Zaterdag 16 Juli 1932.
SCHAGER COURANT.
Vierde biad. No. 9107
Ernstige relletjes
te Overschie.
HIJ, ZIJ ENT BANKJE.
Terug van de kermis.
Instorting in een
Limburgsche mijn.
Wolkbreuk boven
Bergen op Zoom.
FEUILLETON-
VERTELLINGEN.
Brabantsche brieven.
Communisten contra fascisten. Militaire
politie en mariniers voeren charges uit.
Donderdagavond hebben te Overschie na afloop
een te Schiedam gehouden vergadering, waar
/Tseisten uit Delft en Den Haag aanwezig waren.
relletjes plaats gehad toen de auto's waarmede
JajiuiBwaarts keerden, te ongeveer half elf op Over-
'(ichiesch grondgbied werden opgewacht door een tach-
♦irtal communisten.
De vergadering begon te acht uur, doch reeds ge-
ruimen tijd tevoren stond een groot aantal communis
ten voor het gebouw Eendracht opgesteld, om het den
1 bezoekers der bijeenkomst lastig te maken. De hoofd
inspecteur van politie, de heer Dasoen, en inspecteur
ij31omsma waren met eenige agenten aanwezig. De
'communisten traden weldra handtastelijk op. Daar
«enigen hunner gefouilleerd werden, stelden zij ook
zelf pogingen in het werk om hen. die zij als hun
tegenstanders beschouwden, aan een onderzoek te
I onderwerpen.
- Een Leidsch student uit Rotterdam werd door een
vrouw op eenige fiksche schoppen getracteerd.
De politie, die eerst tamelijk rustig bleef toezien,
'voerde ten slotte een charge uit en sloeg met den
gummistok op los.
Hoofdinspecteur Dasoek, die een stuk gaspijp tegen
'zijn been kreeg, loste een schot in de lucht. De com-
Imunisten holden toen de Tulnlaan op en namen ver
der de wijk in de Plantage.
Toen de auto van den spreker, den heer Baars, in
de Tuinlaan verscheen, wierp men hem een schoen
[achterna, met het gevolg, dat een ruit in gruizele-
<mej\ten viel.
De vergadering verliep rustig, daar zich hierin groo-
;tendeels geestverwanten bevonden.
De politie had veiligheidshalve een vroeg sluitings
uur gedecreteerd en toen men het gebouw verliet,
was het zeer rumoerig in den omtrek.
I Het was duidelijk, dat de communisten de auto's
der zwarthemden opwachtten. Doch deze keerden over
.Rotterdam naar Delft en Den Haag terug.
Te Overschie kreeg de toestand een scherper aan-
'fclen.
Reeds tijdens de vergadering waren fascisten, die
alsnog uit Delft kwamen gereden, waarschijnlijk om
'hun makkers de behulpzame hand te bieden, op den
ÏOverschieschen weg slaags geraakt met communisten.
;die palen over den weg hadden gelegd en met steenen
iwierpen.
I De fascisten bleken gewapend te zijn.
j1 Ook zouden, er schoten gelost zijn en er zouden
«enige gewonden zijn weggedragen die bij den over-
Iftpag werden verbonden.
Er was een detachement mariniers uit Rotterdam ge
arriveerd en tevens was er Rijkspolitie uit Delft tr
hulp gesneld. Burgemeester Bauman van Overschie
volgde het verloop der ongeregeldheden. Met gevelde
bajonet hielden de mariniers op kruispunten de wacht
en voortdurend trokken patrouilles militaire politie in
en om het dorp. Er werd bevel gegeven de ramen
te sluiten en niemand mocht zich op straat vertoonen.
Tegen, twaalf uur was de rust weergekeerd.
Noodlandingen en loopings.
Het gebeurde een dezer warme middagen op het
vredige Willemplein te Rotterdam. Een der talrijke
banken, welke men daar heeft neergezet, om onzen
stadgenooten de gelegenheid te geven, zich tc ver
lustigen in het gezicht op onze vroegere zoo druk
bevaren Maas. bleek ernstig aan gewrichtsziekte te
lijden, zoodat zij op een gegeven moment van louter
uitputting neerzeeg.
Eenige kleine passanten, welwillend geassisteerd
door een paar dito grootere. zetten, door medelijden
bewogen, de kranke weer overeind en wachtten ge
duldig af, of de bezwijming zich soms weer zou her
halen.
