De beker van koningin
Elizabeth
congres.
INTERMEZZO.
Na »jn verhaal beëindigd te hebben, zag Cagliostro
met dreigenden blik en verachtelijk neergetrokken mond-
jjoeken den kring rond. De mededingers schenen zijn
woorden met gemengde gevoelens te hebben aangehoord,
vvant terwijl sommige applaudiseerden, mompelden an
deren afkeurend.
Tijl Uilenspiegel riep uit: „Wel, wel, wat een zeld
zaam misselijke geschiedenis is dat! Je hebt bij al je
wijsheid te weinig gevoel voor humor meegekregen,
heer Toovenaar! Neen, dan kan ik een vroolijker ver
haal vertellen, hoewel het ook over zeer doorluchtige
personen gaat!"
Bijval van alle zijden; Münchhausen knikte toestem
mend en Tijl Uilenspiegel nam het woord:
HOE TIJL UILENSPIEGEL EEN SCHILDERIJ
MAAKTE VOOR DEN LANDGRAAF
VAN HESSEN.
Toen ik Saksen geheel afgereisd had en zoo bekend
was, dat ik er geen enkele streek meer kon uithalen,
vertrok ik naar Hessen en bracht daar een bezoek te
Marburg aan het hof van den Landgraaf. Deze heer
vroeg mij. wat ik voor een avonturier was. Ik ant
woordde hem: „Edele Heer, ik ben kunstenaar!" De
verheugde graaf meende, *at ik de kunst der alchemie
verstond, die hij zelf ook beoefende. Maar ik zeide:
„Neen, Heer, ik ben schilder, en in vele landen vind ik
mijn gelijke niet. Want mijn werk overtreft verre dat
van anderen."
Toen wilde Zijne Excellentie gaarne iets zien, waarop
Ik hem eenige schilderstukken op linnen toonde, die ik
in Vlaanderen gekocht had. Hij vond ze zoo prachtig,
dat hij zeide: „Goede meester, hoeveel moeten wy U
betalen als gij Onze zaal beschildert, met de beeltenis
een van Onze voorvaderen en van de andere vorsten en
heeren, met wie zy bevriend waren? Gij moet dan Uw
allerbeste werk leveren." „Edele Heer", antwoordde ik,
„dat zou wel vierhonderd gulden kosten."
„Meester maak. Ons een prachtig schilderij; gij zult
Uw belooning hebben en nog een mooi geschenk er bij."
en kreeg van den Landgraaf een voor-
Ik nam het aanbod aan, maar vroeg
echot van honderd gulden, om verf te
koopen en gezellen in dienst te nemen.
Verder bedong ik. dat niemand dan ik
zelf en mijn drie gezellen in de zaal zou
den mogen komen gedurende den ar
beid, opdat ik niet in mijn werk ge
stoord zou worden. Ook dat stond de
graaf toe. Daarop kwam ik met mijn
gezellen overeen, dat zij mij alleen mijn
gang zouden laten gaan en zouden zwij
gen als het graf. Dat vonden ze uitste
kend; ze waren er best mee tevreden,
dat ze met niets doen een behoorlijk
loon verdienden.
Dat spelletje duurde zoo een week of
drie, vier, totdat de Landgraaf wilde
zien, wat ik met mijn gezellen had ge
schilderd.
„Waarde meester", aldus sprak hij,
„wij verlangen er naar. Uw werk te zien.
Wij verzoeken U, in de zaal te mogen
gaan, teneinde het schilderij in oogen-
schouw te nemen."
Ik antwoordde: „Het is goed, Edele
Heer, maar ik wil U voor één ding waar
schuwen: hij. die geen smetteloos ge
weten heeft, kan mijn schilderij niet
zien!"
