y B Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. Wat is het Coloradokevergevaar 3 1 I i u FEUILLETON. VERTELLINGEN. Bs Brabantsche brieven. Zitting van Dinsdag Mei. MEERVOUDIGE STRAFKAMER. (De behandeling van enkele zaken namen we reeds op in ons nummer van j.1. Woensdag.) VERMOEDELIJK DIEFSTAL OF VERDUISTERING VAN TWEE SCHULDBEKENTENISSEN. De 35-jarige slager Christiaan G. te Helder, stond per soonlijk terecht, als verdacht op 25 Nov. 1931 zich we derrechtelijk te hebben toegeëigend twee schuldbekente nissen ten behoeve van den heer N. Dros te Texel, die hij ter inzage had ontvangen en dus anders dan door misdrijf onder zich had. Deze verdachte werd verdedigd door Mr. Zeegers, advocaat te Helder. Door den heer G. werd, gedurende de ondervraging door den president der meervoudige strafkamer Mr. Le- deboer beweerd, dat Dros van hem had te vorderen f 3500 en hij idem van Dros een dergelijk bedrag voor geleverd vleesch. Verdachte deed veel zaken met Dros. en hij was met hem deze regeling overeengekomen. Dros had hem de papieren teruggegeven en gezegd, dat de zaak was verrekend en de schuld was vrijgesproken. Verdachte was naar zijn meening op rechtmatige wijze in het bezit van die obligaties gekomen en deze waren door hem in de kast gelegd. De schuldeischer. de 54-ja- rige heer N. Dro^ koopman te Texel, verklaarde inder tijd verdachte geld te hebben geleend tot aanschaffing van een slagerij met inventaris. De schuld bedroeg aan vankelijk f 7794, doch op 25 November bedroeg de schuld nog ruim f 2700 en verdachte zou dit bedrag met f 10 per week aflossen, waaraan hij echter niet had voldaan. Volgens verdachte had hij aan Dros geregeld voor een bedrag van f 10 per week, vleesch geleverd. Waarop de getuige Dros mededeelde, dat door hem met verdachte, nadat tuschen beiden eenifce onaange naamheden waren gerezen, later was vastgesteld om het geleverde vleesch af te trekken en toen kreeg getuige nog pl.m. f 2500 van den verdachte. De vleeschleveran- tie lip over 6 jaar. Verdachte had beloofd dit geld in termijnen af te betalen, dooh hij had aan die toezegging niet voldaan. De getuige echter kon van die overeen komsten niets op schrift toonen. Getuige beweerde even wel dat de obligaties zijn eigendom waren, welk eigen domsrecht zich ook de verdachte aanmatigde. De heer Dros had hem die papieren gegeven, herhaalde verdachte Getuige Dros zei daarop grimmig, dat verdachte hem die stukken uit de handen had getrokken en er mee van door was gegaan, daar kon hij wel 10 eeden voor afleg gen. Getuige kwam ten woonhuize van verdachte om af te rekenen. Waarop verdachte repliceerde dat de getuige het een en ander vast loog. Vervolgens werd gehoord de heer Klap, agent van politie te Helder, die verklaarde dat Dros hem had ver klaard, dat de verdachte hem schuldbekentenissen had ontfutseld. Mej. T. Eelman. echtgenbote van den heer N. Dros, wonendete Eierland op Texel, wist te vertellen, dat haar man aan verd. geld had geleend en haar man sinds 1925 op verschillende tijdstippen, 35 weken in 't jaar. vleesch van verdachte kreeg. Zij was tegenwoordig bij de afrekening en alstoen verdachte nog pl.m. f 2000 of f 2200 sohuldi g bleef. Verdediger Mr. Zeegers vroeg of deze getuige van die 2200 gulden van haar man had gehoord, waarop de juf frouw antwoordde, dat zij dit had hooren afspreken. Hierop verscheen voor het getuigenhekje de vracht rijder Dijkse, die had meermalen ten huize van Dros een pakje vleecch bezorgd. Betwijfeld werd of verdachte wel voor zulk een bedrag aan vleesch had geleverd als door hem werd voorgesteld. De heer Dijkse stelde den rechtbank een lijstje ter hand, waarop