Onderdak zoeken in een groote stad. VOOR ONZE DAMMERS. Vraagstuk No. 919. VOOR ONZE SCHAKERS. Vraagstuk No. 920. EVENTJES DENKEN. Vraagstuk No. 917. Vraagstuk No. 918. Straks komen de voorjaarswinden en de bladen worden afgerukt; ze zullen ergens neervallen en vergaan. Maar straks ook zullen de verouderde en niet meer bruikbare ideeën, welke eens waarde had den voor de menschheid, worden weggevaagd. Er zal een oogenblik van leegheid en kaalheid zijn, maar dan komt het nieuwe, het jonge, het sterke! Dood is maar schijn: leven Is werkelijkheid. En wanneer wij bijwijlen heeft niet ieder wel eens uren van moedeloosheid en van ongeloof? geneigd zijn te klagen over den geestelijken dood om ons heen. dan is het deze gedachte, die ons weer doet opveeren uit onze traagheid en energieloosheid en temidden van de inzinking heffen we weer hoog hel ideaal en we prediken de opstanding, welke zéker komen zal. De opstanding tot nieuw, rijker leven. Mij verontrust niet, wat ik zie in deze dagen. Het gansche verschijnsel, hetwelk we samenvatten in het ééne woord crisis waar te nemen op geestelijk en economisch terrein kan mij zelfs verheugen, omdat het voert tot de noodzakelijkheid om te gaan denken over de vraag of wij niet uit andere motie ven moeten gaan leven, dus niet meer uit het ver langen naar geld, als de groote gelukbrenger in de wereld, waar wij thans zien hoe dit verlangen de we reld tot een hel heeft vervormd, maar uit het ver langen om voor allen het leven levenswaardig en begeerlijk te maken. En als wij daarbij bedenken, hoe wij aan de voorbijgaande cultuurperiode hebben te danken, de mogelijkheid om alles wat de menschen nor.dig hebben in haast onmetelijke voorraden voort te brengen ziet dan kan 't ons overkomen, dat we gaan gelooven dat er maar een enkele stap noo- dig is om uit het droevige heden over te gaan tot den blijden dag van morgen, uit den dood op te staan tot nieuw heerlijk leven. Waarom wordt die eene stap niet gedaan? Waar om staat men niet op tot dit nieuwe leven? Hier moet ik wijzen op een voorwaarde, waaraan noodwendig moet worden voldaan om tot die op standing, tot die herleving te komen. Aan elke opstanding moet ontwaking vooraf gaan! Zonder ontwaking geen opstanding. Ontwaking wil zeggen: van den slaap bevrijd wor den, zich de oogen uitwrijven en helder om zich heen zien. Eerst als men goed wakker is, zal men opstaan Dit geldt ook ten opzichte van het geestelijk leven. En duizenden slapen nog. En wie slaapt ziet niet, merkt niet op, denkt niet; hij leeft onbewust in 't land der droomen. Daarom is 't noodie dat de menschen gewekt wor den. Dit geschiedt op twee manieren. Ten eerste door hen, die reeds ontwaakt zijn en die tot den nieuwen dag zijn opgestaan. Het zijn de menschen die tot het inzicht zijn gekomen dat het tegenwoor dige leven niet langer in overeenstemming is met de In hen opgegroeide nieuwe zedelijke inzichten, die voelen de pijnlijke disharmonie tusschen de econo mische omstandigheden en hun diepste en zuiverste willen, die daarom gebogen gaan onder het knel lend besef, dat bun innerlijk, bun ziel voortdurend gekneusd en gedeukt wordt, door de ijzeren nood zaak van het moéten meedoen aan den meedongen loozen strijd om het bestaan (nota bene: in een we reld van oneindig productievermogen en te veel aan goederen!) Deze menschen kunnen niet anders dan getuigen, dan opwekken tot den strijd voor beter leven. En waar hun woord doordringt tot het hart van den hoorder, daar kan het een wekstem worden, omdat 't bij dien hoorder den rustigen slaap verstoort d.i. hem niet langer laat voortsluimeren in een ver ouderde levensbeschouwing, maar hpm dwingt om deze levensbeschouwing te toetsen aan het ook in hem levend zedelijk bewustzijn, d i. hem dwingt tot critisch denken. Deze menschen zijn de opruiers ln den geest van Socrates, van Johannes