Wij traden de zaal binnen. Ik had
daar tegen den muur een lang gordijn
gespannen. Dit gordijn trok ik nu weg,
waarna ik met een wit staafje op de-
wand weea en sprak:
„Zie, Edele Heer, deze man hier is de
eerste Landgraaf van Hessen, gehuwd
met de dochter van Justinianus den
Goeden. En daar ziet U hun zoon .Adol-
fus... Adolfus gewon Willem den Zwar
ten, Willem gewon Lodewijk den Vromen en zoo door
tot Uw Edelheid toe. En ik weet. dat niemand een aan
merking op mijn werk kan maken zóó fraai is het
en zoo meesterlijk en zoo schoon van kleur en van aan
blik."
Maar de Landgraaf zag niets dan den witten muur
en dacht bij zichzelf: „Drommels, zou ik geen zuiver
geweten hebben? Ik zie werkelijk niets dan de witte,
naakte wand."
Overluid echter sprak hij plechtig: .Meester, Uw
werk kan onze goedkeuring wegdragen, maar wy heb
ben er toch niet genoeg verstand van, om er een
wel gefundeerd oordeel over te kunnen uitspreken."
En met die woorden verliet hij de zaal en ging
naar zijn echtgenoote, die hem vroeg: „Edele Heer,
wat schildert toch Uw kunstenaar Gij hebt zijn werk
gezien; hoe bevalt het U? Ik heb een flauw vermoe
den dat hij U bedriegt!"
Hij antwoordde: „Lieve vrouw, zijn werk bevalt mij
zeer goed. Gij doet hem onrecht."
„Och, lieve echtgenoot, zouden Wij het ook niet
kunnen bezichtigen?*'
„Hm", sprak de Landgraaf, „als de meester het
goedvindt."
Daarop liet de Landgravin mij roepen en verlang
de mijn schilderij te zien. Ik zeide haar hetzelfde,
wat ik ook den vorst gezegd had, namelijk, dat hij,
die geen zuiver geweten had, niets zou kunnen zien.
De vorstin trad nu met acht jonkvrouwen en een
narrin de zaal binnen. Ik trok het gordijn weg en
vertelde weer hetzelfde verhaal.
Maar de vorstin en de jonkvrouwen bewaarden al
len een diep stilzwijgen; niemand prees het schilderij
of keurde het af. omdat ieder bevreesd was. dat het zou
uitkomen, dat Zij geen zuiver geweten had.
Alleen de narrin schudde het dwaze hoofd en riep:
„Goede meester, op gevaar af dat ik geen zuiver
geweten heb, moet ik toch zeggen, dat ik geen penseel
streek van Uw heele schilderij kan zien!"
Toen dacht ik: „Ha, ha, nu wordt het langzamer
hand tijd. dat ik er weer van door ga. Als de narren
de waarheid zeggen, wordt het gevaarlijk".
De vorstin verliet de zaal en toen haar echtgenoot
haar vroeg, hoe zij het stuk had gevonden, antwoord
de zij:
„Edele Heer, het bevalt mij even goed als U. Maar
onze narrin kan het werk niet goedkeuren: zij be
weert, dat zij er niets van ziet en ook de jonkvrouwen
beginnen nu te fluisteren."
Nu kreeg ook de Landgraaf argwaan, maar hij was
in het geheel niet zeker van zijn zaak. Hij liet mij
roepen en verzocht mij, het werk af te maken, opdat
het geheele hof het zou kunnen zien; want hij wilde
eens en voor al vaststellen, wie een zuiver geweten
had en wie niet, en de laatsten zouden weggejaagd
worden.
Ai! ik was wel zoo verstandig, er niet in te
loopen! Onmiddellijk ontsloeg ik mijn gezellen, vroeg
en verkreeg nog honderd gulden van den rentmeester
en poetste de plaat.
Natuurlijk vroeg de Landgraaf den volgenden dag naar
zyn beroemden schilder, maar die was er vandoor, ha
ha! Naar ik later gehoord heb. is hy toen met zijn
geheele hofhouding de zaal binnengetreden en toen
het bleek, dat niemand Iets kon zien, sprak hij:
FEUILLETON
ggSgggggggBggigggggBggggS
het gordijn weg en wees op den kalen muur.
