ANNIE'S PAASCHDROOM BIJNA GEEN PAASCHEIEREN. DE GESCHIEDENIS VAN TIEN KLEINE HONDJES Doch de Paaschhaas komt tusschenbeide. »e4C£6bti Het was de laatste maanden niets rustig geweest bij de kippen in Hoenderdorp. Over al kon je de kippen hooren klagen over den slechten tijd. Och, toch, tok, tok, wat de menschen toch bezielt; ze geven nog maar een paar centen voor een ei, tok, tok. In welk kippenhok, in welk hoenderpark je ook kwam, overal klaagden de kippen steen en been. Kok, kok, dat kan zoo niet blijven, daar moet verandering in komen, kon je overal de kippen onder elkaar hooren zeggen. Ze hadden allemaal sombere gezichten en hun kammen hingen droevig op hun kop. Zelfs de hanen, die iederen morgen met vroolijk gekraai nog wat opgewektheid bij de hennetjes trachten te brengen, werden moedeloos. Er ging één gekakel door de kippen: „Daar moet verandering in komen Tenslotte besloten de kippen een ver gadering te houden om hun belangen te bekakelen. Op het groote veld achter de hofstede van boer Koolmans, zou deze plaats vinden. Tok. tok, tok, we zullen de menschen eens laten zien, dat wij ook nog wat te ver tellen hebben. Dat zij niet ongestraft onze eieren niet meer willen betalen, 't Is een schande, tok, tok, tok. We doen nog wel zoo ons best. En hoe meer eieren we leggen, hoe slechter het wordt. Eindelijk kwam de groote dag van de vergadering. Van alle kanten kwamen de kippen opdagen. Sommigen hadden hun veeren eens extra fijn opgestreken, andere weer kwamen in hun alledaagsche leg-plunje. De groote zwarte haan van boer Koolmans was de voorzitter en zat boven het groote hek, dat naar het weiland voerde waar de koeien nieuwsgierig kwamen aanloopen. De kippen waren dan ook erg luidruchtig. Spoedig waren alle kippen, die tot de ver gadering waren uitgenoodigd aanwezig. Met een langgerekt driemaal ku-ke-lu opende de haan de bijeenkomst. De kippen waren echter zoo opgewonden, dat het geruimen tijd duurde alvorens het stil genoeg was, om de besprekingen te kunnen beginnen. De haan begon te vertellen van den slech ten tijd, waarin de menschen geen geld voor de eieren over hadden. Met den dag werden ze goedkooper. Tenslotte riep hij met stemverheffing: „Dat kan zoo niet blijven We moeten de menschen laten zien, dat wij ook nog iets hebben te vertellen 1" Een langdurig gekakel volgde op deze woorden van den haan. Eenige kippen die het wat al te bont maakten, werden uit de vergadering verwijderd. Heel wat kippen voerden vervolgens het woord. De brutaalsten van haar stelden voor om te gaan staken, geen eieren meer te leg gen, voordat er hoogere prijzen zouden worden betaald. Toen kwam de Paaschhaas, die met zijn mand het dorp was rondgegaan om Paasch- eieren te gaan halen hijgend de vergadering binnen Hij had er al van gehoord, dat de kippen van plan waren te staken. Dat kon en mocht niet gebeuren, Juist nu niet met Paschen Hoe zou hij dan zijn bestellingen kunnen rondbrengen HÜ stapte dadelijk op den haan toe en vroeg of hij een toespraak mocht houden. „Als de kippen er geen bezwaar tegen hebben mag je natuurlijk een woordje spre ken De kippen wilden wel eens hooren, wat de Paaschhaas te vertellen had. Die kwam veel met de menschen in aanraking en kon dus wel eenige wenken geven. Nadat de Paasch haas op het hek geklommen was naast den haan en met zijn voorpoot zijn snor had opgestreken begon hij: „Beste kippen. Ik heb daarnet gehoord van de grieven, die je tegen de menschen hebt en ik kan me in denken, hoe akelig het is dat jullie werk zoo slecht betaald wordt. Maar zoo is het op het oogenblik ook bij de menschen gesteld. Dat is nu eenmaal de slechte tijd. De eieren zijn wel erg goedkoop dit jaar, dat is zoo, Ander jaren waren ze met Paschen altijd duur „Die goede ouderwetsche tijd, waar is die gebleven", zuchte een oude kloek. „Zoo duur", ging de Paaschhaas verder, „dat de arme menschen met Paschen dik wijls niet eens een eitje aan hun kinderen konden geven. En vooral de kinderen hou den van eieren, dat weten jullie ook wel. Daar worden ze groot en gezond van. Nu hebben de arme menschen het nog veel slechter dan andere jaren, maar zij waren al zoo blij. dat zij met Paschen tenminste eens een paar eieren op tafel konden heb ben, nu ze zoo goedkoop zijn. En nu hoor ik me daar tot m'n schrik, dat jullie wilt gaan staken. Dan krijgen de arme kinder tjes, die er zoo op gevlast hebben geen enkel eitje. Ik hoop. dat jullie er nog eens goed over zult nadenken, wat voor gevolgen het zou hebben, als jullie geen eieren meer zoudt leggen. En vergeet ook niet al die zieke men schen, die juist door eieren weer gezond worden". De Paaschhaas pinkte een traan weg, de kippen waren zeer geroerd door zijn toe spraak en zelfs de haan kreeg last van de zon in zijn oogen en moest zich omdraaien. Het was even stil. Het gekraai van den haan klonk schor, toen hij voorstelde om van de staking af te zien. integendeel zooveel mo- geijlk eieren te leggen. „We moeten de leuze aanheffen Veel eieren voor weinig geld Er zou gestemd worden. Elke kip. die vóór het voorstel was moest zijn vlerk opsteken. Nu, er waren niets dan opgestoken vlerken te zien. Er waren zelfs kippen, die allebei hun vlerken opstaken. Het voorstel werd aangenomen. Kakelend ging de vergadering uiteen. De Paaschhaas stak parmantig zijn ooren in de lucht, trotsch op zijn werk. En daarom kre gen alle arme kinderen met Paschen lekkere Paascheieren op tafel, dank zij die goede Paaschhaas. HET PAASCHVUUR groot vóór In Waesdal werd elk jaar een Paaschvuur ontstoken Zaterdags Paschen, als het flink donker was. Waesdal was omringd met heuvels en boven op één van die heuvels nu werd het vuur aangelegd, dat tot ver in den omtrek was te zien. Meestal werd de brandstof voor deze vuren door de jongens van de dorpsschool bijeengebracht. Deze gingen naar de bosschen in den omtrek en sprok kelden daar het dorre hout, dat zij ver volgens naar den heuvel brachten. De jongens van de dorpsschool hadden dit jaar het plan opgevat om een buiten gewoon groot Paaschvuur te ontsteken. Weken van te voren hadden ze een hoogen heuvel uitgezocht en hierop een bordje ge plaatst, waarop stond te lezen: ,Dit is de Paaschheuvel van de jongens van de school. Hier ontsteken wij een Paasch vuur". 's Middags na het uitgaan van de school, verzamelden zich de jongens op het School plein. Dan gingen ze in een stoet naar het bosch, dat een half uurtje buiten het dorp was gelegen. Bij het bosch verspreidden zij zich en moesten zorgen binnen een halt uur een groote bos bij elkaar gesprokkeld te hebben. Ze waren al heel wat keeren naar het bosch gegaan en de stapel hout, die ze op hun Paaschheuvel bijeen hadden gegaard, was reeds zoo hoog, dat zij er niet meer over heen konden zien. Wat zou dat een vuur geven! Zoo groot als men in Waesdal nog nooit had gezien. t Was koud dit jaar in Waesdal. Overal lag nog sneeuw op de velden en 's nachts kon het vriezen, dat het kraakte. De oude menschen mompelden: „Dat kon wel eens een witte Paschen worden; in jaren Is het niet zoo koud geweest". De jongens vonden dat wel fijn, die sneeuw. Ze hadden al zooveel jaren niets aan den winter gehad; niet kunnen schaat sen. glijden en sleden, dat zij nu dolblij waren, dat ze al die winterpretjes wel konden beoefenen. Maar de oudere menschen vonden het heelemaal niet pleizierig. De boeren kon den niet naar het land gaan om te spitten, want dit was hard bevroren; de vrouwen mopperden, dat ze zooveel kolen moesten stoken en de