Niet veel bijzonders.
Moeder.
Het gestolen luchtballonnetje De geschiedenis van twee deugnieten.
WETENSWAARDIGHEDEN.
WARE WOORDEN.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 2 Juli 1932. No. 9099.
ZATERDAG A VONDSCHETS
Vrij bewerkt naar het Amerikaansch
van Jeffery Farnol,
door SIROLF.
(Nadruk verboden Alle rechten voorbehouden).
TOMMY FRAYNE had veel in het leven te ver
liezen gehad, en had zulks dan ook geregeld
gedaan; geld, fortuin, positie, vrienden, de
vrouw die hij liefhad alles had hy verloren. En het
laatst van alles: zyn zelfrespect.
Hy was dan ook voornemens vanavond een eind er
aan te maken, eens en voor al. En als geboren en
getogen Londenaar was hy van plan zyn zorgen aan
den breeden boezem van de Theems toe te vertrouwen
en zyn afgepynigde lichaam erby.
Het was een sombere herfstavond, toen hy langzaam
in zyn afgetrapte schoenen, langs de oevers van de
rivier schuifelde, moe, o zoo moe, dat Big Ben elf
uur sloeg.
Hy zette zich in het avondlijke duister op een bank,
bijna vlak bij een steenen trap, die naar de rivier
voerde. Op de bank weggezakt, met langzame bewe
gingen, haalde hy een stuk papier uit zyn zak en
vischte er een stuk brood, een homp kaas en een ei
uit'k Kan net zoo goed met een volle maag de
kraaienmarsch blazen als met een leege". mompelde
hy.
Op dat oogenblik voelde hy Iets langs zyn been
schuren en omlaag ziend, ontdekte hy twee glimmende,
levendige oogen, een druk kwispelend stompje staart en
daartusschen iets dat vroeger op een flinke groote
hond moest hebben geleken. En die oogen vroegen met
een stilzwijgende welsprekendheid
„Zoo!", riep Tommy uit, terwyj hy den plotseling
tot geestdrift ontwaakten, groezeligen kop van den
hond streelde: „Zijn we met zyn tweeën? Weet Je oo"
geen raad meer? Zoo, zoo, ouwe jongen... wel, laten we
dan nog maar eens een hapje etejj, je hebt zeker
honger?"
T>e hond ging op zijn achterste pooten zitten schud
de zyn kop en uitte een gesmoorde blaf, zijn oogen
opgeheven naar den bleeken, ongeschoren man.
„Daoht ik wel", mompelde Tmmy. „Uitgehongerd na-
tuuriyk! En hij gaf den hond een brok, dat die on-
roiddeliyk omlaag slokte, terwijl de glimmende oogen
om meer pleitten en het staartstompje kwispelde.
pMaar wat moet ik dan? Ik rammel van den honger!"
De hond kroop nog wat dichter by en het staart
stompje striemde den grond. En zoo, by stukjes en
beetjes verdween het avondmaal van Tommy Frayne
In de maag van den hond. Tommy scheidde er gemak
kelijk van, zooals hy met al zyn aardsche goederen had
gedaan.
„En dat is 't laatste, ouwe jongen", rel hy, terwyi hy
den ui in de rivier wierp, „smeer 'm dus maar!" Maar
in plaats van weg te loopen, „legde de hond zijn kop
op Tommy's knie, kroop dichter tegen zyn beenen aan,
en een groote roode tong probeerde dankbaar de hand
van Tommy Frayne te likken. In de oogen van den
hond blonk een gevoelen door, dat men aanbidding
zou kunnen hebben genoemd, als men het in menscnen-
oogen zou hebben gezien.
„Hm", mompelde Tommy, „en dan durven ze een laag
sujet van een kerel nog voor hond uit te schelden...
Jaja, kom... hond, het wordt tyd voor me om op te
stappen, voor goed..."
