ZOEKPLAATJE. BILLY DE BEER y EVENTJES LACHEN. DE TWEELINGSTERREN. (Een legende). Wanneer op heldere avonden de sterren aan het uitspansel staan, kunt ge, heel dicht bij elkander, twee groote schitterende sterren zien: dit zijn de „Tweelingen'" Nu waren, volgens de bewoners der Stille Zuid- zee-eilanden, deze twee sterren eens een broertje en een zusje, 't Waren tweelingen, de jongen heette Paik. 't meisje Piri. Heel prettig hadden zij het niet op aarde, want ze hadden een stiefmoeder, eén booze vrouw, die de kinderen iederen morgen zonder eten de hut uitzond en dan tot hen bromde: „Zorgt maar voor je zelf, hoor De vruchten groeien in het woud, en de schelpdieren liggen aan het strand en als dan de twee lingen waren heengegaan, ging de booze vrouw smullen van de heerlijke visschen, die Izij zelf had gevangen. Op een dag. toen moeder hen weer zooals altijd, zonder eten had weggezonden, was ,het zóó warm dat het gloeiende zand hun .bloote voetjes schroeide. Aan het strand naar schelpdieren zoeken, was dus dien dag niet te denken en toen zij nu naar het woud liepen, om met vruchten hun honger te ^tillen, brak een hevig onweer los, dat tot den avond duurde. Ze durfden toen het groote donkere woud niet meer in, en zoo liepen ze moe en hongerig naar huis. Daar kwam, zoodra ze de deur der hut openden een heerlijke geur van gekookte visch hen tegemoet. En toen ze ook de groote dam pende visschen zagen op het palmblad, vroeg het broertje met een angstig stem metje: „Ach moeder, geef ons toch ook een klein stukje visch „Ja,dat kan je denken", snauwde de vrouw. „De visch is voor mij en voor je vader, die straks van de jacht thuis komt. Zorg maar voor jezelf hoor „Vandaag konden wij dat niet, moeder", begon nu het meisje. „We konden niet over het gloeiende strand loopen, en toen we in het bosch kwamen, flitste de bliksem door het bosch, en daarna was het donker. „Kom, zeurt toch niet langer, lastposten", gromde de vrouw. „Kom vlug naar bed, ik hoor vader komen Bedroefd gingen de kinderen nu naar het achterste gedeelte der hut en legden zich neer op het zeegras. Maar beiden konden van den honger niet slapen. Ze hoorden dan ook, hoe vader zei, dat de visch heerlijk was. En ze droogden hun tranen, toen hij daarna sprak: „Kom vrouw, wek de kinderen, dan kunnen ze mee-eten „Hè, nu krijgen we toch watfluisterde Paik zijn zusje toe. Maar hoe teleurgesteld waren beiden, toen moeder's ruwe stem bromde„Kom, laat die lastposten maar slapen. Ze zullen van den honger niet omkomen „Waarom ben je toch altijd zoo boos op de kinderen vroeg de man. „Ze zijn toch altijd zoo lief en gehoorzaam, en hun oogjes zijn zoo vriendelijk als de sterren". „Als ze zelf sterren waren, dan zouden we vrij wat minder last van ze hebben", gromde de vrouw weer. De kinderen, die moeder's wreede woor den hoorden, schreiden heel zacht, en het zusje fluisterde tot het broertje: „Ach, Paik, hoe akelig toch, dat we moeder tot last zijn „Maar vader houdt veel van onsfluis terde het broertje. „Wat geeft dat, als moeder niet van ons houdt", zei het zusje. „Kom, Paik, laten we straks voor altijd de hut verlaten. Er moet ver over de zee een prachtig land liggen, laten we daar heen gaan". „Ja. laten we daar heen gaan", zei het broertje. 