I VAN DIT EN VAN DAT
P EN VAN ALLES WAT
De uitkomst.
Het gestolen luchtballonnetje De geschiedenis van twee deugnieten,
HUMOR.
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 23 April 1932. No. 9059.
ZATERDAGAVONDSCHETS
Oorspronkelijk verhaal door SIROLF.
(Nadruk verboden.)
ER brandde nog laat licht in het kantoor var»
den heer Van Dalen. Het was op één dag na,
de laatste van de maand en tegen dien
tijd placht Hendrik van Dalen 's avonds op zijn kan
toor terug te komen, om al het werk, dat hij overdag
niet af kon krijgen, af te doen. Hij had een vrij
drukke groothandelszaak in kantoorbenoodigdheden,
die hij zelf, nu 10 jaar geleden, had opgericht en
groot gemaakt. Maar dezen avond bleef hij toch wel
heel lang op kantoor.
In zijn privé-bureau, dat door een matglazen deur
van het bedienden-lokaal was gescheiden, zat Hen
drik van Dalen aan zijn schrijftafel. Allerlei boeken
lagen opengeslagen voor hem. Met een zorgelijk ge
zicht zat hij eenige getallen op een lijstje te schrij-
van. Daarna telde hij ze op en schudde droefgeestig
het hoofd. Het was of er een traan schoot in het oog
van den kwieken, door zijn concurrenten alom ge-
vreesden en benijden Hendrik van Dalen. En in een
opwelling van vertwijfeling sloeg hij de handen voor
z'n gezicht en smoorde een droge snik.
Zoo ver was het nu met hem gekomen. Hij wist
geen raad meer. Al een paar maanden lang was het
met de zaken niet schitterend gegaan. Eerst ging er
een van zijn beste afnemers failliet. Dat had hem
een flinke klap gegeven. En nog zou hij zich daar
van wel hersteld hebben, als niet, door de slechte tij
den verschillende van zijn cliënten achterstallig in
hun betalingen waren geworden. En het was de
vraag, of hij ooit zijn geld zou krijgen. Enkele ston
den op het punt om failliet te gaan. Andere hadden
een regeling voor de betaling getroffen, waardoor al
zijn winst verloren ging. Wat moest hij doen? Hij
(moest wel. Anders gingen ze failliet en kreeg hij
heelemaal bijna niets. Eerst had hij zijn eigen leve
rancier^ de groote fabrieken, vlot kunnen betalen,
hoefde hij nooit een wissel uit te stellen of terug te
sturen. De firma Hendrik van Dalen was zoo soliede
als de bank. Maar in de laatste maanden was ook
daarin verandering gekomen. In het nauw gebracht
door slechte betalers onder zijn cliëntèle, door faillis
sementen en andere stroppen achteruit geboerd, had
hij al een paar keer wissels moeten terugsturen, uit
stel moeten vragen. Tot ook dat spaak ging loopen.
En nu, nu was het gedaan met hem. De firma Rood
huizen, die een wissel op hem had loopen van 998
gulden, eischte nu onverbiddelijk betaling. Onder
geen beding wilde deze langer uitstel toestaan. En
betaalde hij aan het einde van de maand niet, dan
leverde ze de bestelde goederen ook niet Dat was
nog het ergste. Want dan kon hij zijn afnemers ook
niet bedienen en lag zijn heele zaak voor goed in
elkaar. Zijn zaak. Hoe had hij er niet voor geploeterd
en gewerkt al die jaren lang. Van een klein kantoor
tje in een achtcraf-straatje had hij het weten op te
werken tot een mooi, ruim kantoor in de drukke za
kenwijk van de stad. Vier bedienden had hij en een
magazijnknecht. Nou ja, vier bedienden, de loopjon
gen en de twee leerlingen meegerekend. Zijn chef de
bureau en rechterhand was juffrouw Annie, boek
houdster-correspondente. Een flinke kracht, ijverig en
vol hart voor de zaak. Al vier jaren was ze nu al
bij hem. Vier jaar. Goed kind, die Annie. En knap
was ze ook, ja heel knap. Hendrik van Dalen had er
nooit 'zoo acht op geslagen in zijn drukke werkzaam
heden. Wel had hij al eens vluchtig over trouwen
gedacht. Het werd zoo zoetjes aan tijd. Drie en der
tig was hij al. En hoe het kwam, wist hij niet, maal
ais zoo die gedachte aan trouwen bij hem op kwam,
was, zonder dat hij het zelf wilde, het beeld van juf
frouw Annie voor zijn geest gekomen. Maar de laat
ste maanden, door al de misère, had hij de gedachte
aan trouwen, een eigen huis, heelemaal op zij gezet.