het aantal afgeleverde pakjes was genoteerd. Verdachte beweerde dat Dros zelf meermalen vleesch kwam halen, dit was echter naar de meening van Dros niet meer dan 5 a 6 maal. Over deze aangelegenheid kregen verdachte en get. Dros nog tamelijk hooge woorden en stonden zoo'n beetje tegen elkander op te bluffen. Hierop werd aan den officier het woord verleend, die wees op de totale afwezigheid van elke schriftuur, die wees op een verrekening, doch was overigens van mee ning dat getuige Dros geen comedie speelde en den in druk vestigde dat de toeeigening der schuldbekentenis sen inderdaad had plaats gehad. Voorts rekende de officier in extenso uit dat het bedrag van het geleverde vleesclt de schuld niet kon delgen. Het was dus in het belang van den verdachte op een slinksche manier, zich van de schuldbekentenissen meester te maken. Resumeerende achtte de officier het primair tenlaste gelegde wettig en overtuigend bewezen en werd door hem gevorderd voor het ernstige feit, door den officier als zeer laagstaand gequalificeerd, 4 maanden gevangenis straf. Mr. Zeegers kon zich van zijn standpunt uiteraard niet vereenigen met dit requisitoir en achtte de door verdachte voorstelling van zaken, zeer wel aannemelijk Pleiter achtte het mogelijk, dat getuige Dros aan ver dachte de obligaties had afgestaan en hechtte aan de verklaring van Dros aan agent Klap niet een overwe gende waarde. Concludeerde ten slotte met betrekking tot zijn cliënt die tot dusver gunstig bekend staat, vrij spraak, doch indien de rechtbank er anders over dacht, noemde pleiter de gevorderde straf buiten alle verhou ding en verzocht pleiter clementie. EEN HAASTIGE RIJDER IN DEN MIST IN HOOGER BEROEP. Voor den appellant vrijspraak gevraagd. Op Woensdag 2 December was het een zeer mistigen dag en dus voor automobilisten vooral geboden, goed uit de oogen te kijken. Dit scheen echter de vrachtrijder Pieter B. uit Oterleek niet naar behooren te hebben gedaan, althans kwam hij op de Noordervaart onder Stompe toren in aanrijding met een uit Hoorn komende autobus, met gevolg dat door de schok de bus werd beschadigd, glasruiten werden verbrijzeld, en enkele passagiers niet bepaald aangenaam werden onthaald door glasscherven in het gelaat. De vrachtrijder, die volgens verklaring van den heer Jacob Mol. chauffeur wan de autobus, zonder eenige ver lichting en veel te snel in verband met het mistige weer, had gereden, welke verklaring door verschillende passagiers werd onderstreept, stond op 5 Februari te recht voor den kantonrechter te Alkmaar, en werd als- toen gesignaleerd als een woeste rijder. Tegen hem werd gevorderd een geldboete van f 50 subs. 50 dagen, doch de kantonrechter achtte die straf nog niet voldoende en veroordeelde verdachte tot f 40 boete of 40 dagen, boven dien tot ontzegging om motorrijtuigen te besturen voor den tijd van C maanden. De veroordeelde, die natuurlijk vooral met de ont zegging der rijbevoegdheid niet lekker was, omdat zulks beteekende stopzetting van zijn broodwinning, kwam van/dit vonnis in hooger beroep, hetwelk he den werd behandeld. z De appellant had zich thans de juridische hulpe verzekerd van Ds. Mr. Rijpma, predikant en advocaat te Edam, die bij de diverse getuigen a decharge ook nog eenige dito in het voordeel van verdachte had ge dagvaard, zoodat deze voor het kantongerecht schijn baar eenvoudige zaak, thans een gevaarlijk aanzien, verkreeg. Het kon dan ook niet ontkend worden, dat mr. Rijpma de juridische motor direct op de derde ver snelling had gezet en een uitgebreide verdediging voerde, doch wij hebben destijds deze zaak uitvoerig behandeld en vermeenen dus