,Nu zien wy wel, dat wij bedrogen zijn. Alleen de
slimme Tijl Uilenspiegel kan ons die streek gespeeld
hebben. Dat is werkelijk een schalk en zal een schalk
blijven zijn geheele leven lang. Maar om die twee
honderd gulden zullen we maar niet treuren, als hy
nu maar nooit op Ons gebied weerkeert.
Nu mijne heeren. U kunt gelooven. dat ik na dit
avontuur het land Hessen altijd gemeden heb. Ik ben
toen van Marburg naar Praag getrokken, en door daar
viel er te leven, avonturen te hebben en op te
snijden!
Naar het Engelsch
FERGUS HUME.
„Waarom blies ze de lantaarn uit," viel juffrouw
Pamela haar in de rede, „en waarom had ze eigenlijk
een lantaarn bij zich."
„Ze wilde Tollhurst dooden," zei Anita snel, „en
daarom, zooals ze aan mijn vader vertelde, nam ze de
lantaarn mee. Ze blies het licht uit, omdat ze onbe
merkt naar huis wilde gaan. Mijn vader bleef een
poosje wachten, en toen hij niets meer hoorde, ging
hy n^ar binnen, en vond den ouden Tollhurst dood
!©p zijn bed liggen. Mijn vader ging naar de kast en
iZocht overal naar den beker. Hij was nergens te vin
den en uit vrees, dat hij van de misdaad beschuldigd
jzou worden, haastte hy zich naar „Het Vergulde Hert"
'terug, en ging weer door het raam naar binnen zonder
dat juffrouw Maynard er iets van merkte. En om
haar te bewijzen, dat hij in zijn kamer was hy
■wist, dat ze nog aangekleed was. omdat ze op het
Zieke kind paste kwam hy haar een glas water
vragen. want de karaf op zyn waschtafel was niet
gevuld."
„Verduiveld handig van den kolonel," mompelde
Fanshaw.
i Anita scheen de opmerking niet te hooren.
,JDen volgenden dag hoorde mijn vader van den
moord," vervolgde ze. „en ging Rose opzoeken. Zij was
ziek en Susan was niet thuis. Rose kleedde zich aan
en ging naar de deur, omdat myn vader bleef kloppen.
Ze lag al in bed."
„Geen wonder." zei juffrouw Pamela. „Ik begrijp niet.
dat ze nog langer leven kon na een medemensch ge
dood te hebben. En toen, kindi"
„Mijn vader vertelde haar, dat hy by het hutje ge
weest was en vroeg den beker, dien Rose verklaarde
hiet te hebben. Ze zei, dat ze Tollhurst vermoord had,
-ze 116131 den vorigen dag, toen ze met meneer
Gould in het huisje geweest was. had hooren zeggen,
dat hij zyn geld aan haar vermaakt had."
Fanshaw knikte.
„Dat heb ik hem zelf ook hooren zeggen. Het waj
toen Ricky en Rose in het huisje waren, en die ruzie
met Thomas plaats vond. Ga verder, liefste."
„Mijn vader liet Rose een bekentenis teekenen,
waarin ze verklaarde schuldig te zijn en de reden
opgaf, waarom ze de misdaad begaan had. Rose tee-
kende alles, wat mijn vader zei, omdat hy dreigde, dat
hy anders naar de politie zou gaan. Hy liet haar ook
beloven, dat ze hem het grootste deel van Tollhurst's
duizend pond zou geven."
„Die schurk," barstte juffrouw Pamela verontwaar
digd uit, en Anita kreeg een kleur van schaamte.
Mijn lieve kind," viel Fanshaw haar hartelijk by,
„jy kunt er toch niets aan doen, dat je zoo'n vader
hebt."
„Ik bedoelde het niet zoo," zei juffrouw Pamela be
rouwvol.
„Maar u hebt gelijk," zuchtte Anita. „Myn vader is
een schurk.'
„Dat doet er niet toe. Wij weten alleen het ergste
van hem. Maar is dat dan een reden, dat hij niet da-
deiyk naar Guatemala ging en brieven schreef aan
Rose.
