oponthoud. Maar
op het oogenblik toen de trein vertrok, begon het
op te klaren en toen .de trein de grens passeerde,
brak de zon door.
En eindelijkRoosendaal. Ik keek verbaasd,
nieuwsgierig uit het coupévenster.
Ja. Nederland is toch een eigenaardig land. Te
Roosendaal scheen alle onrust op te hou'den. Het
groote station zag er zoo zindelijk uit. alsof er nog
nooit een rook- en roetuitpuffonde trein was binnen
gereden Niemand deed er gehaast of zenuwachtig
en iedereen was er beleefd en voorkomend zonder
een spoor van serviliteit.
Na jaren afwezigheid heb ik het ontdekt: het Ne-
derlandsche volk is het beleefdste ter wereld. De
woorden „alstublieft" en „dank u" liggen op ieders
lippen. De controle aan de grens is gemoedelijk, zon
der nalatig te zijn.
Tevreden peinzend zat ik in den wagon. Toen
hoorde ik plotseling in het Nederlandsch de mij van
ouds bekende roep: „Koffie en broodjes, heeren?"
Dat klonk zoo vertrouwd, zoo van heei ver vroeger
dat ik er even om moest glimlachen. En ik dronk
mijn eersten kop op Nederlandsche wijze bereide
koffie met suiker en room.
Vijf minuten laten .toen de trein zich weder in
beweging had gezet naar het noorden, wenkte een
molen. De groote zee-armen en rivieren volgden,
breede stroomen. waarover holle zeilen dreven; en
daarachter verre verschieten met huizen, boomgroe
pen, draaiende wieken, torentjes.
Na bijna vijf jaar zwerven was ik weder terug in
het vaderland.
J K. BREDERODE.
terwijl hij een gevoel had, alsof de oogen, die strak op
hem gericht waren, zün ziel doorboorden.
„Je bent een laffe leugenaar, Palmer, zei hij min
achtend en ging het huis binnen.
„Nu," zei Palmer bij zichzelf, pijnlijk zijn schouders
vertrekkend, „nu zullen we wat hooren!"
Lord Fane klopte op de deur van de kamer van den
Markies en trad binnen.
In den korten tijd dat hij weg geweest was. had de
Markies het bed verlaten en zat in een kamerjapon in
een groot en stoel. Hij keek bedaard op, toen lord Fane
binnentrad en er was een flikkering in zijn koude, grijze
oogen. Lord Fane liet niets van zijn verbazing merken,
dat zijn vader plotseling zooveel beter was, maar ging
recht tegenover hem staan.
„Voelt U zich zoo goed, vader, dat ik u spreken kan?"
vroeg hij.
„Dat zal wel gaan," was het antwoord.
Lord Fane aarzelde eerst een oogenblik en zei toen
met zachte stem: „Weet u, vader, dat Meneer Temple
voorgoed de Abbey heeft verlaten?"
„Ja, ik weet dat hij weggegaan is. Voor goed, vertrouw
ik."
„Dat hij heel plotseling vertrokken is vanmorgen
pas?"
„Ik dacht wel dat hij dat zou doen."„
Lord Fane staarde hem aan en zijn gelaat werd doods
bleek.
„Wist U dat? Mag ik naar de reden van zijn plotseling
vertrek vragen?"
„Zeker", zei de Markies bijna vriendelijk, „hoewel ik
je er aan wil herinneren dat het een zaak tusschen hem
en mij is. Je schijnt er belang bij te hebben."
„Dat heb ik inderdaad. Laat uw kamerdienaar het
vertrek verlaten."
De Markies knikte tegen den bediende die zacht weg
ging.
„Ik heb er zelfs ontzettend veel belang bij.'
„Zoo?"
„Ik heb er zooveel belang bij, dat ik vertrouw, dat U
mij elke inlichting zult willen geven, zoowel wat betreft
de reden van hun vertrek als hun bestemming."
.Professor Temple heeft de Abbey verlaten, omdat hij
verandering van lucht noodzakelijk vond voor zijn klein
dochter. Zij is een buitengewoon aardig meisje en had
verandering noodig. Misschien heb je haar nog nooit
gezien?"
„Kom nu, vader," zei lord Fane ernstig. „Maar voor u
verder gaat, wil ik u vertellen, wat ik al eerder verteld
zou hebben, als ik er gelegenheid voor gevonden had.
te meer comfort en betere bescherming geniet, clan
zijn roodharige, wilde voorvader, die de spelonken be
woonde, cn de Egyptische slaaf, wiens werklust werd
geprikkeld door de zwepen der drijvers. Ook is het'
juist dat wij wonderbaarlijke prestaties hebben ge
leverd op bet gebied der techniek. Precies: het mce-
rendeel onzer overwinningen is van materieelen
aard. Wij hebben springstoffen uitgevonden, die in
minder dan geen tijd de pyramiden zouden kunnen
vernietigen. Wij hebben tractors gebouwd," die in één
dag meer kunnen versieepen dan 100 slaven in een
week. Terwijl onze voorvaderen aan liet aardopper
vlak waren gebonden, vliegen wij door en over de
wolken, blijven uren onder water en leggen groote
afstanden af in onderzee boot en. Zeker, wij hebben do
techniek op een hoog peil gebracht, al zal het dan
ook later blijken, dat onze machines nog maar kin
derspeelgoed zijn, vergeleken bij hetgeen de toekomst
nog zal brengen. Maar geestelijk is er niet zoo'n groot
onderscheid tusschen don in dierenhuiden gokleeden
bewoner der rotsholen en den in wol, linnen en
zijde gehulden bewoner der wereldsteden. Wij weten,
dat onze medcmenschen gebrek lijden, zonder dat wij
heviger ontroerd worden dan de opzichter, die schou
derophalend den dood van een gegeesclden slaaf con
stateerde.