kippen niet genoeg eieren wilden leggen. Het Paaschfeest naderde vlug. Nog slechts twee dagen maar waren zij van den Zaterdag, waarop het vuur zou ontstoken worden, verwijderd. Voor den laatsten maal gingen de jongens naar het bosch om hout te halen. Want Vrijdags zouden zij den houtstapel in orde maken, zoodat hij den avond vóór Paschen goed zou vlammen. Toen ze dien Donderdagavond uit het bosch terugkeerden, kwamen ze oude Sien tegen. Oude Sien was de vrouw van den water- en vuurstoker uit het dorp. Zij was Acht kleine hondjes wilden naloopertje spelen. Een van hen moest de anderen pak ken en nu gingen zij eerst aftellen, wie hem het eerst moest wezen Twee aan twee be gonnen zij nu al te tellen, maar o wee, no. 8 was het eerst af en werd zoo boos, dat hij wegliep. Zoo bleven er nog maar 7 hondjes over. 8 1=7. Zeven kleine hondjes zouden met elkaar circus spelen. Zij oefenden heel lang en ein delijk kenden zij verschillende kunstjes. Een sprong door een hoepel, een ander liep op zijn voorpootjes, weer een ander duikelde kopje, een schommelde er, een volgende hield met zijn achterpooten een groote bal ir. evenwicht. Maar wat nummer zeven deed. was het mooist van alles Hij begon te blaf fen en blafte zoo haid, dat hij zichzelf weg blafte. Zoo bleven er nog maar 6 hondjes over. 1 (Wordt vervolgd.) Moeder had Annie zooveel mooie ver haaltjes verteld van den Paaschhaas, van de kabouters en van de Paascheieren, dat Annie aan niets anders meer kon denken. Gelukkig hoefde dat ook niet, want Annie was nog maar heel klein en ging zelfs nog niet naar school. Al weken voor Paschen was Annie met haar moeder de stad in geweest en had daar verschillende mooie eieren voor de ramen der banketbakkers zien staan, eieren van witte en roze suiker en van chocolade. Sommige waren glad, andere prachtig be werkt, nog andere met een kuikentje er op, ja er waren er zelfs, waar bonbons in zaten. In de etalage van een winkel, waar zij langs kwamen, stond ook een draaimolen, die in een heel groot Paaschei gemaakt was en die draaimolen liep den heelen dag maar in het rond. Als je nu een poosje had staan kijken, dan ontdekte je allerlei kui kentjes, konijntjes, hondjes en katjes, die door elkaar in den draaimolen zaten. Moeder kon haar kleine meid dan ook bijna niet meekrijgen, want steeds weer ontdekte Annie nieuwe dieren, die zij nog niet gezien had. Eindelijk ging ze dan toch mee en toen ze thuis kwam werd natuurlijk in kleuren en geuren aan vader verteld wat ze gezien had. Annie vleide en smeekte haar vader om vóór Paschen nog een keer met haar naar den winkel met dat wonderpaaschei te gaan kijken. Hij beloofde het onder voorwaarde, dat zij dan iederen dag netjes haar bordje zou leegeten. Annie hield woord, keurig at ze alles op, was vlug klaar en kieskauwde niet, zoodat ze op den Zaterdagmiddag vóór Paschen met haar vader naar den draaimolen ging zien. Ze kon er niet genoeg van krijgen, tot haar vader vroeg of ze mee den wilde gaan om een paaschei uit te i Ze stapten naar binnen. Maar lievj dat was niet zoo eenvoudig! Daar heele rijen Paascheieren, in alle en soorten, groote en kleine; in netjes en in mandjes met kippen er li op eieren zaten. Het leek wel een spnj zoo mooi. Er waren ook verschil eieren, die aangekleed waren met] hoedje op en kleertjes van papier aat waren toch zoo prachtig, dat Annie I slotte om zoo'n Paaschei vroeg. Hf stelde een Jongetje voor. Thuisgekomen liet zë het dadelijk i moeder zien en toen zij naar haar ging, moest het mooie ei op een klein tj tje vlak bij haar bed staan. Spoedig viel zij in slaap. Zij droomde al die aangekleede eitjes uit den wfl werkelijke jongetjes en meisjes waren, worden, naar buiten liepen en tenslotil haar op bezoek