't Was warm en drie puffende Hollandsche schoo-
nen wilden dan ook gaarne het bij toeval vrije
bankje benutten om weer eens wat op verhaal te
komen.
Dies namen zij gezamenlijk op het kreunende ge
vaarte plaats, met het noodzakelijk gevolg, dat zij,
onder daverend applaus van eenige kleine en een
paar grootere toeschouwers een prachtige noodlan
ding maakten.
't Liep mooi af. zoodat tot herhaling van de mani
pulatie werd besloten.
't Was warm. en een vreedzame huisvader snakte
naar rust. Hij nam plaats op het vrije bonkje en
maakte een prachtige looping.
't Liep weer mooi af, en het bankje ging dus weer
overeind.
'tBleef warm. zelfs voor verloofde paartjes Hij
vond. dat zij al lang genoeg getippeld had. en daarom
zouden zij hun hoogst ernstige besprekingen maar op
dal fijne „vrije" bankje voortzetten.
Hij nam plaats, en zij wilde dat natuurlijk ook
doen. maar het was al niet meer noodig, want
daar zonk haar trots, onder daverend gelach van
eenige kleine en een paar grootere toeschouwers aan
haar voeten neder.
Alle goede dingen gebeuren in drieën. Zoo dachten
ook eenige dienaren van Hermandad, die juist per
fiets voorbij kwamen. Zij maanden de grootere toe
schouwers tot doorloopen aan. en namen de wankele
pootjes van het wankele bankje mee naar huis.
Er is toch nog wel variatie aan de oevers van onzen
Maasstroom, aldus de „Msb.", waaraan we het bo
venstaand ontleenen.
Auto met vijl inzittenden slaat over den
kop. Twee zwaar gewonden.
Een vijftal bezoekers van de kermis te Oisterwijk
keerde Donderdagnacht met een Ford naar Tilburg
terug. In Oisterwijk hadden de heeren het al vrij
bont gemaakt, zoodat de politie een oogje in 't zeil
hield. Zwaar geladen keerde het gezelschap in uit
gelaten stemming naar Tilburg terug. De chauffeur
J. P.. uit Tilburg, zette er een flinke vaart in. Op den
Bosschen Weg. onder de gerrteente Berkel-Enschot,
sloeg de auto oveilden kop. De chauffeur en een der
andere inzittenden, A. L„ hadden nog de tegenwoor
digheid van geest uit den wagen te springen, doch
de andere passagiers kwamen onder het vehikel te
recht. waar zij bewusteloos en hevig bloedend door
burgemeester Panis, uit Berkel-Enschot, werden ge
vonden.
Terstond ontbood de burgemeester geestelijke en
geneeskundige hulp. Door den Tilburgschen Genees
kundigen Dienst werden de drie slachtoffers naar
het St. Elisabeths-Ziekenhuis overgebracht.
Een van hen, kon. na verbonden te zijn. naar zijn
woning worden overgebracht, de beide anderen had
den en ernstige schodclfractuur bekomen.
Men vreest voor hun leven.
Twee .arbeiders bedolven. Een hunner
aan de gevolgen overleden.
Op de 300 meter-verdieping in de mijn Willem-
Sophia tc Spekholzerheide zijn Dinsdagnacht twee
mijnwerkers onder plotseling afvallend gesteente be
dolven. Zonder verwijl werd het reddingswerk aan
gevangen en na vier uren kon het eerste slachtoffer
bevrijd worden. Hij bleek echter ernstige kwetsuren
te hebben onceloopcn. Met koortsachtigen ijver wer
den daarop de pogingen om ook den tweeden mijn
werker, den gehuwden te bereiken, voortgezet.
Daar men niet wist hoe de ongelukkige er aan toe
zou zijn en men op het ergste was voorbereid, was
ook een kapelaan in 1c mijn afgedaald, om zoo noo
dig geestelijke hulp te verleencn. Na in totaal 13 uur
zwoegen slaagde men er eindelijk in, ook A. te redden.
Zijn toestand was echter van dien aard, dat hij on
verwijld moest worden overgebracht naar hét zieken
huis. Daar is hij den daarop volgenden nacht aan
de gevolgen van de bekomen verwondingen overle
den. De man laat een vrouw en twee kinderen achter.
De spoorlijn Bergen op Zoom Vlissin»
gen door het water vernield.