ditmaal met een resumé van het verhandelde te kunnen volstaan. Men kan ook van het goede te veel genieten. Zoowel In net voor- als nadeel van appellant, betref fende diens oetrouwbaarheid op den rijweg werden, al naar den aard hunner positie, verklaringen afgelegd door de diverse getuigen. De heer Officier, die bezwaar had gemaakt omtrent het hooren van enkele getuigen buiten de lijst, was de meening toegedaan, dat de verdachte door den kantonrechter tamelijk zwaar was gestraft. Overigens vermeende de heer Officier dat men hier te doen had met een labyrinth van getuigenverklarin gen, doch omtrent de verklaring van getuige Mol kon de Officier niet onverdeeld gunstig oordeelen en aan gezien de schuld van den verdachte naar meening van den Officier niet voldoende vast stond, requlreerde Z. Ed. vernietiging van het vonnis van den Kantonrech ter en vrijspraak van den appellant. Mr. Rijpma kon zich met dit requisitoir wel ver eenigen, doch meende aan zijn taak als verdediger verplicht te zijn. een en ander nog eens in bijzonder heden te behandelen. Pleiter noemde het vonnis van den Kantonrechter lichtvaardig en onevenwichtig. Besprak voorts de zaak nog eens uitvoerig en concludeerde ten slotte eveneens tot vrijspraak van zijn cliënt. HET BORRELTJESGEVAAR VOOR AUTO BESTUURDERS EN ANDERE WEG GEBRUIKERS. De vrachtautochauffeur Jan Pieter A. te Hoorn ver scheen als verdachte voor de strafkamer naar aanlei ding van het feit. dat hij aldaar op 16 Februari op het Nieuwland, terwijl hij verkeerde onder invloed van genoten sterken drank en bier, den pakhuisknecht C. Huijsman ernstig had aangereden. Deze man hield zich onledig met het opladen van een zak kolen en ontving verscheidene kneuzingen, zoodat opname in een ziekenhuis noodig bleek, alwaar hij 11 dagen ver bleef en gedurende 4 weken buiten staat was. zijn ge wone werkzaamheden te verrichten. De verdachte verklaarde den heer Huisman in het ziekenhuis te hebben bezocht, overigens had hij niet anders gedaan, dan den verwonde op te geven bij de verzekering. Door Dr. Hummelinek, arts te Hoorn, die den aan geredenen medisch had behandeld, werden de gebrui kelijke deskundige verklaringen afgelegd. Een tabaks doos en een zak kolen hadden hem voor meer ernstig letsel beschermd. Een aanbeveling, zich niet zonder dergelijke preventieve afweermiddelen op den rijweg te wagen. Dr. Hummelinek beschouwde het toege brachte letsel niet als ernstig. De getuige Huijsman wenschte een civiele acte te gen verdachte in te stellen ten bedrage van f 41.91 en gaf voorts verslag van zijn onaangenaam avontuur op 16 Februari. De verdachte had daartegen geen be zwaar. De heer D. Tober, brandstoffenhandelaar, had het ongeluk zelf niet gezien, maar hoorde geschreeuw en bemerkte toen den heer Huisman, die tussohen de auto's inzat De chauffeur reed door en lette ook niet op den heer Tober, die hem nog naschreeuwde om te stoppen. Vervolgens passeerden een vrouwelijke getui ge. mej. Tool. de reuve die het ongeluk had zien plaats grijpen en uit welker verklaringen de schuld van den chauffeur wel voldoende kwam vast te staan. Bij den heer Van Velzen. caféhouder, had verdachte 'n klare gedronken. De caféhouder Peijnenburg had de tournée in de vrachtauto meegemaakt en met ver dachte eenige café's bezocht. Volgens observatie van dezen heer reed verdachte zeer kalm. Van de aanrij ding had getuige niets bespeurd. De Officier reconstrueerde kortelijks het gebeurde, gaf grootendeels de schuld van het ongeval aan het harde rijden, onnoodig links uitwijken en misschien óók het drankgebruik. Bewezen werd aldus verklaard de schuld van verdachte en gerequireerd f 100 boete