Hus, van al len, die gedragen werden door het streven naar waar heid en waarachtigheid! En de tweede manier, waarop de menschen gewekt kunnen worden is, dat zij door den nood der tijden er toe komen zich eindelijk eens rekenschap te ge ven van het feit, dat in dezen nood gezien moet worden het onvermijdelijk ge volg, de uiterste consequentie van de nog altijd als noimaal aanvaarde le venshouding. En wanneer ik dit bedenk, dan kan ik me verheu gen in den toestand, dien wij thans meemaken, hoe intens-droevig hij ook is. ,En als ik niet geheel mis zie, dan meen ik te mo gen vaststellen, dat in dezen tijd inderdaad duiz«n den gaan ontwaken. Zij beginnen er iets van te be grijpen dat het zóó niet langer mag gaan. Het besef dat zij redelijke menschen zijn, komt er tegen in op .«tand; het gevoel van menschelljke solidariteit kan er geen vrede meer mee hebben om maar te blijven hechten aan een levenshouding, die feitelijk niet ati ders Is dan de aanvaarding van den strijd van allen tegen allen. En dan komt de opstanding. Is het al te mooi wat ik verwacht, geef ik tnij on der de inwerking der Paaschgedachte over aan ijdele droomerij? Ik geloof het niet. In alle nuchterheid en zonder efcnïge bewuste fan- tasterij schrijf ik het hier neer: ik ben er in mijn ziel van overtuigd, dat na den nacht van heden weer volgen zal de dag van morgen of met andere woor den gezegd: ik twijfel er niet aan of de wereld van thans, die moreel reeds overleefd is, zal worden op gevolgd door een wereld van hoogere orde, In over eenstemming met de nieuwe zedelijke normen, welke bezig zijn zich baan te breken in de menschheid. En ik heb deze moedgevende overtuiging, omdat ik geloof in de Paaschgedachte, welke mij leert: hei Leven schept altijd nipuwe vormen. Het Leven kent geen dood, maar alleen overgang van den eene tot den anderen vorm. Dit te brengen tot het bewustzijn der menschen beteekent ln hen doen opstaan een nieuw idealisme ASTOR. (Van onzen tijdelijk niet reizenden Correspondent.) In het vaderland, Maart. ALLE avonturen in de wildste bergen en de uit- gestrekste wouden zijn soms kinderspel bij de avonturen, die men beleven kan bij het zoeken en bewonen van kamers in een groote stad. Uit de advertentiekolommen van eenige binden hadden we een aantal adressen voor kamers opge diept, welke ons geschikt schenen: adressen min of meer in het centrum der oude stad, dich bij de sta tions en het postkantoor. Hoewel ik vroeger korten tijd te Rotterdam heb gewoond, kan ik toch niet be weren, dat ik die stad goed ken en ik vrees, dat ik niet de beste straten had uitgezocht. Het eerste adres, waar we terecht kwamen, was dat van „goed gemeubileerde kamers met vrij uitzicht", op een bo venhuis. Toen we hadden aangebeld, werd de deur na korten tijd opengetrokken en we stonden voor een eindelooze trap, die zich, hoewel het klaarlich ten dag was, in een Egyptische duisternis verloor. Uit deze Egyptische duisternis klonk een schrille vrouwestem, die, toen we hadden medegedeeld, dat we kamers zochten, ons uitnoodigde boven te komen. De eerste verdieping van 't huis scheen tot 'n andere woning dan waar wij ons bevonden, te behooren en vele dozijnen treden moesten we stommelend klim men eer we uit de duisternis weder in een licht schemering kwamen en het einde van de trap be reikten. Daar stond een eenigszins zonderlinge dame van twijfelachtigen leeftijd in rood peignoir. Om haar heen slopen vijf groote katten, maar het erg ste was, dat wij die katten niet alleen zagen, maar ook roken. De dame in het rood sprak, zoo bleek al spoedig, een allerzonderlingst Nederlandsch en een nog vreemder Duitsch. Vermoedelijk was ze een Hon- gaarsche. Met mijn kameraad scheen ze tevreden, maar met mij niet. „Bent u een Nederlander?" vroeg ze eenigszins misprijzend en op mijn bevesti gend antwoord was ze toch eenigszins verbaasd ,.Hé", zeide ze „bij mij wonen alleen buitenlanders. U zou de eerste Nederlander in mijn huis zijn". Dil denkbeeld scheen haar niet bijzonder aan te lokken, maar toch was ze bereid ons de „goed gemeubileer de kamers met vrij uitzicht" te laten zien. En weder moesten we trappen klimmen. De dame in het rood en de vijf katten gingen met ons mede en ook de doordringende geur. Onderweg, op een gang, zag ik hier en daar een deur opengaan en een nieuwsgie rig gezicht keek naar ons, eenmaal dat ven een dicht gelokte blonde juffrouw, die er niet Nederlandsch, noch heel schuchter uitzag; dan dat van een raren sinjeur met geweldigen knevel en een dierentemmer- uiterlijk. De kamers waren groot en het uitzicht was vrij, over daken met antennes en over tuintjes, doch de meubileering was zeer zonderling, een samenraap sel van wrakke stoelen, die behalve door hun ouder dom niet bij elkander schenen te behooren, en een ronde, wankele tafel. Een ijzeren potkacheltje stond op instorten. De dame in het rood noemde voor dezf kamers een prijs, welke me deed schrikken en toen ik zeide, den prijs voor zulke kamers veel te hoog te vinden, zette ze uiteen: „Dat vinden alle Nederlan ders en daarom heb ik liever buitenlanders". Na dez-e openhartige verklaring werden de onderhande lingen afgebroken en we daalden door den katten geur de vele trappen weer af. Zulke kamerverhuursters verdienen veel geld, om dat ze de vreemdelingen, die bij haar Inwonen, niei geregeld aanmelden bij de politie, wat velen buiten landers om verschillende redenen zeer aangenaam is. Het volgend adres, waar we terecht kwamen, was een eerste verdieping, bewoond door een heel beza digde, in het zwart gekleede dame met een keffer.] hondje, wollig als een schaap. Deze dame in het zwart had weder bezwaar tegen mijn kameraad, omdat deze geen Nederlander is „Met die vreemde lingen kan je zooveel misère mede maken", beweer de ze zuchtend. „Maar u is toch een Nederlander?" vroeg ze mij. Mijn bevestigend antwoord scheen haar min of meer gerust te stellen. Haar tweede vraag luidde: „En waar woont u nu?" Toen ik vertelde, dat wij regelrecht uit Damascus kwamen, schrikte ze blijkbaar. „Damascus is heel ver", steunde ze en deze overweging scheen haar tot de overtuiging te bren gen, dat ze voor haar goeden naam of haar veilig heid aan mij geen kamera kon verhuren. „Nee me neer", zeide ze, „dat gaat niet". En terwijl wij weg gingen, waren de laatste woorden, welke ik uit haar mond vernam: „Dat is heel ver. Dat gaat niet". En weder stonden we woningloos op straat, doch we verloren den moed niet en vonden het nog grap pig, al kon mijn makker, generaliseerend, zooals zoo- veie reizigers doen, niet nalaten op te merken: „Jouw vaderland is we! heel eigenaardig". Het meest ver baasde hem, dat de verschillende woningen in een zelfde huis eigen straatdeuren hebben. Van Praag, Berlijn on andere buitenlandsche steden was hij ge woon aan groote buizen met een dubbelvleugelige straatdeur, een huismeester, breede trappen en gan gen, waarop de verschillende aparte woningen van hetzelfde huis uitkomen. „Onpractisch en ruimtever spilling", meende hij over ons woningsysteem Ho*1 kan men zoo'n vreemdeling aan het verstand bren gen, dat een Nederlander liever een kleine, ongerief lijke woning voor zich en zijn gezin alleen heeft, dan meer en ruimer kamers in een groot gebouw, waar meerdere huisgezinnen dezelfde trappen en gangen benutten en dat deze voorkeur ten nauwste samen hangt met een onzer sterkst uitgesproken nationale eigenschappen: een krachtig onafhanKeliJkheidsge- voel. Het volgende adres, waar we om kamers vroegen, bracht een nieuwe verrassing. Een magere juffrouw met één oog en een Intriganter gezicht, onderhandeld*1 met ons. De kamers zagen er goed en zindelijk uit en eindelijk schenen we gevonden te hebben, wat we zochten. Toen de