DE ONBEKENDE
WELDOENER.
ZWEMSEIZ0EN.
Het gestolen luchtballonnetje De geschiedenis van twee deugnieten.
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 9 Juli 1932. No. 9103.
Vrij bewerkt naar een Duitsch motief,
door SIROLF.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden).
DE kleine Gretchen Sauerstein was een allerliefst
blond ding, een meisje, zooals ze alleer. maar in
onwaarschijnlijke verhalen voorkomen. Negen
tien jaar, blozend als een perzik, met een paar prach
tige blonde vlechten om haar fijne kopje gevlochten,
woonde ze moederziel alleen op een gemeubileerd ka
mertje, zorgde voor haar eigen potje en kon precies
Jn het leven blijven en netjes in de kleeren. van het
salarisje, dat ze in den handwerkwinkel van de dames
Spitzenmüller verdiende. O, lieve deugd, die kleine
Gretchen Sauerstein was een zeldzaam mooi viooltje,
dat in het verborgen bloeide. Maar dat vond dat viool
tje, diep in haar hartje, heelemaal niet prettig. Doch
wie kan daar wat aan doen? Bovendien was ze erg
schuchter en geheel en al vreemd aan den modernen
geest van het „vrije meisje" van tegenwoordig. Het was
erg treurig. En wie zou de bekoorlijkheden van de
kleine Gretchen ontdekken? Wie zag de glans van haar
korenblonde lokken, als ze op straat altijd een hoed
droeg, die al haar schoonheid verborg? En wie had er
oog voor haar betooverende blosje en haar mooie
vlechten, als ze in al haar jonkvrouwelijke bedeesdheid
deze schoone gaven van moeder natuur schuchter
toonde in den handwerkwinkel van juffrouw Spitzen
müller en haar zuster? Zeker niet de oude dames, die
baar handwerkwol kwamen koopen of zooveel stren
gen waschzij voor het fabriceeren van eindelooze thee
kleedjes en antimakassars, die vele begiftigde gezinnen
tot ergernis zouden gaan strekken? En al hadden die
oude dames er oog voor gehad, kon dat het kloppend
hartje van de lieftallige Gretchen Sauerstein bevredi-
den? Nee, het was een droevig lot, dat van de kleine
Gretchen.
Maar op een goeden morgen gebeurde er iets wonder
baarlijks. Daar kwam de postbode de trap op, vier hoog,
naar het kamertje van Gretchen en klopte. En precies
op het oogenblik, dat Gretchen nog zonder hoed en
mantel aan haar eenvoudige ontbijttafel zat, frisch als
de morgzon, schoon als de dageraad. Binnen!, riep
Gretchen, en de postbode deed voorzichtig de deur open.
en hield een postwissel in de hoogte: „Voor U, Juffrouw,
een postwissel van een rijksdaalder, wil U even af
teeken en?"
„Voor mij?" vroeg Gretchen en bloosde diep, want
de postbode was een jonge postbode, en, om maar heel
eerlijk te zijn, lang geen onknappe postbode.
„Ja," zei die jonge postbode, die een kleur kreeg en
een beetje zenuwachtig doed, „Er staat
Van een onbekenden weldoener."
„O, wat gek',, zei Gretchen en bloosde nog dieper, „ik
weet niet, of ik dat wel mag aannemen."
„Ik zou het maar doen," zei de postbode met nadruk,
„het zijn slechte tijden. En anders moet ik het geld
weer terugsturen".
„Eigenlijk heeft U wel gelijk," zei Gretchen, „en ik
kan het best gebruiken. Maar het is toch wel vreemd,
hoor!"
Een minuut later stond de postbode weer buiten,
met een vreemd licht gevoel in zijn hoofd en een klop
pend hart, d.w.z. een hart, dat veel sneller klopte, dan
bij jonge, plichtsgetrouwe postboden het geval behoeft
te zijn.