of 2 maanden hechtenis, benevens ontzegging rijbevoegd heid voor d°n tijd van 6 maanden. LA GARDE MEURT. MAIS NE SE RE ND RE PAS! De garde sterft, maar geeft zich niet over. Met dit gevleugelde woord van den vermaarden vechtjas Cam- bronne stqmt blijkbaar ook in de 46-jarige gepaspor- teerde korporaal van het O.I. Leger, B. W. van B., thans te Hoorn, wiens militaire loopbaan echter min der voordeelig is beëindigd in het beroep van klein handelaar of kistjesventer. Deze heer Van B. bevond zich op 14 Juli te Egmond aan Zee in de uitoefening van deze bediening en kwam alstoen, wegens het ont breken van een ventvergunning en het daarop gevolg de weigeren van de gevorderde naamsopgave, in een zeer onaangenaam en heftig conflict met de plaatse lijke politie, waarbij zelfs een gewelddadig optreden niet vermeden kon worden. Ter zake overtreding der politieverordening werd de handelsman door den Kantonrechter tot f 3 boete of 3 dagen veroordeeld, terwijl een strafacte wegens we- derspaningheid door den politierechter nog niet defi nitief is afgehandeld. De veroordeelde door het Kantongerecht, die nog niet was gesteld in het bezit van zijn in beslag geno men margarinedoos met negotie, kwam van dit von nis in hooger beroep, welk appèl heden in behandeling werd genomen. Appellant was in hooger beroep gekomen omdat men zijn goed had afgenomen, wat natuurlijk geen geldig motief was. Overigens gaf hij toe. zonder ver gunning gevent te hebben, maar was bij de eerste aan maning daarmede opgehouden. De heer Officier releveerde de oorzaak, waarom aan verdachte zijn koopwaar niet was teruggegeven en verzocht voorts de zaak voor onbepaalden tijd aan te houden. Het psychiatrisch onderzoek zal worden afge wacht. De bewuste negotie werd daarna aan den ap pellant teruggeven. Sluiting. In verband met de maatregelen, die de verschillende landen, waaronder ook Nederland meenden te moeten nemen tegen de Coloradokever zal men wel nieuwsgie rig ziin iets te weten over de kever zelf en ook over de kans die we eventueel loopen, dit beest ook in ons land te krijgen. De Colorado-kever dan is een echte kever en lijkt wel iets op ons Onze-lieve-Heere-beestje, vooral omdat de hoofdkleur in de buurt van oranje ligt. Bij het Onze- lieve-Heeren-beestje vindt men bij die hoofdkleur zwarte stippen ten getale van 2.7 of iets anders en bij de Co loradokever vindt men op het oranjeachtige vleugeldelc zwarte strepen ten getale van 10, d.w.z. 5 overlangsche zwarte strepen op ieder dekschild. Men behoeft er ten gevolge van deze opvallende kleuren geen oogenblik aan te twijfelen, dat men deze kever op het eerste ge. zicht niet zou herkennen want deze kleuren zijn bij onze insecten niet zoo veelvuldig. Alleen onze zgn. doodgra. ver, dat is een insect, dat doode beesten in den grond werkt, heeft dergelijke kleuren, doch dan zijn de zwarte banden anders gelegen, n.1. dwars over de dekschilden Wat de afmetingen betreft, de Coloradokever is ge veer 1 c.M. lang in volwassen toestand. Wat het a«s tal gelegde eieren betreft, dat is voor ons op het ooge& blik nog van geen belang, alleen zij opgemerkt, dat r 3 generaties per jaar zijn en dat dus de vermenigvuW ging altijd wel tamelijk snel gaat. De larven van deze kever doen hoofdzakelijk de scht de, die bestaat in het kaalvreten van de aardappelpla»1 ten. De schade kan werkelijk zeer groot zijn. Zooals wel aan den naam te hooren is de Colorad» kever in Frankrijk gekomen uit Noord-Amerika, waar dt kever oorspronkelijk geen schade deed en zich alleen bepaalde tot het afvreten van in het wild groeiende so- laneeën (zoo heet de familie, waar de aardappel en di tomaat