De beker van koningin Elizabeth congres. INTERMEZZO. Na »jn verhaal beëindigd te hebben, zag Cagliostro met dreigenden blik en verachtelijk neergetrokken mond- jjoeken den kring rond. De mededingers schenen zijn woorden met gemengde gevoelens te hebben aangehoord, vvant terwijl sommige applaudiseerden, mompelden an deren afkeurend. Tijl Uilenspiegel riep uit: „Wel, wel, wat een zeld zaam misselijke geschiedenis is dat! Je hebt bij al je wijsheid te weinig gevoel voor humor meegekregen, heer Toovenaar! Neen, dan kan ik een vroolijker ver haal vertellen, hoewel het ook over zeer doorluchtige personen gaat!" Bijval van alle zijden; Münchhausen knikte toestem mend en Tijl Uilenspiegel nam het woord: HOE TIJL UILENSPIEGEL EEN SCHILDERIJ MAAKTE VOOR DEN LANDGRAAF VAN HESSEN. Toen ik Saksen geheel afgereisd had en zoo bekend was, dat ik er geen enkele streek meer kon uithalen, vertrok ik naar Hessen en bracht daar een bezoek te Marburg aan het hof van den Landgraaf. Deze heer vroeg mij. wat ik voor een avonturier was. Ik ant woordde hem: „Edele Heer, ik ben kunstenaar!" De verheugde graaf meende, *at ik de kunst der alchemie verstond, die hij zelf ook beoefende. Maar ik zeide: „Neen, Heer, ik ben schilder, en in vele landen vind ik mijn gelijke niet. Want mijn werk overtreft verre dat van anderen." Toen wilde Zijne Excellentie gaarne iets zien, waarop Ik hem eenige schilderstukken op linnen toonde, die ik in Vlaanderen gekocht had. Hij vond ze zoo prachtig, dat hij zeide: „Goede meester, hoeveel moeten wy U betalen als gij Onze zaal beschildert, met de beeltenis een van Onze voorvaderen en van de andere vorsten en heeren, met wie zy bevriend waren? Gij moet dan Uw allerbeste werk leveren." „Edele Heer", antwoordde ik, „dat zou wel vierhonderd gulden kosten." „Meester maak. Ons een prachtig schilderij; gij zult Uw belooning hebben en nog een mooi geschenk er bij." en kreeg van den Landgraaf een voor- Ik nam het aanbod aan, maar vroeg echot van honderd gulden, om verf te koopen en gezellen in dienst te nemen. Verder bedong ik. dat niemand dan ik zelf en mijn drie gezellen in de zaal zou den mogen komen gedurende den ar beid, opdat ik niet in mijn werk ge stoord zou worden. Ook dat stond de graaf toe. Daarop kwam ik met mijn gezellen overeen, dat zij mij alleen mijn gang zouden laten gaan en zouden zwij gen als het graf. Dat vonden ze uitste kend; ze waren er best mee tevreden, dat ze met niets doen een behoorlijk loon verdienden. Dat spelletje duurde zoo een week of drie, vier, totdat de Landgraaf wilde zien, wat ik met mijn gezellen had ge schilderd. „Waarde meester", aldus sprak hij, „wij verlangen er naar. Uw werk te zien. Wij verzoeken U, in de zaal te mogen gaan, teneinde het schilderij in oogen- schouw te nemen." Ik antwoordde: „Het is goed, Edele Heer, maar ik wil U voor één ding waar schuwen: hij. die geen smetteloos ge weten heeft, kan mijn schilderij niet zien!" Wij traden de zaal binnen. Ik had daar tegen den muur een lang gordijn gespannen. Dit gordijn trok ik nu weg, waarna ik met een wit staafje op de- wand weea en sprak: „Zie, Edele Heer, deze man hier is de eerste Landgraaf van Hessen, gehuwd met de dochter van Justinianus den Goeden. En daar ziet U hun zoon .Adol- fus... Adolfus gewon Willem den Zwar ten, Willem gewon Lodewijk den Vromen en zoo door tot Uw Edelheid toe. En ik weet. dat niemand een aan merking op mijn werk kan maken zóó fraai is het en zoo meesterlijk en zoo schoon van kleur en van aan blik." Maar de Landgraaf zag niets dan den witten muur en dacht bij zichzelf: „Drommels, zou ik geen zuiver geweten hebben? Ik zie werkelijk niets dan de witte, naakte wand." Overluid echter sprak hij plechtig: .Meester, Uw werk kan onze goedkeuring wegdragen, maar wy heb ben er toch niet genoeg verstand van, om er een wel gefundeerd oordeel over te kunnen uitspreken." En met die woorden verliet hij de zaal en ging naar zijn echtgenoote, die hem vroeg: „Edele Heer, wat schildert toch Uw kunstenaar Gij hebt zijn werk gezien; hoe bevalt het U? Ik heb een flauw vermoe den dat hij U bedriegt!" Hij antwoordde: „Lieve vrouw, zijn werk bevalt mij zeer goed. Gij doet hem onrecht." „Och, lieve echtgenoot, zouden Wij het ook niet kunnen bezichtigen?