Drie dagen later kwam er weer een postwissel van
een rijksdaalder. De jonge postbode snelde als een
haas de vier trappen op. Hij had natuurlijk nu ook wel
in 1 minuut weer beneden kunnen zijn, want dat aftee-
kenen van een postwissel duurt geen uur. Maar hoe
het kwam, weten we niet, maar het gesprek over den
postwissel van den onbekenden weldoener duurde nu
tien minuten.
Een week later kwam er nog een postwissel, nu van
f 1.50. De onbekende weldoener ondervond zeker de
moeilijkheden van het einde der maand. Drie dagen
later bracht de jonge postbode twee postwissels van
f 2.50 elk: van twee onbekende weldoenersHoe
lang hij nu bleef, is niet precies bekend. Maar op een
avond kwam de postbode, heelemaal niet als postbode
gekleed, maar in een keurig burgerpak, met een boeket
roode rozen de vier trappen op naar het kamertje van
juffrouw Gretchen, en vroeg haar formeel ten huwelijk.
Weer een paar weken later had de jonge, knappe
postbode nog weer een ander pak aan, nog veel defti
ger: namelijk een gekleede jas, en een witte das, toen
hij stijf gearmd met zijn blozende Gretchen de trappen
van het stadhuis afkwam.
En toen ze eindelijk alleen waren, en hij zijn kleine
blonde vrouw in zijn armen sloot, zei hij: Nu moesten
we toch eigenlijk je onbekenden weldoener hiervan in
kennis stellen, vind je niet?
Ja, fluisterde de kleine Gretchen blozend. Maar ik
weet zijn adres niet.
Hm. Nou ja, aan den anderen kant was het toch
eigenlijk ook een weldoener van niks, om telkens maar
een rijksdaalder te sturen.
Stil, jongen, dat mag je niet zeggen, want door
hem hebben we elkaar toch eigenlijk pas leeten ken
nen, nietwaar?
Ja, dat is zoo. Maar zou hij nu nog geld blijven
sturen?
Ik denk het niet, lieve man.
Waarom niet, mijn schat?
Omdat jij toch zeker zelf die onbekende weldoener
was!
Ho, ho, meisje, hoe durf je dat zoo maar te zeg
gen, dat kun je toch niet bewijzen? En zeker heb ik
niet de eerste keer een postwissel gestuurd, hm... ik
heb het later, een enkele keer gedaan, als die andere
postwissel wat lang uitbleef en ik geen kans had, je
te zien en te spreken...
O, lieve man, lk moet je ie
onbekende weldoener... was ik zelf. Ik had je al een
paar keer op straat gezien, maar je had het zoo druk
met je brieven, dat je mij nooit zag. En lk vond je
wel aardig... En om je nu bij mij te brengen, stuurde
ik mezelf een postwissel. Tegen het einde van de
maand had ik niet meer dan f 1.50. Maar ik heb alles
bewaard en breng het mee als huwelijksgift. Hoe vind
je dat?
Nu, hoe die jonge knappe postbode dat vond, moet
U zelf maar raden. Maar ze hebben nooit spijt gehad
van dien... onbekenden weldoener.
Elk leven dat waard Is geleefd te worden maakt, dat
we onszelven vergeten.
o
Wat u in het leven ook moge ontvallen zijn, de toe
komst blijft u en de gelegenheid om een beter en
wijzer mensch te worden.
o
Men verlieze toch nimmer den levensmoed!
o
De dwaas zegt: „Ik doorgrond het niet en dus be
staat het niet."
o
Al wie een plicht ontvliedt, ontwijkt een zegen.
o
Liefde denkt bij haar geven niet aan dank, maar
slechts aan de vreugde, die zij bereidt.