Woensdagavond heeft een zwaar onweer gewoed
boven Bergen oji Zoom en ofschoon de bliksem geen
schade heeft aangericht, is er toch belangrijke wa
terschade geleden, doordat het onweer vergezeld ging
van een wolkbreuk.
Op tal van plaatsen liepen de kelders vol en he.t
verkeer op den grooten weg Bergen op Zoom—Parijs
ondervond gedurende een uur ernstige stagnatie,
doordat de weg even buiten de kom der gemeente
over een lengte van ongeveer een halven kilometer
onder water stond.
Het overtollige water op dit weggedeelte stroomde
in groote snelheid nabij de stalen brug in een soort
vallei, waarlangs de spoorlijn Bergen op Zoom—Mis
singen ligt. In een half uur tijds was nabij de stalen
brug een gat van ongeveer 35 meter ontstaan en
naar schatting waren drieduizend M3. grond mede
naar omlaag gespoeld. Het gevolg hiervan was, dat
oen groot gedeelte van de spoorlijn Bergen op Zoom-
Vlissingen geheel onder het slijk bedolven werd, ter
wijl het neerstroomende water de bielsen van de rails
over een afstand van 200 meter losspoclde.
De laatste trein naar Vlissingen werd te Bergen op
Zoom opgehouden en na ec.. inspectie langs dc lijn
besloot men den trein langs een ander spoor te lei
den. De vertraging werd hierdoor nog grooter. daar
de trein over het andere spoor zeer langzaam moest
rijden, omdat ook daar het gevaar groot was.
Nabij W'oensdrecht kon de trein met de gewone
snelheid zijn weg vervolgen.
Op de Groote Markt werden in een café vier pla
fonds vernield door het neergutsende water, dat met
groote kracht van het dak van de kerk op het café
terecht kwam.
ONVOORZICHTIGE PROEFNEMING.
Flesch zoutzuur uiteengesprongen*
Te Gernert probeerde de timmermansknecht J. v. H.
uit tijdverdrijf of voor de aardigheid of zoutzuur wil
de branden. Hij goot uit een volle flesch een kopje
vol, doch het goedje" brandde niet. Toen probeerde
hij het met de geheele flesch, welke geruimen tijd in
de zon had gestaan. Met een geweldigen knal sprong
de flesch uiteen en het 1 c.M. dikke glas vloog me
ters in het rond. Dc onvoorzichtige man werd aan
armen en boenen gewond, terwijl ook twee in de
nabijheid spelende meisjes tamelijk ernstige wonden
opliepen.
UI venhout, 12 Juli 1932.
Menier,
't Koren ligt plat van de
jrwaarte. Gebogen onder de
jvracht van de barstensvol-
,1e trossen meel korrels,
pluimend aan de duuzen-
nen toppen van 't rankste
ien schoonste gewas van de
feèrde, maar ok van d*n
hemel.
Heel d'n buiten is zwaar
\an de vrucht. Velden vol
jijpe haver suizelen zacht
jes onder de groote zomer-
stilte, die neerhangt van
de oneindig hooge lochten
op de moeie èèrde, wier
grachten langzaam leegvloeiden in duuzend keer
duuzendvoudige vrucht.
D'n oogst zal niet te laaien zijn op de krakensvolle
wagens.
De beziën-struiken kunnen de vrachten nie dra
ften. De twijgen buigen van d'n wortelvoet af deur
(d'n overdaad van bloedrooie trossen van beziën, die
ideurschijnend te fonkelen hangen in de zon die 't
;sap wèrm mokt binnen de strakke vellekes. 't Blad
jkan de vrucht nie bedekken. Oew handen zijn te
(klein om één twijgske leeg te plukken!
De weelde op d'n buiten is op d'n oogenblik zóów
jkollesaal, da-d-oew oogen 't, niet meer overzien kun-
Sien. Da-d-oew gemoed verdrinkt in d'n overdaad van
alle goeds da nie weg te slèèpen valt van de prop-
■pensvolle akkers!
't Eèrpellaand staat erbij as ik in jaren nie zag.
rt Is as 'n wereld van witte en pèèrse vlinders, zoow
jWemelt. 't donkergroene loof in laten bloei van bloe
sem nog.
- Gezond tot in 't. hart ligt de wortelvrucht te rijpen
pn te drogen in d'n muilen lochten zandbojem, waar
Kie zonnewermte blijft zitten onder 't schuttend blad-
doof.