*' „Hm", sprak de Landgraaf, „als de meester het goedvindt." Daarop liet de Landgravin mij roepen en verlang de mijn schilderij te zien. Ik zeide haar hetzelfde, wat ik ook den vorst gezegd had, namelijk, dat hij, die geen zuiver geweten had, niets zou kunnen zien. De vorstin trad nu met acht jonkvrouwen en een narrin de zaal binnen. Ik trok het gordijn weg en vertelde weer hetzelfde verhaal. Maar de vorstin en de jonkvrouwen bewaarden al len een diep stilzwijgen; niemand prees het schilderij of keurde het af. omdat ieder bevreesd was. dat het zou uitkomen, dat Zij geen zuiver geweten had. Alleen de narrin schudde het dwaze hoofd en riep: „Goede meester, op gevaar af dat ik geen zuiver geweten heb, moet ik toch zeggen, dat ik geen penseel streek van Uw heele schilderij kan zien!" Toen dacht ik: „Ha, ha, nu wordt het langzamer hand tijd. dat ik er weer van door ga. Als de narren de waarheid zeggen, wordt het gevaarlijk". De vorstin verliet de zaal en toen haar echtgenoot haar vroeg, hoe zij het stuk had gevonden, antwoord de zij: „Edele Heer, het bevalt mij even goed als U. Maar onze narrin kan het werk niet goedkeuren: zij be weert, dat zij er niets van ziet en ook de jonkvrouwen beginnen nu te fluisteren." Nu kreeg ook de Landgraaf argwaan, maar hij was in het geheel niet zeker van zijn zaak. Hij liet mij roepen en verzocht mij, het werk af te maken, opdat het geheele hof het zou kunnen zien; want hij wilde eens en voor al vaststellen, wie een zuiver geweten had en wie niet, en de laatsten zouden weggejaagd worden. Ai! ik was wel zoo verstandig, er niet in te loopen! Onmiddellijk ontsloeg ik mijn gezellen, vroeg en verkreeg nog honderd gulden van den rentmeester en poetste de plaat. Natuurlijk vroeg de Landgraaf den volgenden dag naar zyn beroemden schilder, maar die was er vandoor, ha ha! Naar ik later gehoord heb. is hy toen met zijn geheele hofhouding de zaal binnengetreden en toen het bleek, dat niemand Iets kon zien, sprak hij: FEUILLETON ggSgggggggBggigggggBggggS het gordijn weg en wees op den kalen muur. ,Nu zien wy wel, dat wij bedrogen zijn. Alleen de slimme Tijl Uilenspiegel kan ons die streek gespeeld hebben. Dat is werkelijk een schalk en zal een schalk blijven zijn geheele leven lang. Maar om die twee honderd gulden zullen we maar niet treuren, als hy nu maar nooit op Ons gebied weerkeert. Nu mijne heeren. U kunt gelooven. dat ik na dit avontuur het land Hessen altijd gemeden heb. Ik ben toen van Marburg naar Praag getrokken, en door daar viel er te leven, avonturen te hebben en op te snijden! Naar het Engelsch FERGUS HUME. „Waarom blies ze de lantaarn uit," viel juffrouw Pamela haar in de rede, „en waarom had ze eigenlijk een lantaarn bij zich." „Ze wilde Tollhurst dooden," zei Anita snel, „en daarom, zooals ze aan mijn vader vertelde, nam ze de lantaarn mee. Ze blies het licht uit, omdat ze onbe merkt naar huis wilde gaan. Mijn vader bleef een poosje wachten, en toen hij niets meer hoorde, ging hy n^ar binnen, en vond den ouden Tollhurst dood !