verhuurster ons had gevraagd wie en wat we waren en wat we als beroep hadden, ver anderde ze plotseling. „O, neen", beweerde ze, „ik wil alleen heeren, die hun betrekkingen buitenshuis hebben. Dit zijn mijn mooiste kamers en 's middags komt mijn zuster nog wel eens op bezoek en dan wil len wij er zitten. Als u geen vaste kantooruren hebt en thuis blijft, gaat dat niet" Daarmede waren de on derhandelingen afgebroken en konden we weer ver- Jer trekken. Weer belden we aan deuren, beklommen trappen, nu eens in een huis, waar het rook naar petroleum en oude koffie; dan weder in een huis, waar de meubileering tot het eenvoudigste was teruggebracht of waar we de duidelijke teekenen vonden, dat er nooit of slechts bij hooge uitzondering een bezem werd gehanteerd. Een enkele maal dachten we elndpjijk het ideaal te hebben gevonden Er waren bij een oude, goedhar tige, blijkbaar zeer verdraagzame juffrouw, tamelijk goede kamers in het centrum der stad tegen niet te hoogen prijs. De onderhandelingen waren reeds zco goed als ten einde, toen ergens in huis een helsch lawaai losbrak. Een Nederlandsche mannenstem vloekte en schold, een vrouwestem met vreemden tongval, antwoordde in niet zeer zorgvuldig gekozen woorden. Het was of men potten en pannen smeet, glas brak rinkelend. Ik keek de kamerverhuurster vragend aan en deze zeide vergoelijkend: „Och, me neer, het is nou nog niet erg Zij is een Duitsche en haar broer woont ook hier in huis; hij is nu geluk kig uitgegaan, anders bemoeit hij zich er ook mede, en dat is niet prettig. Ziet u, die twee die hier wo non, zijn getrouwd, maar ze kunnen niet heel goed met elkander opschieten." Ja, dat scheen me ook reeds zoo. Er werd blijk baar een geregelde veldslag geleverd. Ik vroeg of zulke meeningsversehillen dikwijls voorkwamen en weder vergoelijkend zeide de verdraagzame kamer verhuurster: „Och, meneer niet eiken dag". Toen zag ik van de aardige kamers en de verdraagzame hospita af. De opmerkzame lezers van deze rubriek zullen opgemerkt hebben, dat er een onregelmatigheid heeft plaats gehad. De copie, die dit maal geplaatst bad moeten wor den, hebben we reeds de vorige week gegeven. Door dus nu de ccpie van de vorige weck dit maal op te nemen, is hiermee deze onregelmatigheid weggenomen. vaa W. C. J. Polman, Den Haag. Zwart: 14. Wit: 14. De dlagramstand tn cijfers behoort te lulden: Zwart 14 schijven op 3—6. 8, 12—14, 16—19, 23 en 24. Wit 14 schijven op 25—28, 30, 32, 35, 37—39, 42 en 47—49. Wie biedt een kansje aan, Om een schijfje winst te slaan. Er wordt een spiering uitgehangen, Om een kabeljauw te vangen! OPLOSSING PROBLEEM No. 911, van B. P. A. Kloos. Zwart 8 schijven op 8, 13, 14, 19, 23, 25, 28 en 33. Wit acht schijven op 26, 30, 31. 34, 37, 42, 48 en 49. Wit speelt 37—32, zwart 28x37; 48—43, 37x39; 34x43, 25x34; 43—39, 34x4 of 33x44 en wit verkrijgt nu een gewonen eindstand door 49x20. Men trachte de winst thans verder zelf op te sporen, daar zulks èn Interessant èn leerzaam la. van Henrl Rlnck. Zwart: 4. abcdefgh Wit: 3. Intusschen liep het tegen den avond en moedeloos besloten we dien nacht dan maar weder in een hotel een onderkomen te zoeken. Onderweg deden we nog één adres aan, weder een bovenhuis, en daar vonden wij twee zwervors onderdak- Het was niet wat we eigenlijk haden gezocht, want er was slechts één groote kamer met twee bedden, een sofa, eenige goe de meubelen on een vulkachel vrij. Weelde beteekende dat niet, maar het was oneindig veel beter, dan wat we den laatsten tijd gewend waren; in vergelijking met onze meeste vroegere woningen een paleis. Een ongeveer veertigjarige vrouw en een ongeveer even oude man met het type van den zeeman, onderhandel den met ons. Door het huis ging een geur van erwten soep. „Wat ruikt het lekker", meende mijn makker, die nog nooit Nederlandsche erwtensoep had gege ten cn dit gaf de