Het doodvonnis.
■H'
WARE WOORDEN.
PRIJSDALING.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Het gestolen luchtballonnetje De
iria
twee deugnieten.
sthe-
tven-
na-
r be-
van
De
men
ge-
men,
ies").
een
>r z«
ver
toe-
onbe-
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 21 Mei 1932. No. 9074.
moet
geteo,
digde,
man,
mc^ M
ikker, B
ZATERDAGAVONDSCHETS
wij t
get*
en rv
nored
nktee*
f van
UD
Ieder
jnsche
t, nie-
ht een
lentijd
in een
n daar
gr«
zonder
in be-
s. De
n haar
och de
n paar
wee of
r buur-
de ma-
ist was
der een
ddcllfjk
n even-
Een eigenaardige geschiedenis,
vrij naar een Engelsch gegeven, door SIROLF.
(Nadruk verboden).
en
top de
'ii haal«
vertrek- dc
naar il d
ante lrr
•n vol,
r'
een vol- |Fhe
hardst |w
tot ver I
t jonge
ian en
(één en
regen,
laat om
heen te
ing, die
thouwde
ncn van
den tijd
oog ge
goeden-
vast alt
DAAR ginds, in de groote stad der blanken,
midden in het geheimzinnige Indische land,
woont een blanke man. O, het is een blanke,
zooals er daar duizenden zijn. Maar toch, er is iets,
dat maakt, dat hij zich eenzaam voelt, tusschen al die
menschen. dat hem ziek maakt en droef. Een schrij
nend verlangen knaagt aan zijn hart, om terug te
gaan naar die bruine kerels in de bergen, om weer te
wonen tusschen de mannen en vrouwen van den Ber-
doedoe-stam, met hun open blik. hun trouw, hun bij
geloof. Maar het kan niet meer. het zal nooit meer
kunnenEn dat is het, wat dien blanken man zoo
schrijnt en knaagt aan het hart.
De Berdoedoe-stam woont ver weg. in de eenzaam-
beid der oerwouden en der bergen. Op eenige uren
van hun dorpen verwijderd, ligt een nederzetting der
blanken. De blanke man, laten we hem Smit noemen,
woonde alleen tusschen het volk der Berdoedoe.
Slechts tweemaal in het jaar trok hij naar het Zui
den. naar de nederzetting der blanken, om levens
middelen te koopen. De mannen van de nederzetting
mochten hem graag, doch hij sprak weinig. En de
vrouwen zagen hem gaarne, om zijn zonnigen lach.
Maar allen verwonderden zich, waarom hij zoo alleen
daar tusschen de Berdoedoe leefde. En daar Smit
nooit over zich zelf sprak, ontstonden er langzamer
hand allerlei vreemde geruchten in de nederzetting.
Natuurlijk waren al die geruchten onjuist. De een
beweerde, dat Smit daar woonde, omdat hij in het
geheim naar goud zocht. Een ander zei, dat hij daar
in de eenzaamheid een meisje trachtte te vergeten.
Een kwaadspreker opperde, dat de politie hem zocht.
Maar niemand dacht er aan, dat Smit van de Ber
doedoe hield, om hun open, vasten blik, hun trouw.
Dat hij zich gelukkig voelde in hun eenvoud, hun ge
negenheid. Want de Berdoedoe hielden van Smit, om
lijn vroolijken lach. om zijn eerbied voor hun vrou-
En dan, Smit lachte hen niet uit, hij vervloekte
en niet, omdat zij dachten, dat er een machtig god
oonde op den met sneeuw bedekten top van een
Verren berg, aan den horizon en dat die god gevoed
werd door geitenvleesch, waartoe elk Berdoedoe-
gezin Iedere maand een beestje slachtte. Jaren, lange
jaren leefde Smit daar. tusschen het volk der Berdoe
doe, in de zachtgolvende bergen, met sneeuw bedekt,
öie een scheidsmuur tusschen hen en het land der
•Aziaten vormde. Rondom zijn bungalow waren zacht-
fclooiende grasvlakten cn daar lagen de dorpen der
Berdoedoe. Een paar gomboom en stonden bij zijn
eenzaam huis. 't Avonds als de schemer begon te val-
I
len, dan zat Smit in zijn voorgalerij en liet zijn gra-
mofoon spelen. Dan kwamen de mannen der Berdoe
doe en luisterden naar de geheimzinnige zangers, die
in dat kleine houten kastje verborgen waren. En in
ruil daarvoor vertelden ze hem hun vreemde geschie
denissen. van fluitende loeiende legers, met ijzige wa
penen, die daar ginds achter de heuvelen verborgen
lagen. Dat was. als de ijskoude winden, door hun god
op den met sneeuw bedekten berg, naar beneden ge
blazen. door hun dalen joeg cn de schapen angstig
naar de hutten deed drommen. Zoo leefde Smit tevre
den, gelukkig, tothet doodvonnis kwam.