Moe en gebogen schuifelde hy de steenen treden af,
naar het donkere water, waarin alleen en flauw bran
dende lantaarn een melankoliek licht wierp. Toen
sprong Tommy Frayne en verdween in de diepte
Maar Tommy was altijd een goed zwemmer geweest
en ondanks zichzelve, sloeg hy automatisch zyn armen
uit... Doch dat was maar even. Want hy wilde heusch
sterven, de rust vinden, naar hy dacht, die het leven
hem niet gegeven had... Doch juist toeh hy zijn handen
opstak, om het lichaam omlaag te doen zinken, zag hy
naast zich in het water een paar levendige, glinste
rende oogen, hoorde hy zocht geplas, voelde hy, hoe
er plotseling iets was, dat hem stevig in zyn kleeren
greep, en hem zoowaar belette te zinken.
Tommy mompelde een verwenschlng. „Vervloekte
hond," riep hy, „wat doe je hier..." Maar in volmaakte
tegenstelling met zyn verwensohing schoot er een waas
voor zyn oogen en kreeg hy een brok in zyn keel. De
hond rukte en sjorde verwoed aan hem en trachtte met
al de kracht van zyn uitgemergelde hondenlichaam,
den man naar den over te trekken. Tommy voelde,
dat de rukken minder krachtig werden. De kop van
den hond ging telkens onder, by hoorde een klaaglijk
gesnuif en zacht gejammerHaal je het niet, ouwe
jongen, ben je te zwak, hè?"; daar ging de hond
heelemaal onder... er stond een sterke stroom en de
wind joeg koppen op de krachtige rivier.. Tommy
dook eensklaps omlaag, greep het wegzinkende hon
denlichaam, en begon dan, den hond met éen hand
boven water houdend, naar den oever te zwemmen,
met krachtige slagen. Maar veel sohoot hy niet op,
want de stroom was van den oever en zyn lichaam was
uitgeput door veel ontbering... half zwemmend, half
drijvend gleed hy onder de ondoordringbare duisternis
van een brug door... zag flauw een paar lichtjes aan
den oever pinken... ontdekte plotseling dat de rivier
een bocht maakte en de stroom hem snel naar den
kant spoelde... dan waren er wat glibberige steenen,
een paar stoeptreden... en zoo, uit de diepten van de
rivier, uit de diepten ook van den dood, krabbelde
Tommy aan den kant, met den hond onder zyn arm en
strompelde naar een paar steenhoopen en stapels hout,
blijkbaar by een gebouw in aanbouw, en waar een
houtskoolvuurtje in een rooster brandde. Een waehts-
man in een huisje zat er voor. Struikelend hygend en
rillend liet hy zich voor het vuur neervallen en sloot
de oogen. Toen hij ze weer opsloeg, keek hy in een
ruig behaard gezicht, dat gedeelteiyk schuilging in
een groote kraag van een duffelsche jas.
„Wel maat," zei de eigenaar van het harige gezicht,
ruw maar toch vriendeiyk. „waar kom jy vandaan?"
„Van de rivier."
„Wat heb je daar uitgespookt?
„Mezelf verdronken."
„Zoo, nou, rare manier van verdrinken. Waarom ben
je d'r dan weer uit gekomme, voordat je verdronke
was"
„Om... me hond... te redden..."
„Hond? Als je nogerls zegt hond... nou, dat is ook
niet veel byzonders..."
„Best mogelyk, maar ik ook niet... maar we zijn
alle twee toch geloof ik wel beter, dan we eruit zien...
„Zou je nog een portie snert lusten? Ze is alleen een
beetje koud geworden!"
„Of ik 't zou lusten? Nou, probeer het maar 'ns. Me
goeie man, ik sterf van de honger!
Tommy Frayne at als een wilde. Doezelde dan in by
het vuur, totdat de wachtsman hem wakker maakte en
hy zag, dat de zon was opgegaan, met beloften van
een gouden dag
,Jk ga naar huis en naar bed, mijn karwei is afge-
loopen," zei de wachtsman. „Maar wat ga jy doen?
Weer de plomp in?"
„Nee," zei Tom Frayne, terwyi hy glimlachend op
stond. „Weet je wat het is, ouwe heer, ik... hm... ik
moet toch voor die hond van me zorgen en zoo... enne...
mh, bovendien, het... wordt toch altijd weer morgen.