enz. bij thuis hoort.) Ongeveer in 1915 heeft men voor het eerst de Coloa* dokever in Frankrijk gevonden. Sedert dien tijd heef. ze zich tamelijk snel ontwikkeld en de Franschen heb ben de bestrijdingsmiddelen met den Franschen slag uit gevoerd, zoodat ze er op het oogenblik zoo dik onder zitten, dat het niet gemakkelijk meer is de kever te on derdrukken, laat staan de verspreiding tegen te gaan. Het gevolg is, dat de kever steeds meer de Belgische grens gaat naderen. Dit is alleen beschouwd als inleiding, want de bedoe ling was, het gevaar te beschouwen, dat we eventueel loopen, ook dit insect over de grenzen te krijgen. Zooals reeds gezegd, is de kever in 1915 of daarom trent, in Frankrijk geïmporteerd en wel langs een zeer slechten weg, n.1. over zee. Nu heeft men dus in Frank rijk die kever reeds ongeveer 15 jaar en nu zal men toch niet zoo naief zijn, te veronderstellen, dat de ke ver zulk een tamelijk groot aantal jaren noodig heeft gehad om^e reis naar ons land af te leggen. Ieder jaar komen honderden auto's regelrecht uit Frankrijk naar ons land en wel juist In den tijd. waarin de kever vliegt dat is In den zomer. Men kan dus geredelijk aannemen, dat de kever al weieens in ons land geweest ia en vol gens sommige insectologen zou dat ook mogelijk zijn. Men neemt namelijk aan. en men meent daarvoor ook gegronde redenen te hebben, dat de Coloradokever ia een land met een dergelijk klimaat als het onze nld kan aclimatiseeren. Ook in het land van herkomst, ia Amerika dus, is het voorgekomen, dat het insect in d« eene staat wel en in de andere, zeer dichtbijgelegen staat niet voorkwam tengevolge van de ulteenloopende klima ten en regenvallen. Dit wordt niet geschreven om te laten doorschemer* dat men niet zoo bang behoeft te zijn van de kever: voorw zlchtigheid ls altijd beter dan roekeloosheid, maar aac den anderen kant behoeven we ons deze gevaren nof niet overdreven voor te stellen. Het gevaar waarom nu deze maatregelen genomu zijn. schuilt meer daarin, dat men in het buitenhui graag verschillende maatregelen voor zuiver plant*" ziektekundige laat doorgaan. Nederland is dan heel di- wyls genoodzaakt maatregelen te nemen om te zo dat zijn afnemers geen stok kunnen vinden om den te slaan. Mocht men In zijn aardappelen dus onverh" eens kevers vinden, die verdacht voorkomen (wij daarvoor niet zoo heel erg bang) dan doet men goti regelrecht den Plantenziektenkundigen dienst te waar schuwen, opdat desnoods maatregelen kunnen worda genomen. De ambtenaar bij den Plantenziektenkundigen dUuK St Pancras. VAN HERWLJNEN. Ulvenhout, 3 Mei 1932. Menier, f Ons pustorke zee 't zoow- dikkels. maar ge wilt da nie altij zoow maar voetstots aannemen, zoow is d'n mensch nouw eenmaal, 'n groot kind, da zeivers alles veul beter wit. veural as 'm de waarheid nie heelegaar aanstaat, maar van de week toen docht ik toch zoow in m'n eigen, menier pustoor hee volop gelijk as ie zee: ,,'t leven is niks aanders as zo'n bietje geregeld... dood gaan." Da'k da zoow docht deus week, da zat 'm in 'nen boeretrek, 'nen verhuis die me g'ad emmen in ons durp van een van onze menschen, die 't durp uitgegaan is en... d'n boerestiel! Wullum Biemans is weggetrokken mee z'n emmen- en-houwen, mee vrouw en kienders, 't durp af. Z'n gedoeike brocht 'm d'n kost niemeer op, al- laank nie meer daarveur, en in plak van z'n eigen en z'n huis houwen nouw heelegaar ,d'n Bieberg' (ons kerkhof) op te prakkizeeren, hee-t-ie z'nen boerestiel maar aan d'n kapstok gehaangen en is vertrokken. Onder ons gezeed en gezwegen: 'k wiest al veur 'n haalf jaar gelejen van d'n Wullum zeivers, dat ie 't nie laank meer rooien zo