Zei ik U niet reeds, dat dit een heel eigenaardige
geschiedenis is? Wel, zoo gebeurde het dan.
Toen Smit weer eens naar het Zuiden ging. naar de
nederzetting der blanken, was er feest daar beneden.
De mannen en vrouwen liepen allen in potsierlijke
kleeren, met grappige, soms schrikwekkende maskers
voor. Het was gemaskerd bal. En Smit deed mee.
Een vuurroode domino deed hij aan, die wijd om zijn
leden fladderde en voor zijn gezicht bond hy een wit
masker, met groote. zwarte kringen rond de oogen,
zoodat het was, of men in een paar monsterachtige
oogen keek. Hij had plezier en den volgenden dag
reed hij naar zijn eenzame woning terug, wierp zich
in zijn schommelstoel in de voorgalerij van zijn wo
ning en stak een pijp aan. Nu woonde er een oude
man, een oude Berdoedoe bij hem, die zijn eten be
reidde en het huiswerk deed. De dochter van dien
ouden man zag, hoe Smit een lucifer aanstreek en zijn
pijp aanstak. Ze was juist teruggekeerd uit een veraf
gelegen dorp, waar geen lucifers bekend waren.
Haar man was gedood in een gevecht met de Ribani,
een naburige stam. En nu dacht zij. dat, wanneer ze
aan haar god, op den besneeuwden berg, nu eens dat
geheimzinnige doosje zond, dat doosje, waarin vuur
verborgen zat. vuur. waarmee de blanke zijn pijp aan
stak, hij zeker haar man tot haar zou laten terug-
keeren. O. zeker, hij zou haar offer aannemen, die
wonderlijke vuurdoos. Haar man zou dan zeker te-
rugkeeren.
Dien nacht gebeurde het, dat de dochter van den
ouden Berdoedoe in Smit's kamer sloop. Zij stak haar
hand uit naar het doosje, dat op zijn tafel lag, naast
zijn rustbed. Hij sluimerde licht en hoorde geritsel.
Zijn hand gleed zacht, naar den rijzweep, die naast
hem lag. Dan striemde hij blindelings de duisternis.
Een rauwe gil, een geschuifel van voetstappen. Dan
was alles weer stil. Smit sliep ïn.
Toen het licht werd, keek Smit door een reet van
de blinden naar buiten. Rondom zijn woning dromden
de mannen der Berdoedoe. opgewonden, met toornige
gebaren. Dan kwam de oude man hem met bevende
stem zeggen, dat de Berdoedoe buiten op hem wacht
ten, om hem te dooden. Het meisje hadden ze reeds
gedood, omdat ze gestolen had. En er zou niets aan
de hand geweest zijn. als hij haar gestoken had, met
een mes, of geschoten met zijn revolver. Maar hij had
haar. een Berdoedoe. gemerkt met een zweep, met een
lederen zweep. Dat was doodschande cn daarom moest
de Sahib sterven.
In dichte drommen rondom het huis. wachtten de
Berdoedoe van demonifchen angst en zij wierpen zich
ter aarde en beroerden met hun voorhoofd den grond.
Want zij zagen een vreeselijke verscheping' in vlam
mend rood. Een paar monsterachtige oogen, in zwarte
kringen, staarden hen aan uit een krijtwit gezicht.
Dat was hun Sahib niet. dat was een woedend god,
neen, dat was een duivel! Die duivel nam het paard
van den Sahib en reed heen, naar het Zuiden
De blanken, die voor de groote club van de neder
zetting der blanken, bijeen zaten, sprongen op, toen
zij den rooden ruiter zagen aanstormen cn juichten
hem toe. Een lollige snuiter toch, die Smit! Dan liet
Smit zich uit den zadel vallen en vroeg met een flau
we stem om drinken. Toen de mannen zagen, dat Smit
wankelde en toen zij in zijn verwilderde oogen keken,
schrokken ze en werden stil. Zij voelden instinctief dat
hier iets vreeselijks was gebeurd
Nu woont die blanke man daar tusschen al de an
deren, o. veel meer dan duizend. Maar hij voelt zich
zoo eenzaam en zijn hart schrijnt van verlangen, naar
zijn stille bungalow, bij die paar oude g-imboomen,
temidden van zijn glooiende graslanden. Maar als hij
teruggaat zullen de Berdoedoe hem dooden. al is het
met den dood in eigen hart. Die zweep, dat leder, die
doodschande van een Berdoedoe, die moet gewroken,
de god van de besneeuwde bergen eischt het.
O, hoe gaarne zou hij teruggaan, naar zijn bruine
kerels, met hun open. klaren blik, hun trouw. hun
eenvoud, maar het kan niet meer, het kan nooit
meer
't Is Naarstigheid, die vroege Kehnis gaart.