beslissing. Een kwartier later was de kamer verwarmd en aten we erwtensoep, die mijn buitenlandsche kame raad een culinarische openbaring was. Een bewoner van een zolderkamertje in het huis was er met een wagen op uitgestuurd om onze bagage van het sta tion te halen. We behoefden niet veeloischend te zijn, want we zouden toch wel spoedig het land weder ver laten. Tevreden, eindelijk thuis, zaten we bij de kachel en op dat oogenb'ik vermoedden we niet, dat we bin nen enkele dagen reeds wederom in zonderlinge avonturen zouden zitten, avonturen niet in het verre Azië, maar in het rustigste land van het oude Europa. J. K. BREDERODE. De diagramstand moet zijn: Wit Kd2, Pb8 en een pion op e7. Zwart Kb4 en drie pionnen op a2. d6 en e5. Wit forceert ln dit fraaie eindspel op een prachtige wijze de winst! OPLOSSING PROBLEEM No. 912, van John Brown. Wit Ka6, De3, Pe2 en Le4. Zwart Kc4, Pb2, Lb4 en twee pionnen op c5 en g4. Wit speelt als sleutelzet De3- g3. Op zwart Ld2 of el volgt dan Wit Db8 enz., terwijl op zwart La5 volgt wit Ka5x en met eveneens mat op den 3den zet. Deze fijne combinatie moeten we rustig en kalm genieten. Veel exacts valt daarover niet te zeggen. We moeten het op ons laten inwerken en af wachten of onze smaak aangenamer wordt getroffen door het genot dezer subtiele, klaar uitgekristalliseerde fijne trekjes, dan door de pittige, doch ruwe kracht die vele schaakproblemen bezitten. DE PIENTERE HOTELIER. Het hotel-restaurant „Schijn bedriegt" ln het plaatsje P. genoot een groote bekendheid en 'wel doordat de eigenaar de gewoonte had om met zeer veel takt aan. zijn diners een weelderig aanzien te geven en alzoo btj zijn gasten buitengewone verwachtingen te wekken, waaraan het middagmaal zelf evenwel maar al te dik wijls ln het geheel niet beantwoordde. Hij vergenoegde zich niet alleen met op de sneeuwwitte tafellakens groote tullen papleren bloemen te plaatsen, doch hij wist ook met veel smaak en gevoel voor symmetrie heerlijk uitziende kartonen pasteitjes en fruit van ge schilderd porceleln op tafel te rangschikken. Ook vele flesechen wijn stonden op tafel en brachten de gasten ln den waan, dat zij zich naar hartelust te goed zouden kunnen doen, maar ook in dit opzicht was onze waard zeer slim, want hij schikte met veel kunst de half ledige of de geheel ledige tusschen de volle door, zoodat de aanzlttenden tenslotte geheel in het onzekere waren omtrent de hoeveelheid wijn, die zfj gebruikt hadden. Stel, dat de hotelier 21 flesschen had, waarvan er 7 vol, 7 half vol en 7 geheel ledig waren, die hij over drie tafels moest verdeelen, op welke wijze moest hij de flesschen dan rangschikken om op elke tafel evenveel wijn en evenveel flesschen aanwezig te doen zijn? „GEWICHTEN." Met welke vijf gewichten kan men elke hoeveelheid wegen van een half tot en met zestig pond, als die hoe veelheden steeds een zwaarte hebben, die ln halve pon den kan worden uitgedrukt? OPLOSSINGEN DER PTJZZLES uit ons voorlaatste nummer, (dus van 5 Maart). No. 909. „Een Lastige Optelling". Men kan op verschillende manleren aan de voor waarden ln deze opgave gesteld, voldpen. Volgens de eerst manier krijgen we en optelling als volgt: 15 Hieruit blijkt, dat een trucje ls toegepast en 36 de optelling ln twee gedeelten uitgevoerd Is, 47 waardoor toch alle cijfers van 1 tot en met 9 zijn gebruikt; we waren Immers niet 98 overeengekomen dat d 11 niet mocht! 2 Volgens de tweede methode passen we het gebruik van breuken toe: Bijv. 13/6 100 98 27/54 ls 100. No. 910. „Is één gelijk aan twee?" De fout ln deze algebraïsche berekening was, dat door n u 1 gedeeld Is, n.1. door x-a. De wiskundige eigenschapi „wanneer gelijke getallen door gelijke deelers worden gedeeld zijn de quotiënten gelijk," mag niet worden toegepast als de deeler „NUL" ls!!I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 2