Amico, als de mcnschheid vergaan mot van ere-
froei, aan Onzelievenirke ligt 't nie. horre!
Op èèrde zijnde, hee-t-ie "t bestaan om mee zeuven
rooien z'n vierduizend volgelingen te voeiën. Zeu-
en kurven-vol bleven over!
Maar van den hemel uit, hee-t-ie. alleen op mijn
jakkers al, van één zakske zaaigoed, schuren vol
Fan goudgeel koren getooverd, waar ik bekaanst gin
(raad mee weet!
Maar ja, toen Hij da wonder voltrok in d'n
Woestijn, toen was .".3 ekonomie nog niet uitgevonden!
V n ekonomie, 'n wetenschap, waarvan me deus da
gen de les hebben geleerd: overvloedige oogsten bren
gen eremoei en hongersnood.
Maar laat ik deuzen schoonen zomerdag niet ver
prutsen aan da geknoei, aan da wèèrgaren. 't Is hier
gin Lausanne. 't Is hier maar 'n stil durpke, waar
't ruischend liedekerin de nie-af-te-kijken korenvelden,
waaruit ons ranke kerktorentje zoow recht omhoog-
piekt, verstaan wordt!
Over dien aard van dingen piekerde-n-ik Zondag
nadenmiddag, toen ik. mee 'n klaproos in m'nen
mond, liep tè baaien deur m'n meter-hooge korenge
was, da-d-hier-en-daar tot aan m'n kin kwam.
Droog as 't koren was, tot knappens-toe, had ik
veur sjekuriteit m'n pepke maar leeggeklopt en weg
gestoken.
De zon bakte-n-'t koren tot krakens en 'nen wèrm-
zuute geur dreef deur de brosse stelen om m'nen kop,
die zat was van den zomer.
M'n oogen vielen dicht van 't veule blondgouwen
licht dat er ketste van die korenzee, waarover 'n win-
deke roosch. da lekker koel aan m'n natte veurhoofd
plakken bleef. Zij-zacht schoof m'n gewas laankst m'n
handen en toen ik m'n oogen laankzaam opentrok, de
weareld wit veur me opengong, toen dreef 'n rond
zwart, dingske aan, wa verderop in 'n volgend voren
tje van 't Looge veld.
Toen 't nader „dreef" zag ik dat 't 'n hoedje was.
En nog wa dichterbije, dat ons pustorke d'r onder
zat, heelegaar verdoken in de weelde van de strui-
sche stengels.
Wa hebben me gelachen, amico, toen me mekaar
zoow teugenkwamen, weggekropen uit de weareld.
,,'t Is goed dat d'n Janus ons nie ziet", zee ik:
„waant dan mokte-n-ie perses-verbaal veur 't loopen
op verbojen grond, menier pustoor."
„Me zijn toch op jouwen eigen akker", lachte-n-ie:
,.en ik docht zoow bij m'n eigen, ze zien mijn toch
nie in dat hooge koren van d'n Dré."
„Oew zwarte hoedje verraadt oe", flusterde-11-ik ge
heimzinnig. „oew -.rullen kleuren 'r beter bij. Maar
alle gekheid op 'n tokske, menier pustoor, nie om
oew wa wijs te maken, ge ziet er weer patent uit,
horre!"
„Dré", zee-t-ie blij-ernstig: ,,'k heb m'n eigen in
gin tijen zoow best gevoeld as deuzen zomer, die is
as 'n werme broeikas. En da's nouw sjuust", zee-t-ie
heel ernstig, z'n witte handje zochtjes op m'nen erm
leggende: „da's nauw sjuust wa zo'n ouw gewas as
ikke noodig hee.
.,Dan zullen me zurgen", gekte-n-ik: „da me-n-et
allebei zoow nog wa houwen. Ditte mot gaauw af
gedaan worren", 'k wees op 't koren: „en dan is
dit weer sjuust wa-d-ik mot hebben veur mijn gewas!"
,,'k Heb oew èèrpels ok zien staan", praatte-n-ie
toen deur: ,,'k heb er bij eenen d'n grond 's open-
gewoeld mee m'nen vinger, maar gefeliciteerd, man;
da's goeie!"
„Ge hedt er verstaand van gekregen, menier
pustoor", bepluimde-ik 'm: „zoow is 't, dn' eerpel
hee-g-et in gin jaren zoow schoon gedaan, tenminste,
d'n .nijne nie!"