uw. Kwaai akkerlaand. hoog van pacht, 'n bietje onfortuin mee de beesten, ('n koeike verspuld mee 't kalleven), kwaaie prijzen op de veiling, ik houw m'nen gruun- tenwagel nog maar 'n bietje-n-aan, amico! en daar bij 'n zwaar huishouwen-mee-kinders, dus 'n vrouw die geregeld zóów is en veur 't bedrijf nie veur de volle hon derd percenten méé kan, allee, d'n Bie, zoowas wij 'm altij noemden, liep 't nie mee. Daarbij is ie 'nen kollesaal bezurgden kearel, die wel 'n bietje te veul, mee de zware kèèr ree" té bezurgd is ok nie goed, amico, ge mot ok wa-d-aan Onzenlieveneer overlaten, zeg ik altij maar: ge kun-d-oew lot toch nie heelemaal in eigen haanden nemen en zoow kwam veur d'n Bie alles op éénen hoop! 't Is in 't kwaaie al net as in 't goeie: d'n duuvel „doe" ge 't altij op d'n grotsten hoop! Afijn, wemmen 'm mee z'n allen dan verhuisd, 'n haandje meegeholpen. D'n Jaan hee-g-et opzicht gehou wen en meegeholpen aan de krukskes bier veur 't stof in de keel (hij sting buiten, op d'n erft, onder 'n mot regeltje...!) 't is altij makkelijk as ge 'nen veldwachter onder de kammeraads hedt, dan hedde de pliesie aan oew eigen; d'n Tiest hee z'n apeplschimmeltje en z'nen verkenswagel afgestaand'n Fielp hee z'n hulfkèèr, waar ie z'n brood in rondrijdt, gegeven; ik m'nen Bles en d'n wagel en nog 'n paar noste buren de rest, zooda me 'nen piekfijnen optocht konnen opstellen. Wa-d-emmen in al die broerdigheid. waant da was 't amico, toch nog gelachen om dieën Blaauwe! Hij was opgekomen, zoowas ie vruuger, veur z'nen trouw, naar de bruiloften kwam. Z'n monica over z'nen schouwer en d'n hoogen hoed op en toen Mieke. Wul lum z'n vrouw, d'n Blaauwe zoow uit z'n „gerij" zag stappen, toen lachte ze mee twee groote tranen in d'r oogen. „Gin muziek hoor, Tiest", vroeg ze: ,,'t kan nie lijen vandaag, jonk", en mee gongen d'r ogskes deur d'r wo ning, die er uitzag as 'n openbare veiling. Toen draaide ze d'r eigen om en brocht de punten van d'ren schort naar d'r oogen. „Ollee, Mieke," zee d'n Tiest: „krijgen we nouw nogal meer water deus maand, meske?" ,,'k Gaai hier zoow nooi weg, Blaauwe", snikte Mie: ,,'k zouw zoow gère in m'n huiske blijven, waar me veur tien jaren in getrouwd zijn; 't is nouw net" en weer liepen de tranen over d'r blinkende wangen: ,,'t is nouw net zoow akelijk as toen ons Kiske d'n huis wier uitgedragen." Toen ging ze zitten op 'nen omgekeer den emmer en d'n Tiest knipte 'n ogske naar me, of ie zeggen wouw: daar motten me 'n speldeke veur ste ken. „Maar lieve kripc-us, Mie, ze bakken ieveraans brood horre, motte maar denken en wil- ik oew 's wa vertel- len?" Toen keek Mie op en schoof d'n Blaauwe z'nen hooge zije naar veuren, op z'nen neus en zee: „mee d'n nuuwe- jaar komen d'n Dré en ikke naar Oosterhout. juillie nuwejaar wenschen! En as me dan vragen: Mie. zoude nouw mee ons trugwillen, naar oew erm gedoeike op Ul venhout, waar ge mee water-en-bloed-te-zweeten aan d'n èrme gerokten, dan zulde vast en zekers zeggen: Blaau we, de moord van Raamsdonk, horre; 'k heb 't ier naar m'nen zin! En nouw gaan me de boel inpakken", mokte d'n Tiest uit en mee schoot ie onder de bedstee, pakte 'n pot en zette 'm op z'n blaauwe test. Toen nam ie de trekpiano, spulde-n-et lie-ke „me gaan verhuizen, wie gaat er mee", en Mieke glipte van d'ren emmer af van 't lachen. De verhuis was begonnen. D'n Blaauwe hong de trekpiano weer weg, hieuw z'nen pot op, mee 't haandsvat opzij en stapte op 'nen stoel om de beelden van de kast te halen. Hij gaf ze mijn in m'n haanden, zee: „wikkelt da-d-allegaar in 'n paar kraanten" en toen ik 't Heilig Huishouwen en 't kru- sifiks véurzichtig had