©p zijn bed liggen. Mijn vader ging naar de kast en iZocht overal naar den beker. Hij was nergens te vin den en uit vrees, dat hij van de misdaad beschuldigd jzou worden, haastte hy zich naar „Het Vergulde Hert" 'terug, en ging weer door het raam naar binnen zonder dat juffrouw Maynard er iets van merkte. En om haar te bewijzen, dat hij in zijn kamer was hy ■wist, dat ze nog aangekleed was. omdat ze op het Zieke kind paste kwam hy haar een glas water vragen. want de karaf op zyn waschtafel was niet gevuld." „Verduiveld handig van den kolonel," mompelde Fanshaw. i Anita scheen de opmerking niet te hooren. ,JDen volgenden dag hoorde mijn vader van den moord," vervolgde ze. „en ging Rose opzoeken. Zij was ziek en Susan was niet thuis. Rose kleedde zich aan en ging naar de deur, omdat myn vader bleef kloppen. Ze lag al in bed." „Geen wonder." zei juffrouw Pamela. „Ik begrijp niet. dat ze nog langer leven kon na een medemensch ge dood te hebben. En toen, kindi" „Mijn vader vertelde haar, dat hy by het hutje ge weest was en vroeg den beker, dien Rose verklaarde hiet te hebben. Ze zei, dat ze Tollhurst vermoord had, -ze 116131 den vorigen dag, toen ze met meneer Gould in het huisje geweest was. had hooren zeggen, dat hij zyn geld aan haar vermaakt had." Fanshaw knikte. „Dat heb ik hem zelf ook hooren zeggen. Het waj toen Ricky en Rose in het huisje waren, en die ruzie met Thomas plaats vond. Ga verder, liefste." „Mijn vader liet Rose een bekentenis teekenen, waarin ze verklaarde schuldig te zijn en de reden opgaf, waarom ze de misdaad begaan had. Rose tee- kende alles, wat mijn vader zei, omdat hy dreigde, dat hy anders naar de politie zou gaan. Hy liet haar ook beloven, dat ze hem het grootste deel van Tollhurst's duizend pond zou geven." „Die schurk," barstte juffrouw Pamela verontwaar digd uit, en Anita kreeg een kleur van schaamte. Mijn lieve kind," viel Fanshaw haar hartelijk by, „jy kunt er toch niets aan doen, dat je zoo'n vader hebt." „Ik bedoelde het niet zoo," zei juffrouw Pamela be rouwvol. „Maar u hebt gelijk," zuchtte Anita. „Myn vader is een schurk.' „Dat doet er niet toe. Wij weten alleen het ergste van hem. Maar is dat dan een reden, dat hij niet da- deiyk naar Guatemala ging en brieven schreef aan Rose. „Ja, hy wilde een deel van het legaat hebben en moest wachten tot Rose het gekregen had. Daarom vroeg ze aan Trill haar vyfhonderd pond te geven. „Maar ze gaf ze aan Ricky? Wist hy er van?" „Neen, mijn vader schrijft, dat Ricky van niets wist. Rose wilde mijn vader bedriegen en hoopte, naar Ca nada weg te komen met Ricky, zonder het geld tè moeten afgeven of door myn vader aangeklaagd te worden. Ricky stond daar heelemaal buiten." Maar waarom zei je vader dan. zooals dat stukje papier vermeldde, dat hy de schuldige was" „Dat deed hy, om de verdenking van Rose af te wenden, wanneer ze hem dan geld gaf. Myn vader wilde naar Guatemala met dat geld en was over tuigd, dat de Engelsche politie het hem daar nooit lastig zou maken." „Nu, als het zooven/ gekomen was, dat hy uitge leverd werd, zou hy heusch wel met Rose's bekente nis voor den dag zijn gekomen," merkte Fanshaw op. „Ik snap niet, dat het meisje zich zoo gemakke lijk heeft laten beetnemen." f „Maar ze werd niet beetgenomen," verklaarde Ani ta droog. Moe geslepen myn vader ook mag zijn, zy was nog handiger! Ze gaf de vyf honderd pond aan haar toekomstigen echtgenoot inplaats van aan myn vader en hoopte naar Canada te kunnen wegkomen, voordat mijn vader iets kon doen." „Maar de politie zou haar toch in Canada hebben kunnen laten arresteeren/' bracht juffrouw Pamela in het midden. Rose had geen begrip van dergelyke juridische by- zonderheden. Ze verkeerde in de veronderstelling, dat zij wanneer ze maar goed en wel uit Engeland weg was, volkomen veilig zou zyn. Dat is het heele ver it-gSteüL Mijnheer Dibbelsteen lag op dien Zaterdagmorgen klaar wakker in zijn bed naai de afbladerende kalk van het. plafond