„Ja, hy wilde een deel van het legaat hebben en
moest wachten tot Rose het gekregen had. Daarom
vroeg ze aan Trill haar vyfhonderd pond te geven.
„Maar ze gaf ze aan Ricky? Wist hy er van?"
„Neen, mijn vader schrijft, dat Ricky van niets wist.
Rose wilde mijn vader bedriegen en hoopte, naar Ca
nada weg te komen met Ricky, zonder het geld tè
moeten afgeven of door myn vader aangeklaagd te
worden. Ricky stond daar heelemaal buiten."
Maar waarom zei je vader dan. zooals dat stukje
papier vermeldde, dat hy de schuldige was"
„Dat deed hy, om de verdenking van Rose af te
wenden, wanneer ze hem dan geld gaf. Myn vader
wilde naar Guatemala met dat geld en was over
tuigd, dat de Engelsche politie het hem daar nooit
lastig zou maken."
„Nu, als het zooven/ gekomen was, dat hy uitge
leverd werd, zou hy heusch wel met Rose's bekente
nis voor den dag zijn gekomen," merkte Fanshaw
op. „Ik snap niet, dat het meisje zich zoo gemakke
lijk heeft laten beetnemen." f
„Maar ze werd niet beetgenomen," verklaarde Ani
ta droog. Moe geslepen myn vader ook mag zijn, zy
was nog handiger! Ze gaf de vyf honderd pond aan
haar toekomstigen echtgenoot inplaats van aan myn
vader en hoopte naar Canada te kunnen wegkomen,
voordat mijn vader iets kon doen."
„Maar de politie zou haar toch in Canada hebben
kunnen laten arresteeren/' bracht juffrouw Pamela
in het midden.
Rose had geen begrip van dergelyke juridische by-
zonderheden. Ze verkeerde in de veronderstelling, dat
zij wanneer ze maar goed en wel uit Engeland weg
was, volkomen veilig zou zyn. Dat is het heele ver
it-gSteüL
Mijnheer Dibbelsteen lag op dien Zaterdagmorgen
klaar wakker in zijn bed naai de afbladerende kalk
van het. plafond van zijn slaapkamer te kijken. Me
vrouw Dibbelsteen snurkte met een vetterig zweet-
neusje haar slaap door. Mijnheer draaide hoorbaar
zijn hoofd op het kussen om en keek met welgeval
len naar de rochelende massa naast hem. Buiten, in
de ijle morgenlucht butste een licht rijdende wagen
met. rinkelende bussen over de keien.
Dat moet de melkventer zijn, dacht de heer Dib
belsteen.
Heejeehee, schreeuwde het dan tusschen de hui
zen door.
Er klaterde en troep hollende jongens voorbij.
Klits, klats, kletste het.
Dibbelsteen werd wit om zijn neus. Het moest al
laat zijn. Met welbehagen duwde hij nog eens de de
kens in zijn lenden. Intuïtief hoekte mevrouw Dibbel
steen haar elleboog in zijn heup. Zelfs in haar slaap
was zij er nog op bedacht de dekens vast te houden.
Dibbelsteen hoorde zijn straat met het magere
plantsoentje vol vertier. Zijn mijmeringen werden
onderbroken door het spelen van het kerkcarrillon.
Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht sla
gen op de klok. Ik zal me verteld hebben, suste hij
zijn geweten.
Vrouw!, schreeuwde Dibbelsteen, boekhouder van
den expediteur in granen Koopmans voorheen de
Wed. Beets die om acht uur op het kantoor moest
zijn.
Wat is er Johannes?, riep ze met verschrikte
slaapoogen uit.
Hoe laat is het?
Wat een man, wat een man, jammerde mevrouw.
Nou gaat-ie waarachtig een mensch dat aan galstee-
nen lijdt, op zukke manieren wakker maken.
Hoe laat is het?, drcinsde mijnheer?
Subiet krijg ik het op mijn zenuwen. De schrik is
in mijn buik geslagen, ureigde zij.