ingepakt in 'n mandje, toen had hij werachtig de kast al uitmekaar en droeg de losse stukken naar buiten. Mie keek effe naar d'n leegen ho£k, naar die witte muren en slikte-n-'s mee 'nen die pen zucht Aan d'n Wullüm hadden me niks. Die was zoow zeemelappig, wat ie mee z'n linker- haand vastpakte, dat zette-n-ie mee z'n rechterhaand weer op z'n ouwe plak. „Nouw die kast leeghalen", commandeerde d'n Blaau we en ineens heurde-n-ik op d'n erft lachen, zoow stie- kum lachen, da'k 's effe kijken ging. Daar had d'n Joep, die ok van de partij was, d'n Tiest z'nen hoogen hoed vol mee zaand gelajen en er 'nen kalen granium in ge plant en mee da'k keek, stond d'n Fielp 'm sjuust water te geven. „Da's 'n mooi soevenier veur d'n Bie, 'n herinderink aan Ulvenhout," zee d'n Joep zachtjes en stiekum brocht ie 't geval in een van de wagels. mico, as ge da gezien had, die twee groote kearels, dieën bakker mee z'n driehonderd pond, die op z'n hukken zat om 'n ijzerdraaike deur dieën „blompot" te halen, ollee, dan hoc-oew bedooid! .As d'n Wullum straks in Oos terhout dus blommenmand bij menier pustoor brengt veur de Meimaand, dan staat ie ineens in 'n goei blaaike bij d'n pustoor," spotte d'n Joep, waarop d'n bakker lachte: daar ben 'k ok bang veur. Joep." Ondertusschen wier 't huiske leeger en leeger. D'n Blaauwe die d'n pot op z'nen kop hiew, werkte-n-as 'n pèèrd en sjouwde mee 'n oliekan, 'nen kinderwagel en 'nen stoel tegelijk naar buien en toen ie daar de boel in d'n wagel laaide, passeerde sjuust d'n Burge meester. Nouw, die twee kennen mekare, amico! Maar netjes salueerde d'n Blaauwe aan z'n emalje „muts" en riep: „ge mot maar nie te naauw speuren. Burge meester. 'k ben aan d'n verhuls en dan witte nie waar d'n rommel vandaan komt, ee!" D'n burgemeester lachte-n-effetjes d'n goeie kea- ral kón nie aanders en knipte 'n ogske, of ie zeggen wouw: ons kent ons. „Waar zijn toch de kienders?" vroeg d'n Blaau we op 't lest aan Mieke. „In Oosterhout,", zee Mie: „bij 'n bruur van Wulleme." „Witte zekers," vroeg d'n Tiest doodernstig: „dat 'r alles is? Hedde ze goed nageteld; leet er ier nergens meer een ir 't vergeten hoekske-n-of zoo, Mie? "Da sloeg op de zeuven stekskes -aan Wullum z'nen stam boom, die vruchtdragender is gewiest de leste 10 jaren as z'n akker! Toen alles ingepakt en opgelajen was, kwam d'n Fielp z'n vrouw mee 'n mandje wèrme brooikes, lek ker beleed, aangedragen; d'n Tiest haalde 'n stuk of tien krukskes bier „die hoefden nie meer te „trek ken" op de plattebuis", zee-t-ie en zoo, op de plavui zen, gebrukten me-n-et galgemaal van Wullum en Mie ke, in d'r leeggeslepte huiske. Mie had nog 'nen stalbessem achtergehouwen en red derde de woning meteen wa-d-op. „Gin protjes achter m'n rug," zee Mie en ze veegde en ragebolde mee d'ren stalbessem of ze schoonmaak hiew. D'n Wullum was stil. Trok 'n brooike aan flarren mee z'n haanden en keek naar de plekskes waar ie gezeten had, gerust, z'n kraantje gelezen, waar ie ge slapen had, waar d wieg gestaan had van z'n zeuven zag z'n kaken op-en-neer gaan. Hij verbeet z'n sjag- aan d'n muur waar de portretten hadden gehaangen van z'n ouwelui-kes; naar d'n erft, waarop ie altij 't gezicht had g'ad van uit z'n huiske, waar z'nen goeien hond had gelegen in 't hok naast de rengelton en 'k zag z'n kaken op-en-neer gaan. Hij xerbeet z'n sjag- rijn en dof stingen z'n oogen in z'nen somberen wer- kerskop. „En nouw maar gèèf 'n nuuw en veurspoedig leven tegemoet, Bie". klonk ik mee m'n krukske: ,.da-d-et oew goed mag gaan in Osterhout kea-el!" Hij sloeg mee z'n kruik 'n bietje bevend teugen de mijnen, zee: „me zullen 't hopen, Dré", terwijl