't Was reeds diep ln den nacht, tooi broer tje en zusje hand aan hand, de hut verlieten Heel donker was het buiten niet, want de maan scheen, en de sterren schitterden zoo helder aan den hemel, dat de kinderen den weg naar het strand heel gemakkelijk kon den zien. En zelfs het pad zagen zij, dat over de hooge rotsen liep. „O, dat is zeker de weg die naar het prachtige land, over zee, gaat", riep het zusje. „Kom Paik, laten wij dit pad nemen!" Zoo liepen broertje en zusje nu weer voort over de rotsen, totdat zij heel moe waren, en hun voetjes bloedden. Wel zagen zij diepe, met water gevulde kui len en groote, donkere rotsholen, waar de monsters en booze geesten hun verblijf heb ben 1) Doch op 't laatst konden de kinderen niet meer voort. Ze waren hongerig en moe, en hun gewonde voetjes deden erg pijn. Schreiend gingen zij zitten op een der rots blokken, en hun tranen vielen in den met water gevulden kuil, die aan hun voeten lag. En toen ze nu moegeschreid keken in het heldere water, waarin zij nu óók de maan en de sterren konden zien, riep opeens het broertje: „O, Piri, nu zitten de sterre tjes ook in dat water, die zijn zeker hier gekomen om ons te halen I" „O, en toch staan er nog zooveel in de lucht!" riep het zusje. „O, wat zou het pret Ons Beertje is met zijn karretje naar het bosch gegaan om noten, paddestoelen en allerlei andere etenswaren te halen. In het bosch heeft hij een heelen tijd met zijn speelmakkertjes gestoeid. Heintje de "Vos, Jan Konijn, mevrouw Uil en zijn dikke zusje Tine de Beer hebben zich nu allen achter en tusschen de boomen verscholen Kunnen jullie ze vinden tig zijn, als wij echt een sterretje werden! Zouden er nog meer kinderen daar zijn, Paik?" vroeg ze. „Ik denk wel, dat al die sterren kinderen zullen zijn, die een booze stiefmoeder op de aarde hadden", sprak het broertje. „Hoe kwamen die daar dan?" vroeg weer het zusje. „Wel, die werden meegenomen, zooals de opperhoofden van onzen stam. Enne. willen wij nu ook maar vragen, of we mo gen komen?" „Hé ja!" riep het zusje, „moeder zei toch ook dat zij minder last van ons zou hebben, als wij sterren waren! O, Paik, kijk toch eens hoeveel sterren er telkens weer bijko men! Zouden dat nu allemaal kinderen zijn?" „Ja. ja", fluisterde het broertje, en hij keek met wijd-open oogen naar boven, „ja, dat zijn kinderen. O, zie toch eens, zij wen ken ons, dat wij moeten komen Houd mij goed vast, zusje, we gaan Starend naar de schitterende sterren, verlieten broertje en zusje de aarde en vlo gen hand aan hand naar het uitspansel. En toen zij daar waren aangekomen en alles hadden verteld, werden de arme tweelin gen dadelijk veranderd in twee schoone, groote sterren. En deze sterren werden zóó dicht bij elkaar geplaatst, dat geen andere ster zich tusschen hen kon dringen. En al tijd zouden zij bij elkander blijven, en zij zouden „De Tweelingen" heeten. 1). De inboorlingen van de Stille Zuid- zee-eilanden denken ook, dat de echo, door de rotsen weerkaatst, een dezer booze gees ten is. DE PRINSES EN DE BEER. Heel dicht bij het slot van den koning begon een groot bosch; het was zoo groot, dat niemand wist, waar het einde was. En heel diep in het bosch waren wegen, noch paadjes te bespeuren. De prinses was gewend iederen dag in haar gouden koets uit te rijden. Ze nam steeds den zelfden weg; vanaf het slotplein over de brug, die over de groote rivier leidde naar de stad. Alle menschen van die stad hielden veel van de prinses, omdat zij iederen dag zooveel voor de armen meebracht, faeele manden vol eten. groote pakken met kleeren en bovendien nog een groote zak geld. Dat alles lag in haar koets opgestapeld. .Mijn grootste plezier", zei dan de prinses, „is iets voor de arme, ongelukkige menschen te kun nen doen". Als zij dit zei, vulden zich altijd haar mooie blauwe oogen met tranen, want ze was zelf heel ongelukkig. Haar moeder was namelijk gestorven en do koning was hertrouwd, maar de nieuwe koningin haatte de mooie prinses en dacht er den gan- schèn dag over hoe van haar af te komen. Op zekeren avond droeg de koningin een langen, donkeren mantel om zich heen en sloop door een achterpoort van het slot naar buiten. Eerst den volgenden dag kwam ze terug, en nie mand wist waar de koningin geweest was. Ze had haar zuster bezocht, die koningin was van de roovers en diep in het bosch woonde. „Als Je mijn stiefdochter