Nu was het gedaan. Want over twee dagen, als de
banklooper kwam met de wissel van bijna f 1000.
die hij niet kon betalen, eenvoudig niet kon, dan
was het uit. Al zijn jaren werken waren dan voor
niets geweest. De bank wilde hem ook geen crediet
meer geven. En tenslotte ging het toch maar om die
f 1000. Als die betaald waren, dan zou hij het wel
kunnen redden. Voorzichtigjes aan natuurlijk. Maar
gaan zou het toch. En niemand, die hem die f 1000
kon leenen. De heele week had hij er moeite voor
gedaan, maar tevergeefs. Als nu Woensdag die oude
looper van de bank kwam, met zijn bekende slee-
pende pasjes, als hij zijn bevige oude mannetjes-
stemmetje aan het loketje hoorde, dan was het ge
daan met Hendrik van Dalen.
Den volgenden morgen kwam hij laat op kantoor.
Hij had dien nacht bijna niet geslapen. Bleek, zon
der een woord te zeggen, stapte hij zijn privé-kantoor
binnen. Hij zou wat dringende correspondentie ai-
doen vandaag, om dan morgen den nekslag te ont
vangen. Lusteloos nam hij aan zijn bureau plaats.
Er werd op de glazen deur getikt. Even daarna kwam
juffrouw Annie binnen. Ze had een opgewonden
kleur, die prachtig bij het volle blonde haar stond.
Hendrik keek niet op. Wat ze wilde, vroeg hij.
Schuchter kwam het er uit. Of ze een uurtje weg
mocht, een boodschap doen.
Hendrik van Dalen vloog op. Al de woede en spijt,
in de laatste dagen opgekropt, ontlastten zich nu
in een uitbrander aan juffrouw Annie. Of ze dacht,
dat het hier een theekransje was, dat iedereen er
maar uit kon loopen, wanneer hij of zij verkoos. Woe
dend ging hij te keer. En toen juffrouw Annie einde
lijk het kantoor uitging om haar boodschap tc doen,
biggelden er twee groote tranen over haar hoogroode
wangen. Vlug liep ze een zijstraat in, naar de
Spaarbank en vroeg den directeur te spreken. Toen
ze dezen haar verzoek had uitgelegd en hem haar
spaarbankboekje had getoond, trok deze een bedenke
lijk gezicht. Het was tegen elke regel in, zoo'n groot
bedrag ineens op tc vragen, dat moest eerst aange
vraagd worden, daar ging wel een dag of drie mee
heen. Annie hield aan. En een kwartier later ging ze
met een bundeltje bankpapier de spaarbank uit. Van
daar ging ze naar een groot kantoorgebouw, in de
zakenwijk van de stad gelegen, en deed daar een
boodschap, de boodschap, waarvoor de heer
van Dalen haar zoon standje had gegeven.
De Woensdug kwam. Hendrik van Dalen zat bleek
in zijn kantoor. Den geheelen dag had hij in de groot
ste spanning verkeerd. De looper met de wissel van
f998.kon elk oogenblik komen. Maar het werd vier
uur en nog was hij er niet geweest. Vreemd dacht
hij. Ongeduldig liep hij het bediendenkantoor in.
„Waar is juffrouw Annie?" snauwde hij den jong-
sten bediende toe.
„Juffrouw Annie houdt toezicht op het uitladen
van de goederen van de firma Roodhuizen, die een
half uur geleden zijn aangekomen!" zei de jongste
bediende.
„Wat!" schreeuwde Hendrik van Dalen. Dat was
onmogelijk. De wissel was niet betaald, die zou dus
vast en zeker niet leveren. Juist was hij van plan
naar buiten te vliegen, toen zijn oog viel op et-n
stukje papier, dat naast den stoel van juffrouw Annie
lag. Hij bukte zich om het op te rapen en keek het
in. „Ontvangen van den heer Hendrik van Dalen, de
somma van f998 voor geleverde goederen, volgens
nota. Firma Roodhuizen", stond er. Het was een
kwitantie.
Juist kwam juffrouw Annie het kantoor binnen.