ie z'n wefke aankeek en zenuwachtig beefden d'r monden en wieren d'r oogen rood. „En da jullie ouwers rijke kinders meugen krijgen," klonk d'n Tiest. „Da's nie noodig, Tiest," zee Mieke: ,a,s me maar netjes ons kostje kunnen schèrvélen! Ee? Wullum?" Wullum knikte en keek diep in Mie d'r ogskes. „Guilie rooien 't zaakje wel," riep d'n Fielp: ,,'n vast baatnje Wullum, 's Zaterdags wit de vrouw wa ze krijgt, gezonde kinders, ge kun 't beter aan d'n bakker geven as aan d'n dokter, motte maar denken. maar 't spet me da'k juilie as klaant verlies, hort»! Broodklaanten van 'n huishouwen van negen man, dejabel, die zijn er nie veul meer veur ons!" En zoow gong 't rustuurke o®n, veur me vertrokk* mee d'n optocht naar Osterhout. D'n Tiest zette de peerden 'n blommeke-n-op, die 1» plukte van d'n erft, „en nouw," kwekte-n-Ie: „veuru't, jongens! Ik rij d'n kinderwaogen en stel de „vlucht naar Egypte" veur. Mie en Wullum in de sjees vin d'n bakker, veurop, daar gaat ie! Waar is m'nen hoed?" Iedereen zocht naar d'n hoogen hoed, veurtl d'n Fielp en d'n Joep, die erg gaauw op d'n erft gon gen zoeken. „Afijn, die zal wel ingelajen zijn." loste d'n Blaauwe 't geval op: „dan houw 'k da potje maa rop, 't pa* persies. waant 'k ben as d'nd oodveur 'n kouwke!" Zielfs Mieke kon 'm daar niet van afhouwen en zoo. achter d'n kinderwagel en mee 't potje op rt hoofd, sloot ie d'n stoet. Trokken me deur Ulvenhout. Ginneken. Breda, d'n Driesprong op, zoo naar Ooster hout Onderwege lejen me hier en daar 's aan en dan trol d'n Blaauwe z'n trekurgel weer 's uit mekaar. Gelachen da me gedaan emmen, neeë, da's nis t» beschrijven. Mieke hee gelachen dat 'r tranen ovc de wangen liepen zooda ge op 't lest nie wist of f simde of lachte, waant ochirrekes, da wefke-n-is r.i! van Ulvenhout gegaan of ze 'n stukske doodgong. En toen me 'a avonds in Osterhout leeggelajen tol den en nog 'n krukske hadden aangerukt er sami ons leste slokske beklonken mee „veul geluk In nuwe woning," toen zee ze: „*k wouw da 'k op m'rf knieën mee trug mocht kruipen mee juilie." Nouw, toen zijn me maar stillekes weggegaan...."® terug naar Ulvenhout. blij, zonder 't te zeggen, dat daar nie hoefden te blijven! D'n Tiest z'nen hcogen hoed \£as weer terecht men, leeggeschud en netjes kwammen me op Uli*B hout thuis. Zondag gaan d'n Tiest en ikke naar de Bieman»*! toe. Da's 'n verrassing veur ze! 'n Veurstel van d'n Blaauwe. ,Ze zien dan wel d»; 't beste van Ulvenhout," zee-t-ie: ,maar 't ruukt M toch naar en da's veur huilie veurloopig al vfJ' wéérd, Dré. „In orde, Blaauwe," zee ik: „Zondagmergen na Mis stijgen me op de fiets. „Dan gaai ik mee." zee d'n Fielp: „Mieke hee W- d'r weg om zitten kijken," in mijn sjees., da mensen*' is 'r kepot van! Zood a me Zondag mee z'n drieën o? weg gaan naar Oosterhout, amico. Maar zoowdoende, da'k aan 't begin van m'n ^r' fj zee: ons pustorke hee grif gelijk! 't Leven is ste zo'n bietje doodgaan. Mieke hee hier tien jorkes 71 d'r leventje begraven, deus week. En Willem ok. Zemmen er de herinerink van mee naar Osterho genomen 'k Mag lijen da-d-et 'rdaar heel, heel goed gaa Maar ondertusschen is er weer 'nen boer gesneu op 't slagveld va de weaerld-konkelefoes! 'Nen mooien tijd, da mot ik zeggen. As er ove5,Vjiet geprot mot worren, wordt mesjeu Tardjuu ziek. onwillige honden is 't slecht hazen vangen Maar gaauw 'nen nuuwen oorlog, dan gaat nee weareld op de flesch! ..f 'k Schei er maar af, waant as ik over da sjap begin, dan zit ik Zondag nog te potlooien, en-me ten naar Osterhout. Veul groeten van Trui en as gin horke minder van oewen toet a

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 2