Morgen
„Nou, aju dan!" zei de wachtsman die het nogal een
rare snuiter vond, „en veel geluk!"
„Van hetzelfde, wachie, en welbedankt hoor, van
ons allebei... Kom, mee, hond, we gaan!"
En zoo gingen man en hond een nieuwen dag tege
moet, in het gouden licht van den dageraad. En de
hond kwispelde verwaand met een onoogiyk stompje
staart, en de man, hoofd omhoog en vierkante schou
ders, schuifelde niet meer, doch trad vastberaden en
krachtig het leven weer tegemoet.
Is het U bekend:
dat er in Engeland 11.000 scholen zyn met een eigen
spaarbank?
dat ongeveer de helft van de wereldproductie van thee
door het Britsohe Ryk wordt verbruikt?
d a t 45 van de gezinnen in Amerika in eigen huizen
wonen?
dat de leden van het Lagerhuis in Engeland telkens
by het binnenkomen of verlaten van de zaal een buiging
moeten maken voor den voorzitter?
dat onlangs in Zuid-Nevada een stad werd opgegraven,
die 10.000 jaar oud moet zyn?
dat er aanwijzingen zyn gevonden voor de veronder
stelling, dat de vrouwen toen hooger in aanzien ston
den, dan de mannen?
Toen je klein was, kindje
Met je krullen blond,
Was je ieders vrindje.
Liep je zingend rond.
Moeder zocht je handje,
Als ze zorgen had,
Jij wist haar te troosten
Met je levensschat!
Toen je op een Meidag
Naar je schooltje ging
Stapte je naast moeder,
Vol verwondering.
O, je zou wel groot zyn,
En je gaf geen last,
Maar je handje trilde,
Moeder hield het vast!
Toen j'als groote jongen
Heel zelfstandig deed.
Zocht je troost by moeder
By je jongensleed,
Want je had geheimpjes,
Die geen vader wist,
En je goede moeder
Heeft zich nooit vergist!
Later kwam het leven,
Vol verleidelykheid,
Je deed domme dingen,
In een dommen tyd!
Maar als moeders hand weer
Naar de jouwe zocht
Ging je veilig verder
Op je grooten tocht!
Nu je dan getrouwd bent
In de verre stad,
Met veel jonge vreugde
Langs je levenspad,
Kom je nog naar moeder,
Biyft de liefdeband
Door de zachte streeling
Van de moeder-hand!
2.
(Nadruk verboden).
Wees iets, en tracht iets te schijnen.
o
Rond te speuren, naar hetgeen onze buurman doet is
een kleinmoedig ontwijken van ons eigen werk.
o
Karaktergrootheid heeft niets met het oordeel der
menschen van doen. i
373.
Wim keek, natuuriyk met genoegen
Het vechten van beiden aan,
En terwyi er hevige slagen vielen,
Bleef hy lachend er by staan.
Hy danste van pret en hy schreeuwde
Zooiets behaagde hem wel,
Terwyl de anderen met elkaar vochten.
Keek hy gierend naar het spel.
374.
Het was een afschuwelijk groot dier,
Dat blazend naar de jongens keek,
Pim gaf een gil van ontzetting,
Werd om beurt rood en bleek.
Pim was werkelyk zoo geschrokken,
Dat hy niet wist wat te doen,
Gelukkig was er nog zyn makker,
Die toonde zich flink en koen.
375.
En terwyl beiden bleven vechten,
Hoorde hy eensklaps een zachte stem
Omkykend, zag hy het clrcusmeisje,
"Wenkend met haar vinger hem.
Jongen, jongen, riep hij zachtjes,
Kom eens gauw wat naderby,
Ik heb jou wat te vertellen,
Och luister nu eens naar m#.
376.
Pim's makker had het geweer gegrepen,
Terwyl het beest voor Pim ging staan,
Toen had hy gelegenheid o<m te mikken
En kalm en rustig legde hy aan.
Ook niet lang duurde Pim's zwakheid,
Zyn moed, hy weldra ondervond,
Twee schoten knalden in de wildernis,
Gebrul. Daar viel het dier nu op den grond.