van zijn slaapkamer te kijken. Me vrouw Dibbelsteen snurkte met een vetterig zweet- neusje haar slaap door. Mijnheer draaide hoorbaar zijn hoofd op het kussen om en keek met welgeval len naar de rochelende massa naast hem. Buiten, in de ijle morgenlucht butste een licht rijdende wagen met. rinkelende bussen over de keien. Dat moet de melkventer zijn, dacht de heer Dib belsteen. Heejeehee, schreeuwde het dan tusschen de hui zen door. Er klaterde en troep hollende jongens voorbij. Klits, klats, kletste het. Dibbelsteen werd wit om zijn neus. Het moest al laat zijn. Met welbehagen duwde hij nog eens de de kens in zijn lenden. Intuïtief hoekte mevrouw Dibbel steen haar elleboog in zijn heup. Zelfs in haar slaap was zij er nog op bedacht de dekens vast te houden. Dibbelsteen hoorde zijn straat met het magere plantsoentje vol vertier. Zijn mijmeringen werden onderbroken door het spelen van het kerkcarrillon. Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht sla gen op de klok. Ik zal me verteld hebben, suste hij zijn geweten. Vrouw!, schreeuwde Dibbelsteen, boekhouder van den expediteur in granen Koopmans voorheen de Wed. Beets die om acht uur op het kantoor moest zijn. Wat is er Johannes?, riep ze met verschrikte slaapoogen uit. Hoe laat is het? Wat een man, wat een man, jammerde mevrouw. Nou gaat-ie waarachtig een mensch dat aan galstee- nen lijdt, op zukke manieren wakker maken. Hoe laat is het?, drcinsde mijnheer? Subiet krijg ik het op mijn zenuwen. De schrik is in mijn buik geslagen, ureigde zij. Bei haar handen grepen in de dekens, terwijl ze ze goed vasthield, gooide zij zich met een breed ge baar om, mijnheer Dibbelsteen tegen den muur wringend. Het is acht uur, zei hij demonstratief recht gaan zittend. Kijk op den wek ker, martelaar, dan weet je h zeker, kaatste me vrouw Dibbelsteen ver bolgen terug. Hoonend verliet mijn heer even later de slaapkamer. Keetje, Keetje!, riep hij de trap af, met zijn bloote beenen op den overloop staande. Zijn geluid vulde het geheele huis. Boven werd met een klik een deur geoperid. Ja meheer, klonk het van de vliering. Hoe laat is het? Op het klokkie ben 't half acht, meheer! Goddank, zuchtte Dibbelsteen verlicht. Mijnheer vluchtte ijlings naar de badkamer, toen hij gekraak van den zoldertrap hoorde. Keetje, het daghitje, scharrelde de trap af. Dibbelsteen had ruimschoot tijd om een bad te ne men. De verschooningen, waarvoor de familie Dibbel steen gewoonlijk op Zaterdagmorgen zorg droeg, la gen op den wankelen stoel gereed. Een stel onder broeken met lintjes een voor vader, een voor Jo hannes, zijn zoon zonder vooruitzichten, en een voor Lowieke lagen onderaan, onder de hemden en borstrokken. Op het moment dat Dibbelsteen met de glibberige zeep vocht en deed alsof hij vliegende visschen ving, liet. Keet ie heneden een verschrikkelij- ken schreeuw met het resultaat, dat de zeep van Kijk op den wekker, martelaar. haal. Ze vermoordde Tollhurst om zyn geld te krij gen en Ricky stal den beker om zoo, zonder het te weten, Thomas' wraak te ontketenen en de indirecte oorzaak te worden van Rose's dood." ,En waarom schrijft je vader je dit nu allemaal en stuurt hij je deze bekentenis?" vroeg Fanshaw. Waarom heeft by dat niet eerder gedaan?" „Omdat hij hoopte geld va.n Ricky te krijgen, om de zaak stil te houden. Maar toen Ricky de vyfhon derd pond aan Trill terug moest geven en niet met het geld kon wegkomen, omdat inspecteur Arnold hem zou laten arresteeren als hy pogingen deed om te vluchten, wel toen begreep mijn vader dat er niets meer aan te doen was. Hy vertelde alles aan Ricky en hoorde toen, dat de inspecteur mij verdacht. Myn vader", voegde Anita er met een ironische lachje by, „was zoo boos, dat hy my de bekentenis