Toen zij Hendrik van Dalen met het papiertje in
zijn hand zag staan, kreeg ze een vuurroode kleur.
„Juffr eh, Annie, jij, heb jij die wissel
bracht hij uit. Hij greep haar hand, die zacht beefde
en nam die in de zijne. Een traan schoot in zijn
oogen en zonder een woord te zeggen, nam hij haar
moe in het privékantoor.
Wat daar verhandeld werd, is nooit aan het licht
gekomen, maar den volgenden dag stond er een ad
vertentie in het avondblad, waarin vermeld stond:
Verloofd:
HENDRIK VAN DALEN
en
ANNIE BOORSMA.
Voortaan heeft de firma van Dalen twee firmanten.
De eene heet Hendrik van Dalen en de andere „juf*
frouw Annie."
Is de professor nu werkelijk zoo verstrooid, als
overal verteld wordt?
Dat zou ik denken! Verleden week stond bij
vergissing het bericht van zijn overlijden in de krant;
en den volgenden morgen heeft hij dadelijk voor zich
zelf een krans besteld!
Verbeeld je eens, mijn man heeft het dienst
meisje gekust en toen heeft hij mij als verzoenings-
raiddel een nieuwe bontjas gegeven!
Nu zal je dat dienstmeisje wel zeker onmiddel
lijk ontslaan, niet waar?
Dat is te zeggen voorloopig nog niet, want
ik heb ook nog een paar nieuwe schoenen noodig!
Meester: En noem mij nu eens een eigenschap van
water op!
Keesje: Als we ons er mee wasschen, wordt het
zwart!
Het i9 een van de ongunstigste verschijnselen van
onzen haastigen en oppervlakkigen tijd, dat zoove*
len de rust van de natuur niet meer weten te vinden.
o
Het leven is een rekensom, die niemand ten tweede
male kan overmaken.
Wilskracht is de ziel van ieders karakter.
o
Bij al de zonde, die een hart kan vervullen, is er
toch ook de begeerte om die zonde tc overwinnen.
Is dat niet een bewijs van onze grootheid, dat wij
kunnen strijden tegen onze kleinheid?
o
De waarheid wordt zelden kalm gezegd: nóg zeld
zamer wordt zij echter kalm aangehoord.
Jantje stond in de keuken en keek met verslinden
de blikken naar een schotel taartjes, toen zijn moe
der binnenkwam.
„Wat doe je daar?" vroeg moeder streng.
„Ik sta juist te denken", zei Jantje.
„Waar dacht je aan? Ik hoop, dat je met je vin
gers van die taartjes bent afgebleven?"
„Daar dacht ik nu juist over!" zei Jarttje. „Ik vroeg
me zelf af, of ze lekker genoeg zouden zijn, om
er een pak slaag voor te krijgen!"
Is het U bekend:
d a t er in Australië minder mensclien wonen, dan
in Londen?
dat er in Amerika 55.000 tandartsen zijn?
dat het gebruik van haarspelden afkomstig is uit
Azië?
312.
Toen de groep ruiters voorbijgereden,
In wolken stof en zand verdwenen,
Een groep zwarten dansend, springend,
Onder muziek en zang verschenen,
Zij sprongen rond als gekken, dwazen,
Met de armen in de lucht.
Pira, die zulk een samenspel nooit gezien had,
Vermaakte zich geducht.
313.
Ja, ze zagen de ballon verdwijnen.
In de hooge heldere lucht.
Wim schreide om de gevoelige klappen,
De koopman loosde zucht op zucht.
De ballon was weg, onbereikbaar,
Beiden lieten menige traan,
Toen keerden zij elkaar den rug toe,
En zijn toen van elkaar gegaan.
314.
Gesteund door lansen en geweren,
Sprongen zwarten verwoed in het rond,
Pin», die nu met zijn vriend bleef kijken,
D»t buitengewoon prachtig vond,
Onder tam-tam der tambouretten,
Onder de klanken van een fluit,
Voerden de half verkleede zwarten,
Eigenaardige dansen uit.
315.
Wim, nog zuchtend, kwam langs een cirous,
Waarvoor een man in groene jas,
Die schreeuwend iedereen vertelde,
Dat dit het grootste circus was.
Gaat hier binnen, dames en heeren,
Onze voorstelling, thans aanschouwd,
Niemand heeft, boeren, burgers, buitenlieden,
Een bezoek aan ons circus nimmer berouwd.