kunt ontvoeren", had de booze koningin gezegd, „en als de roo vers haar willen dooden, mogen ze al haar sie raden en schatten verdeelen, en jij krijgt een groote som geld, zoodra ik hoor, dat ze werkelijk dood is". De koningin der roovers had gelachen en ge zegd: „We zullen haar wel ontvoeren, maar als ze werkelijk zoo mooi is, als de menschen zeggen, dan zou zij met m'n oudsten zoon kunnen trou wen. Ze zou je dan nooit meer kunnen ergeren, want ze zou hier in het bosch blijven, en er nooit meer uit kunnen komen, want het bosch wemelt van wilde beesten. Den volgenden dag reed de prinses zooals ge woonlijk in haar koets weg. Haar stiefmoeder had haar een grooten zak vol geld meegegeven en nog een kist vol Juweelen en ze had daarbij gezegd: „Dit mag je meenemen om onder de ar men uit te deelen van mij". De prinses was zeer verheugd over deze kost bare geschenken; maar hoe schrok zij, toen ae koets plotseling een zijweg insloeg! In vliegende vaart ging de rit het bosch in. „Keer onmiddellijk terug! Dit is de verkeerde weg, zoo gaan we naar de roovers!" riep de prinses. Het arme meisje kon niet vermoeden dat ze al in de handen van de roovers was gevallen; een paar van hen hadden zich verkleed als koet sier en bediende, en nu ging het in volle vaart naar het rooverskasteel. Daar moest nu de arme prinses blijven, en de koningin der roovers zei: „Jij moet met mijn oudsten zoon trouwen en koningin worden van alle roovers!" „Ik wil niet met een roover trouwen!" zei de prinses, „laat me toch weer naar huis gaan „Wou je soms gaan loopen?" lachte de koningin der roovers. Als je door het bosch gaat, ben je vóór den avond al opgegeten door de wilde die ren!" Ze was er zóó zeker van, dat de prinses het rooverskasteel niet durfde verlaten, dat ze haar niet liet bewaken. En dat was ook niet noodig, want de hongerige wolven huilden en de beeren bromden iederen dag en nacht voor het kasteel. Vooral een heel groote beer, die geregeld iederen dag aan de poort van het kasteel kwam, bromde dat hooren en zien verging. De prinses had medelijden met hem en wierp hem brood toe uit haar raam, dat het uitgehongerde beest begeerig opat. Toen kwam de dag, dat de koningin der roo- EEN GESCHIEDENIS IN KLEURPLAATIES xni Heintje Knor wordt verlost. Billy was veilig aan zijn vervolgers ont snapt en toen hij na een poosje zijn neus eens naar buiten stak, bespeurde hij geen onraad meer en kroop heelemaal uit den hollen boom. Hoe moest nu die arme Heintje Knor geholpen worden om uit die nare ge vangenis te komen? „Ha!" riep hij op eens ,„ik weet het al". Meteen nam hij de beenen en liep op een draf de woestijn weer in. Na enkele uren kwam hij terug met het oude orgeltje, dat hij ergens ln het zand had laten staan op der. dag, dat Heintje op den rug van Cornelis Dom. de kameel, was ontvoerd. Op het plein voor het paleis stelde hij zijn instrument met een gewichtig gezicht op. Van alle kan ten keken de bewoners uit de ramen of kwa men nieuwsgierig toegeloopen Toen kuchte hij en begon te draaien. Iedereen vond het natuurlijk prachtig en niemand had ooit een beer gezien met zoo'n wonder-instrument. Ook Leo de Groote. de koning der woestijn, kwam op de welluidende klanken naar bui ten, trouw gevolgd door zijn lijfaap Joko, die als altijd den pajong boven zijn hoofd zwaaide. „Drommels, meneer de Beer," dat is mooi, zoo'n „muziekwagen", zei de koning. Maar Biliy hield plotseling met een ruk op, zoodat het leek of het orgel kapot was. „Doorgaan, doorgaan!' 