Is het U bekend:
dat er volgens geleerden 9000 jaar geleden een wereld
deel lag, op de plaats, waar nu de Atlantische Oceaan
is?
dat dit werelddeel door een soort zondvloed moet ver
zwolgen zijn?
dat men in Tucatan (Centraal Amerika) overblijfse
len heeft gevonden van 172 steden?
dat er Yacatan een heel oude beschaving moet zijn
geweest?
dat dit land reeds op zeer hooge trap van beschaving
moet hebben gestaan, toen de Egyptische pyramlden
pas gebouwd werden?
dat er in sommige van de opgegraven steden wel een
half millioen menschen moeten gewoond hebben?
dat er ook pyramiden in Yucatan gevouden zijn?
dat men aanneemt, dat die den Egyptenaren tot voor
beeld hebben gediend?
d at een Zuid-Amerikaansch geleerde beweert, door
middel van een speciale microphone, de geluiden te
hebben waargenomen van het knagen van een worm
in een appel?
Duik maar ln het koele water,
Geef je spieren wat te doen,
Zwemmen geeft weer kracht en leven
In een drukkend warm seizoen.
Zwemmen geeft weer nieuwe frischheid
Aan je daden, aan je werk,
't Maakt je los van je gedachten,
En je wilskracht gaaf en sterk!
Vele zorgen zijn vergeten,
Als je naar beneden springt,
En een stroom van koele weelde
Door je loome leden dringt,
Als j' alleen met lucht en water,
En het malsche, groene gras,
Voortdrijft langs het rimp'lend zilver
Van den wijden waterplas.
O, je voelt het tint'lend leven
Als een blij en groot geluk,
Daar gaat lichtheid door je wezen,
Zonder schaduw, zonder druk!
Maar wanneer je zonder zorgen
Voortzwemt als een bolleboos,
Wordt dan niet te overmoedig,
En vooral niet „zorgeloos"!
Want al ken je dan je sterkte,
Als een kundig water-mensch,
Altijd valt er nog te leeren,
Denk er aan, er is een grens!
Wees per slot toch op je hoede,
Onverwacht dreigt soms gevaar,
Houd, naast welbesteede wilskracht,
Al je aandacht bij elkaar.
Overschat nooit eigen krachten,
Houd jezelf tot hulp bereid,
Let vooral op hulp-reserves,
Zwem niet in de eenzaamheid.
Want bij menig zeer gevaarlijk,
Schijnbaar hopeloos geval,
Doken vaak de beste stuurlui
Onverschrokken van den wal!!
(Nadruk verboden).
dat in alle Hongaarsche bioscopen een bord is opge
hangen, waarop staat: Het is verboden in donker te
kussen
dat een politie-agent te Stepney, die na 26 jaar dienst
werd gepensionneerd, in dien tijd 110.000 processen,
verbaal opmaakte?
dat de transatlantische kabel tusschen Rome en New-
York 4.704 Engelsche mijlen lang is en ongevee»
f 12.000.000 heeft gekost?
379.
Wim wilde wel graag met een circus mede
Hij hield wel van een avontuur,
Bovendien, hij moest ook een ambacht leeren,
Leegloopen ging niet op den duur.
En Wim liet zich in een wagen stoppen,
Wel voorzien van spijs en drank
En hij voelde zich heel erg tevreden,
Zoo zittend op een oude bank.
380.
Pim en de piloot hadden messen,
Daarmee werd het dier gevild,
Nu was Pim's vrees voor het dier verdwenen,
Nog pas had hij er voor gerild,
Toen het vel was weggenomen,
Werd het van buiten schoongemaakt,
Ik wed, zei de piloot, door den honger
Mij het boutje Jieerlijk smaakt.
381.
Het gevecht was eindelijk afgeloopen,
Och, aan alles komt een end.
Wie van de twee het had gewonnen,
Werd den jongens niet bekend.
De directeur dacht: Ik ga eens zoeken,
Wellicht, dat ik den deugniet nog ontmoet.
En netjes aangekleed ging hij zoeken
zijn hoofd een hooge hoed.
382.
Te midden van eeuwen-oude boomen,
Werd een groot vuur aangelegd
En op dit vuur van dorre takken,
Stukken van het dier gelegd.
Pim's makker zag toe, hoe deze telkens
Takken op den vuurhaard deed.
Ze konden het vet hooren sissen,
Eindelijk was hun maal gereed.