kwamen. Zij waren vroegen morgen op den Eersten Pa! vroolijk lachend uit den winkel geld Ze liepen netjes in rijen van twee gen een vroolijk Paaschliedje. Tei waren ze in de zonnige kamer van gekomen, die door het vroolijke ge: wakker werd. Doch toen zij haar o* opsloeg waren alle eitjes verdwenen. Zij wreef haar oogjes eens uit, rechtop in haar bedje zitten en bep dat zij gedroomd had. Haar mooie Paas stond nog steeds rustig op het taS naast haar bed, en daar het nog heel» scheen te zijn, want alles in huls was doodstil, besloot Annie maar weer te i slapen. In haar slaap hoorde zij nogi het liedje, dat de vroolijke, aangek) eieren om haar bedje hadden gezongt Lflj ook bezig takken te sprokkelen. Oude Sien keek erg verdrietig, want er waren niet veel takken meer overgebleven; de jongens hadden alles weggesleept, en 7.e had slechts een heel klein bosje bij elkaar kunnen zoeken „Met die kou hebben we al het hout op gestookt. Mijn man is ziek en nu moet ik er op uit. Als het vuur onder de ketel uit gaat, kunnen we geen warm water meer verkoopen. En nu kan ik in t bosch ook bijna geen hout vinden". De jongens bedachten zich niet. Het hout, dat ze dien middag gesprokkeld had den, was voor Oude Sien, die het natuurlijk niet allemaal zelf kon dragen. Het werd nu in twee groote bossen samengebonden en de twee sterksten van de ploeg brachten het naar de waterstokerij. Vrijdagmiddag kwamen de jongens op den Paaschheuvel bijeen. Ze dachten nog aan de ontmoeting met oude Sien, die bijna geen hout had kunnen vinden. Ze waren niet zoo opgewekt als anders en hadden niet erg veel lust om 't Paasch vuur in orde te brengen. „Toch wel jammer, dat niemand wat aan de warmte van ons vuur heeft," zei écn van hen. „Als het waait, zal het niet langer dan een half uur branden", meende *n ander. „En als het koud Is, zullen de menschen niet eens komen kijken", voorspelde een derde. „Aan dit hout zou de waterstoker zeker wel 'n maand genoeg hebben", verzekerde een vierde. Daarop kwamen ook de andere tongen los. Tenslotte waren ze 't er over eens, dat zi' den zieken waterstoker en zijn oude vrouw moesten helpen en hen beide een vroolijk Paschen moesten bereiden. Toen de duisternis den Zaterdagavond vóór Paschen was gevallen, trokken de jongens van de dorpsschool van Waesdal naar den Paaschheuvel. Maar inplaats van de takken aan te steken, maakten ze er groote bossen van, die ze op hun rug bonden. In een langen stoet gingen ze terug naar het dorp en legden alle bossen achter het huis van den waterstoker. Ze moesten wel vijf keer heen en weer en t was al heel laat vóór ze al het hout vervoerd ha: „Nu hebben we geen half uurtje, s een geheelen avond pleizier van Paaschvuur gehad", zeiden ze tot elf toen ze afscheid namen. „BU den waterstoker zal ons Paasei: zeker wel een maand branden!" De inwoners van Waesdal begrepei niets van, dat het Paaschvuur dit jaar! opvlamde. Ze hadden de jongens i dagen lang hout zien sjouwen. Doch den eersten Paaschdag na he' gaan van de kerk, wisten ze hoe dat Toen oude Sien 's morgens naar de was gegaan, had ze tot haar ven en verbazing achter haar huis een berg hout gevonden. Op een papier op lag, stond te lezen: „Dit is het Pi vuur van de jongens van de dorps Dat het lang moge branden en de stoker gauw beter wordt". Na de kerk vertelde oude Sien aan; een, die het hoorde wilde, hoe de van school haar verrast hadden. Nog nooit was er in Waesdal pleizier geweest over een Paaschvu over dit, dat niet eens ontstoken ws WolVpn-raarlsel. Op verscnjiienae wolaen zien I ter-grepen geschreven staan Pd iedere groep eerst een woord te T maak dan van de verschillende! een goeden zin, die op de wolkq king heeft.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 24