,.En heelegaar gin ziek er in", zee-t-ie deskundig.
„Gin vlooienpikske", zee ik.
,,'Nen mooie stiel, d'n jouwe", docht ie hardop. Mee
friemelde-n-ie aan z'n brevierke, da lillijk aan 't
verslijten was.
„Ge meugt aan Sindereklaas wel 's 'nen nuuwe
vragen, menier pustoor", zee ik mee 'n gemokt-ern-
stig gezicht: „ge hedt oew boekske-n-aan flarren ge-
bid".
Toen stak ie 't 'n bietje snel weg, achter in z'nen
soutane en schudde spottend, z'n brosse kopke, rosé
beschaduwd van 't koren. „Nie meer noodig. Dré",
zee-t-ie zachtjes-lachend: „aan 'n nuuw brevier zal
ik nie meer wennen. As 't koren volgend jaar weer
zoow staat, dantoen keek ie me effetjes diep
in m'n oogen: „clan drijft er mijn hoedje nie meer op,
zoowas gij da noemt." Toen kwam ie nog wa dich
terbije en flusterde: ,,'k heb veul schrik van d'n win
ter, Dré".
„Hè, wa stikt da zonnelicht in mn oogen". loog
ik. maar gelukkig zag ie 't nie. want hij bukte z'n
eigen naar 'n korenblomnieke, dat ie af wouw pluk
ken en toch weer staan liet. Teen ie weer recht
stond pèèrlde zweetkralekes onder z'n oogen, zoow
dat de fijne rimpelkraskes er mee vol liepen.
„De zeis gaat er toch over enkele dagen in", zee
ik en mee bukte-n-ik m'n eigen en snee mee m'n sol
daten-knipmes 'nen bos koren af, korenblommen en
klaprozen en 'k had in enkele menuten 'nen veld-
boekee van zomerpracht, die ge mee twee handen
vast moest houwen. „Die brengen me bij oew thuis
menier pustoor", zee ik: „daar bedde nog plazier van,
as hier alles aan schoven staat, wa-d-ik oew veur-
speel!"
„Jaa?" vroeg ie mee blijdschap.
„As twee keer twee vier", vcrassereerde-n-ik.
Hij had gin oog meer veur mijn velden, zoo draaide-
n-ie om d'n bepluimden boekec. vol mee 't vurig rood
en 't hemelsche blaauw van klaproos en korenblom,
overstulpt mee de gouwen rammelende trossen van
de koren-aren, 'nen boekee waar ie heelegaar achter
schuil gong en die nouw van humzelvers was.
Mee z'n bidhandjes plat teugenmekaar gehouwen,
stond ie in d'n boekee te kijken, schuddend mee z'n
kopke en zee: ,,'n zomerjuwecl. 'n pracht, 't is te
veul, te veul. Gad wa-d-is 't toch schoon hier. schoon.'
rijk, oow wa-d-is da-d-'n wonder van schoonheid!"
Hij had er bij kunnen gaan bidden, amico!
„Hedde die ouwe koperen melkkan nog, menier
pustoor?" vroeg ik: „die ge van Trui gekregen hedt
indertijd."
„Da's waar ok", viel ie uit: „daar zetten me die
akkerpracht in Dré, kom mee gaauw jonk: me zet
ten m veur d'n Heiligen Antonius-mee-'t-Kindeke,
d'n Blaauwe z'n huwelijkscadeau, in m'n studeer
kamer!"
Ge wit nog wel, amico. dat dn Blaauwe, kort veur
z'n trouweh 'nen levensgrooten Antonius uit de stad
hee gehaald, mee mijn sjees, as daank veur de oplei
ding in d'n Vragenboek, die ie heelegaar vergeten was,
en waar ie lillijk mee in d'n knoop zat. (D'n Tiest
doet nouw eenmaal nooit halve dingen!)
En zoow zijn me, achter mekaar aanloopend deur
't smalle korenvorentje naar de pastorie gegaan.
Ineens bleef ie staan. „Hè'k oew al bedaankt, Dré?"
„N'eeë", zee ik: „en ge mot t 's durven, menier
pustoor! Maar wa-d-aanders, witte nog margrieten te
staan, die heuren T ok in!"
„Die hè'k toch zeivers", zee-t-ic. z'n oogen ver open
getrokken: „laankst de heg van 't kerkplein, maar ze
zijn wijd op, Dré".