Bei haar handen grepen in de dekens, terwijl ze
ze goed vasthield, gooide zij zich met een breed ge
baar om, mijnheer Dibbelsteen tegen den muur
wringend.
Het is acht uur,
zei hij demonstratief
recht gaan zittend.
Kijk op den wek
ker, martelaar, dan weet
je h zeker, kaatste me
vrouw Dibbelsteen ver
bolgen terug.
Hoonend verliet mijn
heer even later de
slaapkamer.
Keetje, Keetje!,
riep hij de trap af, met
zijn bloote beenen op
den overloop staande.
Zijn geluid vulde het
geheele huis.
Boven werd met een
klik een deur geoperid.
Ja meheer, klonk
het van de vliering.
Hoe laat is het?
Op het klokkie ben
't half acht, meheer!
Goddank, zuchtte
Dibbelsteen verlicht.
Mijnheer vluchtte ijlings naar de badkamer, toen
hij gekraak van den zoldertrap hoorde.
Keetje, het daghitje, scharrelde de trap af.
Dibbelsteen had ruimschoot tijd om een bad te ne
men.
De verschooningen, waarvoor de familie Dibbel
steen gewoonlijk op Zaterdagmorgen zorg droeg, la
gen op den wankelen stoel gereed. Een stel onder
broeken met lintjes een voor vader, een voor Jo
hannes, zijn zoon zonder vooruitzichten, en een voor
Lowieke lagen onderaan, onder de hemden en
borstrokken. Op het moment dat Dibbelsteen met
de glibberige zeep vocht en deed alsof hij vliegende
visschen ving, liet. Keet ie heneden een verschrikkelij-
ken schreeuw met het resultaat, dat de zeep van
Kijk op den wekker,
martelaar.
haal. Ze vermoordde Tollhurst om zyn geld te krij
gen en Ricky stal den beker om zoo, zonder het te
weten, Thomas' wraak te ontketenen en de indirecte
oorzaak te worden van Rose's dood."
,En waarom schrijft je vader je dit nu allemaal
en stuurt hij je deze bekentenis?" vroeg Fanshaw.
Waarom heeft by dat niet eerder gedaan?"
„Omdat hij hoopte geld va.n Ricky te krijgen, om
de zaak stil te houden. Maar toen Ricky de vyfhon
derd pond aan Trill terug moest geven en niet met
het geld kon wegkomen, omdat inspecteur Arnold
hem zou laten arresteeren als hy pogingen deed om
te vluchten, wel toen begreep mijn vader dat er niets
meer aan te doen was. Hy vertelde alles aan Ricky
en hoorde toen, dat de inspecteur mij verdacht. Myn
vader", voegde Anita er met een ironische lachje by,
„was zoo boos, dat hy my de bekentenis stuurde en
erby schreef hoe hij er aan kwam. Ik zal ze aan
Arnold geven, om hem te overtuigen, dat ik volko
men onschuldig ben en dan hebben we met die ellen
dige geschiedenis afgedaan."
„Heel vriendelyk van je vader," merkte Fanshaw
sarcastisch op. „En wat doet hy nu verder?"
„Hij vertrekt met Ricky naar Guatemala. Ik denk
dat hy wel al op zee zal zyn, want hier loopt hy nog
altijd de kans gearresteerd te worden als medeplich
tige."
„Waarom is Richard met hem meegegaan?" klonk
nu juffrouw Pamela's vraag.
„Myn vader schrijft, dat Thomas in Londen rond
zwerft en op Ricky loert om hem te vermoorden.
Ricky vindt het 't beste, om hem maar uit den weg
te gaan, en." voegde ze er bitter by, „hy zal zich in
Guatemala op zijn plaats voelen!"
a. dat zal wel; te oordeelen naar wat ik van dat
gezegende land weet," viel de jonker haar bij. „Maar
ik betwyfe! of hij Thomas zal kunnen ontloopen. Die
zal hem volgen als een bloedhond. Ik begrijp nog niet
hoe hy kans heeft gezien uit de handen van de politie
te blijven, maar hy zal dat edele tweetal wel over
den Oceaan volgen. Ik kan niet zeggen, dat ik Ricky
benijd."