Ervaring is 't die spade Wijsheid baart.
o
Gestrengheid en kracht kunnen vrees inboezemen,
maar nimmer liefde afdwingen.
o
Vergeven van grieven is een onbewust vergeven.
Hoe zouden wij een wereld daarbuiten met haar leu
gen en misdaad kunnen veroordeelen. als wij niet.
wisten van de wet der waarheid en der heiligheid?
Met de- innerlijke maat van wat waar, schoon en goed
is, meten wij de wereld daarbuiten.
o
Alleen dan is een daad innerlijk zuiver, als zij ont
springt aan den drang tot goed willen doen.
o
Als ons werk maar zuiver is en oprecht, wie zou ons
dan iets mogen verwijten? Zoolang wij onszelf niet
overschatten?
Het is beter zelf te lijden onder het leed van ge
sloten vriendschap, dan de :eens gesloten vriendschap
op te offeren aan het eigenbelang.
De prijzen dalen inderdaad,
Dat lijkt zoo op 't oog, niet kwaad,
Men kan goedkooper leven.
De levensstandaard gaat omlaag.
Maar is 't voordeelig? Da's de vraag!
Of blijft het om het even?
Want met de prijzen daalt het loon,
De arbeidstijd bij den patroon,
De welvaart van de tijden,
En houdt dit ook gelijken tred
Met de maatschappelijke wet,
Die armoe wil vermijden?
We schermen met een statistiek.
Tot zeek're troost van Jan Publiek
Die 't toch niet kan begrijpen.
Die hoonend om dit alles lacht.
Die van de daling slechts verwacht,
Dat het heel hard gaat knijpen!
Jan voelt geen snars voor theorie
Van een professor Die of Die.
Die heel geleerd kan schrijve.
Jan is de man van de practijk,
En zeer aan ondervinding rijk
Hij voelt het aan den lijve!
De prijzen dalen, inderdaad.
Dat lijkt, zoo opl het oog, niet kwaad.
En haast een welvaart-toover.
Alleen de huisvrouw vraagt ontdaan:
„De prijzen? Zijn z'omlaag gegaan?
„En 'k houd geen cent meer over!"
O. hoeren door den geest gesterkt.
Gij, die met index-cijfers werkt.
Met lijvige tabellen.
Ga bij Uw vrouwtjes in de leer,
Beteken eens cn reken weer,
Schrijf dan Uw ondervinding neer,
En kom ons die vertellen!!
(Nadruk verboden).
Is het U bekend:
dat het ei van een struisvogel ongeveer een kilo
weegt?
d a t ongeveer "i van de bevolking der wereld zilver
geld gebruikt?
dat Cuba 3.700.000 inwoners heeft?
dat er 200.000 Japanners in Mandsjoerije wonen?
■binten
iger do«
lans ml
presideif
in welf
beroepej
heeft gi
t.
e Br<
shad i
an
,an:
losse
den ft?
usters#
Zij
edicü£
elov,
liep. H
haar tw
enige
alleen on-
d toen W
c. Hij
n DonsW
/antrou**
n vernaO
en na W
iv en re'»"
reide all«
motieven
■aan, tof
uitvoerde
abinskaj»
zijn fat"1,
kwam M
Idelen.
ten te Wj
gewoon1
form werd
een terug
ioit meer.
334.
Pim was de eerste, die werd gevonden.
Schreeuwend haalde men hem er uit.
De hoofdman lachte, toen hij Pim zag.
Riep, zoverder naar de buit.
De jongen keek angstig naar de krijgers,
Die hem stevig had omvat,
Zei woedend de Moor tegen wien hij
Den tong uitgestoken had.
335.
De vader had het meisje vastgerepen.
Zij schrikte toen «rij haar vader zag.
Deze riep: „Hoe vaak moet ik jou neggen.
Dat jij niet met een straataap spelen mag."
Wim keek naar den man als beteuterd,
Maar bleef galant en stijf van schrik,
Toen zij hij in zijn Amsterdamsch taaltje:
Gut, mens, wat maak jy je dik.
336.
Ook Pim's rededr werd dra gevonden,
Maar die man, wat meer kordaat,
Gaf den zwarten kerel, die hem vastgreep.
flinken vuistslag in het gelaat.
Doch veel kon hem dat niet helpen.
Hij werd weldra overmand,
Anderen grepen hem en al spoedig
Werden zij naar het kamp gebracht.
337.
De directeur', nog altijd erg woest,
Riep, ik zal jou de les eens lezen.
Ik leer het jou af, kwaje meid.
Ons steeds ongehoorzaam te wezen,
Hij sloeg het kind weer in het geizcht.
En na een aantal klappen,
Begon hij nog altijd hevig kwaad,
Haar tegen den grond te trappen.