Me gongen laankst de keuken, opzij van de pasto
rie, naar binnen. Daar gaat ie daarveur a 1 tij laankst.
„Mie", zee-t-ie zenuwachtig: „haalt die koperen
melkkan 's veur d'n dag, gaauw asteblieft, 't is veur
deuzen boekee, wa zegde daarvan, van d'n Dré ge
kregen, maar 't mot gaauw in 't water, begrepte!
't Zouw zonde zijn, ee. as ie to lfjen had".
Kalm bekeek Mie de blommen die 'k droeg en zee
niks.
„Goedgekeurd?" vroeg ik.
vHad er nog 'uen bos £eeën ok bij gedaan", zee da
verken: „en 'nen blomkool, 't Is wa moois, da stuk'
korenakker."
,,'n Beetje schaduw heurt 'r altij mij, mier pustoor",
zee ik: „dan koom 't licht van 't schoone nog prachti
ger op d'n veurgrond."
„Ben ik soms dieën schaduw?" vroeg ze me toen.
„Belaange nie, hekskuus Mie", zee ik: ,.'k wil oew
nie te kort doen, horre! Gij zij-d-'n komplete zons-
verdustering mee 'n muts op!"
Menier pustoor zag gin kaans 't zaakje te sussen.
Hij hoestte van d'n lach. Dus Mie wier nog
k waai er.
„Gij! Gij! Gij!" verder kon ze nie komen.
„En toen „Mieke?" vroeg ik.
„Gij zijt d'n onbeschomdste kearel die 'k ken,
dèèr!"
„Mieke', gaf ik vriendelijk trug: „da-zegde daar
zóów printjes, meske, gij krijgt van mijn ók 'nen
boekee! Bij ons thuis staan de braandnetels in vol
len bloei en......"
Toen was ze geblazen.
Menier pustoor vreef mee z'nen rooien zakdoek z'n
gezicht droog, „'k Heb 't er bengauwd van gekre
gen", zee-t-ie heesch: „Dré, wa kunde gij 't toch be-
gaaien!"
„Had 'k dan ongelijk?' vroeg ik.
Maar hij dorst gin neeë te zeggen. Dus kneep ie
7.11 oogen wa dicht en schudde z'n kopke enmee
kwam Mie binnen!
En witte wa ze dee?
Ze zweeg! En cla's veul erger dan da ze opspuit.
Waant as Mie zwijgt, dan kunde 'r gin woord meer
tusschen krijgen! Dan ga ze te keer mee de potten
en pannen of er 'n aardbeving is in 'nen bleksla-
gerswinkel; meer hoef ik er zekers nie van te zeg
gen!
Ze debatteert dan mee louter uitroepteekens, nouw
begrepte 'r wel zo'n bietje van.
Maar ollee, menier pustoor en ik, we hebben nog
wat margrieten in z'nen tuin uitgezocht, de kan
wier ondertusschen opgevreven en toen me in z'n ka
mer zatten aan 'n lekker sigorke en 'n kouw kruiske
bier uit z'nen koelen kelder mee „Toontje"' zooas
wij d'n heilige bij ons in t Zuiën noemen, in de blom
men, toen hè'k genoten, volop genot^l van da-cl-hei-
lig manneke z'n plazier in da stuk zomerweelde, da
heel d'n hoek van z'n kamer opfleurde, ja er 'n ka-
pelleke van mokte mee al die beeldekens en snuiste-
rijkes, mee 't ontroerend crusifix dat er allemaal is
in die kamer.
En as ons 't ongeluk mot overkomen da me da
goeie pustorke verliezen, ge wit wel wa ge hedt
maar nie wat ge krijgt, zee Trui altij, m.r - as
Onzenlieveneer 'm in Z'nen hemel haalt, dan zal 'k
tenminste eiken zomer zo'nen boekee op z'n graf la
ten ruischen
Maar ik hoop da'k m'n nog laank mag houwen.
'k Word altij 'nen beteren mensch as ik 'm spreek.
D'n glaans van d'n hemel hangt om z'n zulverig
zijen krullen.
Van de week ga-g-et koren er af.
't Is op z'n schoonst en dandan komt dc zeis.
Zoóuw is 't nouw eenmaal geregeld.
Ollee. ik schei er af.
'k Ben meer as vol.
Veul groeten van Trui e nas altij gin horke min
der van oewen
toet a vo*e
DRé.