„In Guatemala weten ze wel een manier, om van
zoo'n achtervolger af te komen," verklaarde Anita
.Juffrouw Pamela maakte een eind aan hun be
schouwingen, door te vragen:
„Wat moet er nu verder gebeuren, Lionel, nu we
de heele waarheid weten?"
„Dat is vrij eenvoudig. Ik zal deze papieren van
avond nog eens aandachtig bestudeeren en ze morgen
aan Arnold brengen."
,Ik hoop niet. dat de geheele geschiedenis in de
couranten komt," bracht Anita bezorgd in het midr
den. „Ik heb meer dan genoeg van al dat schandaal.
En myn vader Zenuwachtig brak ze den zin af.
.Liefste," troostte Lionel, die by haar kwam staan
mijnheer wegsprong en op den vloer terecht kwam.
Daar op den trap duivelsche herrie ontstond, be
gon des wasschendens hart verschrikkelijk te bon
zen. Keetje, het daghitje, dat op den rug twee ouder-
wetsche teugels spichtig melkboerhondenhaar droeg,
gilde.
Waarom zou nu iemand gillen?
Laat het genoeg zijn te weten, dat Dibbelsteen om
negen uur van huis ging in zeer gedrukte stem
ming. In die 35 jaren dat hij de firma trouw had ge
diend, was hij nimmer te laat op kantoor geweest.
Thans kwam hij zegge en schrijve een vol uur over
tijd. Daghitje en mevrouw hadden, ofschoon de win
tertijd intrad, vergeten de klok te verzetten. Nooit
zou hij meer tegen Hermsen, die 's Maandags nogal
eens, met een lucht van zuur bier. rondom half ne
gen kwam binnenzwaaien, met recht een opmerking
mogen maken. Map-snap had hij zijn verschooning
aangetrokken, niet gegeten en zoo de deur uit. Tot
zijn niet geringe blijde verrassing merkte hij plot
seling, hoe zich in zijn buik de eerste teekenen van
pijn openbaarden. Dibbelsteen dacht aan het schilde
rijtje, dat bij hem in de gang hing: „Als de nood het
hoogst is, is de redding het meest nabij". Hij stelde
zich voor, hoe hij zich met moeite het kantoor in zou
sleepen, kermend over de onvolkomenheden van zijn
binnenhuiksche organen.
Het was beroerd voor hem, maar zijn veronder
stelde truc was zielige werkelijkheid geworden. Met
ontzetting wist Dibbelsteen zijn buik gespannen on
der zijn kleedingé Iedereen had met hem te doen.
Als het maar geen blinde darmontsteking ia,
veronderstelde Hermsen.
Mijnheer Dibbelsteen ke^k benauwd.
De buurvrouw van
twee hoog. kreeg 't ver
leden week ook Een
half uur later was ze
dood, vervolgde hij.
Waar hebt u pijn? Aan
den linkerkant?
Ja. zuchtte boek
houder Dibbelsteen, die
daar hu stellig de mees
te pijn meende te voe
len.
Hij betastte met twee
handen het pijnlijke ge
deelte, gelijk 'n neger
die voelt of hij genoeg
gegeten heeft.
Dibbelsteen begon
doodsangsten uit te
staan. Hij vond geen
andere oplossing voor
zijn buikraadsel dan
blinde darmontsteking.
Zweetdruppels parelden
over zijn gezicht.
Ik moet naar den
dokter, prevelde hij tenslotte.
Hermsen bestelde bezorgd en brikje. Toen Dibbel
steen liefdevol door hem geholpen werd, rook hij dat
rijn ondergeschikte van de gelegenheid had gebruik
gemaakt om een bittertje te pakken. De tocht was
een rit naar Diöbelsteens laatste oordeel.
Steunend ging hij de dokterskamer binnen. Na een
paar minuten binnen te zijn geweest kwam hij te
rug
Was het niks? vroeg Hermsen nieuwsgierig.