stuurde en erby schreef hoe hij er aan kwam. Ik zal ze aan Arnold geven, om hem te overtuigen, dat ik volko men onschuldig ben en dan hebben we met die ellen dige geschiedenis afgedaan." „Heel vriendelyk van je vader," merkte Fanshaw sarcastisch op. „En wat doet hy nu verder?" „Hij vertrekt met Ricky naar Guatemala. Ik denk dat hy wel al op zee zal zyn, want hier loopt hy nog altijd de kans gearresteerd te worden als medeplich tige." „Waarom is Richard met hem meegegaan?" klonk nu juffrouw Pamela's vraag. „Myn vader schrijft, dat Thomas in Londen rond zwerft en op Ricky loert om hem te vermoorden. Ricky vindt het 't beste, om hem maar uit den weg te gaan, en." voegde ze er bitter by, „hy zal zich in Guatemala op zijn plaats voelen!" a. dat zal wel; te oordeelen naar wat ik van dat gezegende land weet," viel de jonker haar bij. „Maar ik betwyfe! of hij Thomas zal kunnen ontloopen. Die zal hem volgen als een bloedhond. Ik begrijp nog niet hoe hy kans heeft gezien uit de handen van de politie te blijven, maar hy zal dat edele tweetal wel over den Oceaan volgen. Ik kan niet zeggen, dat ik Ricky benijd." „In Guatemala weten ze wel een manier, om van zoo'n achtervolger af te komen," verklaarde Anita .Juffrouw Pamela maakte een eind aan hun be schouwingen, door te vragen: „Wat moet er nu verder gebeuren, Lionel, nu we de heele waarheid weten?" „Dat is vrij eenvoudig. Ik zal deze papieren van avond nog eens aandachtig bestudeeren en ze morgen aan Arnold brengen." ,Ik hoop niet. dat de geheele geschiedenis in de couranten komt," bracht Anita bezorgd in het midr den. „Ik heb meer dan genoeg van al dat schandaal. En myn vader Zenuwachtig brak ze den zin af. .Liefste," troostte Lionel, die by haar kwam staan mijnheer wegsprong en op den vloer terecht kwam. Daar op den trap duivelsche herrie ontstond, be gon des wasschendens hart verschrikkelijk te bon zen. Keetje, het daghitje, dat op den rug twee ouder- wetsche teugels spichtig melkboerhondenhaar droeg, gilde. Waarom zou nu iemand gillen? Laat het genoeg zijn te weten, dat Dibbelsteen om negen uur van huis ging in zeer gedrukte stem ming. In die 35 jaren dat hij de firma trouw had ge diend, was hij nimmer te laat op kantoor geweest. Thans kwam hij zegge en schrijve een vol uur over tijd. Daghitje en mevrouw hadden, ofschoon de win tertijd intrad, vergeten de klok te verzetten. Nooit zou hij meer tegen Hermsen, die 's Maandags nogal eens, met een lucht van zuur bier. rondom half ne gen kwam binnenzwaaien, met recht een opmerking mogen maken. Map-snap had hij zijn verschooning aangetrokken, niet gegeten en zoo de deur uit. Tot zijn niet geringe blijde verrassing merkte hij plot seling, hoe zich in zijn buik de eerste teekenen van pijn openbaarden. Dibbelsteen dacht aan het schilde rijtje, dat bij hem in de gang hing: „Als de nood het hoogst is, is de redding het meest nabij". Hij stelde zich voor, hoe hij zich met moeite het kantoor in zou sleepen, kermend over de onvolkomenheden van zijn binnenhuiksche organen. Het was beroerd voor hem, maar zijn veronder stelde truc was zielige werkelijkheid geworden. Met ontzetting wist Dibbelsteen zijn buik gespannen on der zijn kleedingé Iedereen had met hem te doen. Als het maar geen blinde darmontsteking ia, veronderstelde Hermsen. Mijnheer Dibbelsteen ke^k benauwd. De buurvrouw van twee hoog. kreeg 't ver leden week ook Een half uur later was ze dood, vervolgde hij. Waar hebt u pijn? Aan den linkerkant? Ja. zuchtte boek houder Dibbelsteen, die daar hu stellig de mees te pijn meende te voe len. Hij betastte met twee handen het pijnlijke ge deelte, gelijk 'n neger die voelt of hij genoeg gegeten heeft. Dibbelsteen begon doodsangsten uit te staan. Hij vond geen andere oplossing