Het is nog maar weinige jaren geleden, dat de
meest geciviliseerde naties der gcheele wereld ceu
oorlog voerden, die 32.000.000 rnenschenlevens kostte,
degenen die stierven achter het front, niet meegere
kend. En zoo diep zijn in ons de instincten geworteld,
die eens de oerwilden dreven oin den beer en don
wolf te bevechten, dat wij misschien weldra opnieuw
ten oorlog zullen trekken, moordend, verminkend,
plunderend, elkaar verstikkend en besmettend met
giftgassen, elkaar verpletterend met granaten en ka
nonskogels, en alleen overtuigd van de zuiverheid
onzer vaderlandsliefde.
Misschien zullen wij eens werkelijk be
schaafd worden. Onmogelijk is het niet. Maar liet ver
schil tusschen dien tij cl en don onzen zal grooter moe
ten zijn, dan het onderscheid tusschen modern bar
barisme en spelonkenbeschaving.
van
2e Les.
Op een kruispunt.
Op weg naar school moet Jan een kruispunt over
steken en dan moet hij terdege opletten, want op
zoo n kruispunt komt het verkeer van vier kanten
De pijl op het rechter plaatje wijst, hoe het moe». We
hebben in de vorige les geleerd, dat bij het overste
ken van een straal de kortste weg de veiligste is.
Maar bij een kruispunt is dat niet liet geval.
Ilier is de kortste weg gevaarlijk, dat toont liet lin
kerplaatje, waar Piet schuin oversteekt en gevaar
loopt, van twee kanten. Jan doet het heter, die gaat
eerst do eene straal over, nadat hij goed heeft uitge
keken of de weg vrij was en daarna gaat hij naar
het trottoir aan den overkant van de tweede straat.
Zijn weg is nu wel wat langer, maar het is beter
twee straten over te steken op de goede manier, dan
éénmaal naar den overkant te gaan op de verkeerds
wijze.
Op het linkerpiaatje gaat Piet van het eene trot
toir naar het andere schuin over het kruispunt, en
ciat is verkeerd, want kijk maar hoe hem gevaar
dreigt eerst van de auto en dan van het. rijtuig dat
van den anderen kant nadert. Schuin oversteken is
altijd verkeerd, omdat je dan niet zoo goed naar
iinks en rechts kunt uitkijken.
Opgepast dus op een kruispunt. Volg het voorbeeld
van Jan, het is de veiligste manier,- en toch heusch
zoo moeilijk niet. Maar je moet er even bij denken
en jezelf er aan wennen om het goed te doen.
Ik houd van juffrouw Temple."
Hij verwachtte niet anders dan dat er een storm zou
losbreken, maar de Markies glimlachte kalm en zei,
terwijl hij naar een reukfleschje greep:
„Ja, dan heb je je vraag beantwoord, beste Edgar en
nu weet je waarom meneer Temple de Abbeij zoo plot
seling verlaten heeft. En ik vind. dat je het hem eigen
lijk niet kwalijk kon nemen."
„Ik verklaar U, dat ik Uw bedoeling niet begrijp. Ik
herhaal dat ik van juffrouw Temple houd: zij is een
schat van een meisje."
„Meneer Temple schijnt dat ook ontdekt te hebben."
zei de Markies, „vandaar zijn vlucht. Beste Edgar, je
zult toch niet verbaasd zijn dat iemand dat meisje toch
tijdig redden wil. Kom, kom, je bent een man van de
wereld."
„Redden wie?" herhaalde lord Fane. „Waarom? Ik
zeg u. dat ik juffrouw Temple liefheb. Het is mijn eenige
wensch. haar tot mijn vrouw te maken.
De Markies staarde hem aan en drukte toen de zak
doek tegen zijn mond.
„Haar tot je vrouw te maken! Beste Edgar,
houdt je me voor den gek?"
„Maar vader! Dacht u dat ik een schurk was?"
„Nee nee. Ik vind je alleen maar een dwaas." ant
woordde de Markies, „maar heb je soms nog andere
vragen te stellen? Ik heb je voornaamste beantwoord.
Meneer Temple en zijn buitengewoon aardig kleindoch
tertje hebben iets heel verstandigs gedaan."
„Waar zijn ze naar toe gegaan?" vroeg lord Fane met
trillende stem.
De Markies haalde de schouders op.
„Op mijn woord, ik kan het je niet vertellen. Ik heb
er niet naar geinformeerd. omdat ik ervan overtuigd
was, dat jij er mij naar zou vragen."
Lord Fane liep de kamer op en neer.
„Vader," zei hij. terwijl hij vlak voor diens stoel ging
staan, „hebt u geen gevoel meer? Bent u zelf niet jong
geweest? Ik zeg U, dat ik Lela Temple liefheb en ik zal
haar tot mijn vrouw maken. Zij is op en top een dame
en geschikt om eiken rang te bekleeden..."
„Behalve die van de toekomstige Markiezin van Fa-
rintosh", vulde de Markies aan. „Edgar, wees geen
dwaas!"
„Neen! Neen! Een dwaas ben ik niet, maar ik heb geen
rust of duur voor ik haar gevonden heb", en hij wendde
zich naar de deur.
i
Wordt vervolgd.