'beval Leo de Groote maar Billy zei: „het wil niet meer, het ding Is leeg. Mijn kameraad Heintje Knor, moet hem eerst weer vol zingen. Maar ik weet niet, waar hij is. Hebt gij hem ook gezien, koning, hij heeft een krul ln zijn staart." „O, dan ken ik hem wel," zei de konlnj „Haal dadelijk dien vreemdeling uit de gi vangenis, gevangenbewaarder, en leidt he hierheen." Weldra kwamen ze met Heintje aanzeule die moedeloos het hoofd liet hangen en ree< dacht dat er weer wat voor hem op zou zi ten, maar erg verbaasd was, toen hij Billy e den koning daar samen zag. „Zing dezen muziekwagen vol", commai deerde de machtige vorst en Heintje, die wel niets van begreep, deed gehoorzaam hf deksel open en begon met lulde stem in 9 ■jl ge! te acluccirm:xi. „Genoeg!" riep na een poosje Billy 4 Beer en begon inmiddels reeds aan het orgr te draaien, waar nu opeens weer muzie uitkwam. De koning was buiten zichzelf va vreugde en deed. op de hielen gevolgd doe Joko. een dans rondom het orgel. En hij noe digde de beide wonder-muzikanten uit ee poosje aan het hof te komen logeeren. Aldus had Billy. door den koning te foppei zijn vriend Heintje uit de gevangenis ge kregeni Kleuren: Het orgel bruin met een zwar wiel en een blauw gaas. De lucht diep blaui het geboir.' wit met grijze poorten. Koniuj Leo's hoofd en handen geelbruin, zijn jas 1 blauw met gele strepen op den mouw en eei witte mantel. EINDE. vers tot haar zei: „Morgen komt mijn zoon en dan gaan we bruiloft vieren". De prinses werd wit van schrik want ze was nog banger voor de roovers dan voor de wilde beesten. En toen 's avonds allen In het kasteel druk bezig waren met de voorbereiding der bruiloft, sloop de prinses naar buiten en liep het bosch in. De groote beer kwam dadelijk naar haar toe en bromde zóó vriendelijk, dat de prinses in het geheel niet bang was en hem volgde. De beer leidde haar door het bosch en be schermde haar tegen alle gevaren. Hij gaf haar noten en bessen om te eten en zocht frlsch bronwater voor haar om te drinken. Na drie dagen kwamen zij aan den rand van het bosch en de prinses kon het kasteel van haar vader al zien. Intusschen hadden de roovers haar gezocht, maar niet gevonden, en die dachten nu, dat ze allang door de wilde beesten opgegeten was. „O, Jij goede beer, Jij hebt mij gered!" riep ze in verrukking uit, ik houd veel van je!" Ze sloeg zijn armen om zijn dikken nek en kuste hem. Plotseling veranderde de beer in 'n mooien, jongen prins, die zich teeder over haar heen boog en zei: „Jij hebt me uit mijn betoovering verlost! Je booze stiefmoeder was er de schuld van, dat jij in handen van de roovers viel, en ook dat ik in een beer veranderd werd. Ik moest een beer blijven totdat er een prinses kwam, die zooveel van me hield, dat ze me wilde kussen! Dat heb jij nu gedaan. Laten we nu probeeren je booze stiefmoeder te verdrijven van het slot!" Ze gingen samen het slot binnen, en toen de stiefmoeder ze beiden zag aankomen, werd ze zóó bang, dat ze het bosch in vluchtte naar haar zuster en de roovers. De prinses vierde nu bruiloft met den prins en ze beval alle soldaten van het land de roovers te vangen. Er was voortaan geen gelukkiger land, dan waar de prins en de prinses regeerden. OPLOSSING KLOKKE NPUZZLE. Een lijn trekken van onder de elf naar onder de twee en een lijn van onder de ne gen tot onder de vier. VERDEELEN VAN DE BLADEREN. ScM Mt Oplossing. DE TEEXENING MET FOUTEN. Oplossing. 1. Het meisje achter de tafel heeft aatt haar jurk maar één manchet; 2. een vier kante knoop en 3. heeft zij haar schoenen verkeerd aan; 4. De tafel heeft maar drie pooten; 5. De bel op de tafel heeft geen klepel; 6. Het meisje dat zit heeft haar lin ker schoen verkeerd aan; 7. Ze mist een knoop aan haar rechterschoen; 8. De voor poot van haar stoel zit niet aan de dwars- latten vast; 9. De pop heeft maar één oog; 10. De pop heeft twee verschillende kleu ren haar. IN SLAAP GEVALLEN. Papa: Zeg Guus, wat trek jij voor een raar gezicht Guus: Ja papa, ik ben zelf heelemaal wakker en nu is mijn linkervoet plotseling in slaap gevallen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 20