Buikpijn, doodgewone buikpijn, antwoordde hij
bedeesd.
Bij zijn thuiskomst vroeg mevrouw hem. waar hij
's morgens inderhaast het ondergoed van Johannes
Junior had gelaten?
Mijnheer brieschte omdat hij uitleg verschuldigd
was. In ieder geval ging hij naar de badkamer om
het spul te zoeken. Onooglijk toegevouwen kwam hij
ermee de trappen afgestommeld.
Wat heb je ermee gedaan?, krijschte mevrouw,
haar handen in de heupen plantend? Kijk nou eens,
die onderbroek is heelemaal verkazeroend. Precies
alsof ze reeds iemand aan gehad heeft.
Schei toch uit. schei toch uit. met je gezanik,
brulde mijnheer, je zou er buikpijn van krijgen.
GOTTFRIED VAN GRIENSVEN.
een half rnr later was re
dood
en zacht haar handen nam, „ik zal Arnold verzoeken
om zoo min mogelijk over je vader te spreken. Ten
slotte is er geen enkele reden, waarom alle details
algemeen bekend zouden moeten worden. Rose is dood
en Thomas onvindbaar. Het eenige wat iedereen dient
te weten, is dat jy Tollhurst niet vermoord hebt en
daarvoor is noodig dat Rose's aandeel in de geschie
denis niet geheim blyft."
„Wel," zei Juffrouw Pamela, terwyi ze, haar spitsen
neus wrijvend, opstond: „het is een bijzonder belang
wekkend gesprek geweest en ik hoop nu maar dat
dit het slot is van alle narigheid."
„Als ik de zaak met Arnold in orde heb gemaakt,
zullen we er geen woord meer aan verspillen," be
loofde de jonker op ernstigen toon. „Rose is dood,
Ricky is uit myn leven verdwenen, de kolonel uit dat
van Anita en van Thomas zullen we ook nooit meer
iets hooren of zien. Dus we kunnen er een streep
onder zette."
Juffrouw Pamela gaf een andei-e wending aan het
discours. „Ik zal eens kyken of de thee klaar is;
ik heb bepaalde behoefte aan iets opwekkends na
deze lugubere historie." Ein vol waardigheid verliet
de oude dame de kamer.
Lionel trok Anita in zijn armen. „Waar zijtti de
donkere wolken nu, liefste?"
Het meisje sloot de oogen. „Ik zie ze niet meer."
„Zie je dan kleuren, rose of gouden of
„Ik zie niets dan jou," klonk het teeder.
„Je bent de liefste vrouw van de wereld
En hy kuste haar Innig.
Bij de deur werden verdachte echo's hoorbaar. De
gelieven keerden zich verbaasd en half-verschrikt om
en ze zagen Julius en Julia In een vurige omhelzir-g
elkaar kussen.
„Ondeugende kinderen," bestrafte de gouvernante
blozend, „hoe lang zyn jullie al hier in de kamer?"
„O, nog maar een oogenblikje," antwoordde Julia
opgewekt. „Ik word natuuriyk bruidsmeisje... in een
wit-zyden jurk
„En ik de page, die uw sleep draagt,' viel Jullue
zyn zusje by. „En u krijgt zeker een reusachtige
bruiloftstaart, hè?'
„We krygen alles reusachtig," was hot vroolijke
bescheid. „We gaan trouwen en dan
leven de prins en de prinses lang en gelukkig,
net als in een sprookje", vulde Julia aan. En daarop
voerden de tweelingen een wilden rondedans om Lio
nel en Anita uit.
„Ja, net als in een sprookje", herhaalde de jonge
man, toen hy zich eindelyk verstaanbaar kon maken,
terwijl hy zacht tegen zyn bruid glimlachte. „Het laed
is geleden, de moeilykheden en gevaren zyn overwon
nen dan komt het huwelijksfeest en daarna vrede
en vreugde zonder eind. Net als in een sprookje...'"
EINDE.