voor zijn buikraadsel dan blinde darmontsteking. Zweetdruppels parelden over zijn gezicht. Ik moet naar den dokter, prevelde hij tenslotte. Hermsen bestelde bezorgd en brikje. Toen Dibbel steen liefdevol door hem geholpen werd, rook hij dat rijn ondergeschikte van de gelegenheid had gebruik gemaakt om een bittertje te pakken. De tocht was een rit naar Diöbelsteens laatste oordeel. Steunend ging hij de dokterskamer binnen. Na een paar minuten binnen te zijn geweest kwam hij te rug Was het niks? vroeg Hermsen nieuwsgierig. Buikpijn, doodgewone buikpijn, antwoordde hij bedeesd. Bij zijn thuiskomst vroeg mevrouw hem. waar hij 's morgens inderhaast het ondergoed van Johannes Junior had gelaten? Mijnheer brieschte omdat hij uitleg verschuldigd was. In ieder geval ging hij naar de badkamer om het spul te zoeken. Onooglijk toegevouwen kwam hij ermee de trappen afgestommeld. Wat heb je ermee gedaan?, krijschte mevrouw, haar handen in de heupen plantend? Kijk nou eens, die onderbroek is heelemaal verkazeroend. Precies alsof ze reeds iemand aan gehad heeft. Schei toch uit. schei toch uit. met je gezanik, brulde mijnheer, je zou er buikpijn van krijgen. GOTTFRIED VAN GRIENSVEN. een half rnr later was re dood en zacht haar handen nam, „ik zal Arnold verzoeken om zoo min mogelijk over je vader te spreken. Ten slotte is er geen enkele reden, waarom alle details algemeen bekend zouden moeten worden. Rose is dood en Thomas onvindbaar. Het eenige wat iedereen dient te weten, is dat jy Tollhurst niet vermoord hebt en daarvoor is noodig dat Rose's aandeel in de geschie denis niet geheim blyft." „Wel," zei Juffrouw Pamela, terwyi ze, haar spitsen neus wrijvend, opstond: „het is een bijzonder belang wekkend gesprek geweest en ik hoop nu maar dat dit het slot is van alle narigheid." „Als ik de zaak met Arnold in orde heb gemaakt, zullen we er geen woord meer aan verspillen," be loofde de jonker op ernstigen toon. „Rose is dood, Ricky is uit myn leven verdwenen, de kolonel uit dat van Anita en van Thomas zullen we ook nooit meer iets hooren of zien. Dus we kunnen er een streep onder zette." Juffrouw Pamela gaf een andei-e wending aan het discours. „Ik zal eens kyken of de thee klaar is; ik heb bepaalde behoefte aan iets opwekkends na deze lugubere historie." Ein vol waardigheid verliet de oude dame de kamer. Lionel trok Anita in zijn armen. „Waar zijtti de donkere wolken nu, liefste?" Het meisje sloot de oogen. „Ik zie ze niet meer." „Zie je dan kleuren, rose of gouden of „Ik zie niets dan jou," klonk het teeder. „Je bent de liefste vrouw van de wereld En hy kuste haar Innig. Bij de deur werden verdachte echo's hoorbaar. De gelieven keerden zich verbaasd en half-verschrikt om en ze zagen Julius en Julia In een vurige omhelzir-g elkaar kussen. „Ondeugende kinderen," bestrafte de gouvernante blozend, „hoe lang zyn jullie al hier in de kamer?" „O, nog maar een oogenblikje," antwoordde Julia opgewekt. „Ik word natuuriyk bruidsmeisje... in een wit-zyden jurk „En ik de page, die uw sleep draagt,' viel Jullue zyn zusje by. „En u krijgt zeker een reusachtige bruiloftstaart, hè?' „We krygen alles reusachtig," was hot vroolijke bescheid. „We gaan trouwen en dan leven de prins en de prinses lang en gelukkig, net als in een sprookje", vulde Julia aan. En daarop voerden de tweelingen een wilden rondedans om Lio nel en Anita uit. „Ja, net als in een sprookje", herhaalde de jonge man, toen hy zich eindelyk verstaanbaar kon maken, terwijl hy zacht tegen zyn bruid glimlachte. „Het laed is geleden, de moeilykheden en gevaren zyn overwon nen dan komt het huwelijksfeest en daarna vrede en vreugde zonder eind. Net als in een sprookje...'" EINDE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 7