Zaterdag 16 Juli 1932. SCHAGER COURANT. Vierde biad. No. 9107 Ernstige relletjes te Overschie. HIJ, ZIJ ENT BANKJE. Terug van de kermis. Instorting in een Limburgsche mijn. Wolkbreuk boven Bergen op Zoom. FEUILLETON- VERTELLINGEN. Brabantsche brieven. Communisten contra fascisten. Militaire politie en mariniers voeren charges uit. Donderdagavond hebben te Overschie na afloop een te Schiedam gehouden vergadering, waar /Tseisten uit Delft en Den Haag aanwezig waren. relletjes plaats gehad toen de auto's waarmede JajiuiBwaarts keerden, te ongeveer half elf op Over- '(ichiesch grondgbied werden opgewacht door een tach- ♦irtal communisten. De vergadering begon te acht uur, doch reeds ge- ruimen tijd tevoren stond een groot aantal communis ten voor het gebouw Eendracht opgesteld, om het den 1 bezoekers der bijeenkomst lastig te maken. De hoofd inspecteur van politie, de heer Dasoen, en inspecteur ij31omsma waren met eenige agenten aanwezig. De 'communisten traden weldra handtastelijk op. Daar «enigen hunner gefouilleerd werden, stelden zij ook zelf pogingen in het werk om hen. die zij als hun tegenstanders beschouwden, aan een onderzoek te I onderwerpen. - Een Leidsch student uit Rotterdam werd door een vrouw op eenige fiksche schoppen getracteerd. De politie, die eerst tamelijk rustig bleef toezien, 'voerde ten slotte een charge uit en sloeg met den gummistok op los. Hoofdinspecteur Dasoek, die een stuk gaspijp tegen 'zijn been kreeg, loste een schot in de lucht. De com- Imunisten holden toen de Tulnlaan op en namen ver der de wijk in de Plantage. Toen de auto van den spreker, den heer Baars, in de Tuinlaan verscheen, wierp men hem een schoen [achterna, met het gevolg, dat een ruit in gruizele- <mej\ten viel. De vergadering verliep rustig, daar zich hierin groo- ;tendeels geestverwanten bevonden. De politie had veiligheidshalve een vroeg sluitings uur gedecreteerd en toen men het gebouw verliet, was het zeer rumoerig in den omtrek. I Het was duidelijk, dat de communisten de auto's der zwarthemden opwachtten. Doch deze keerden over .Rotterdam naar Delft en Den Haag terug. Te Overschie kreeg de toestand een scherper aan- 'fclen. Reeds tijdens de vergadering waren fascisten, die alsnog uit Delft kwamen gereden, waarschijnlijk om 'hun makkers de behulpzame hand te bieden, op den ÏOverschieschen weg slaags geraakt met communisten. ;die palen over den weg hadden gelegd en met steenen iwierpen. I De fascisten bleken gewapend te zijn. j1 Ook zouden, er schoten gelost zijn en er zouden «enige gewonden zijn weggedragen die bij den over- Iftpag werden verbonden. Er was een detachement mariniers uit Rotterdam ge arriveerd en tevens was er Rijkspolitie uit Delft tr hulp gesneld. Burgemeester Bauman van Overschie volgde het verloop der ongeregeldheden. Met gevelde bajonet hielden de mariniers op kruispunten de wacht en voortdurend trokken patrouilles militaire politie in en om het dorp. Er werd bevel gegeven de ramen te sluiten en niemand mocht zich op straat vertoonen. Tegen, twaalf uur was de rust weergekeerd. Noodlandingen en loopings. Het gebeurde een dezer warme middagen op het vredige Willemplein te Rotterdam. Een der talrijke banken, welke men daar heeft neergezet, om onzen stadgenooten de gelegenheid te geven, zich tc ver lustigen in het gezicht op onze vroegere zoo druk bevaren Maas. bleek ernstig aan gewrichtsziekte te lijden, zoodat zij op een gegeven moment van louter uitputting neerzeeg. Eenige kleine passanten, welwillend geassisteerd door een paar dito grootere. zetten, door medelijden bewogen, de kranke weer overeind en wachtten ge duldig af, of de bezwijming zich soms weer zou her halen. 't Was warm en drie puffende Hollandsche schoo- nen wilden dan ook gaarne het bij toeval vrije bankje benutten om weer eens wat op verhaal te komen. Dies namen zij gezamenlijk op het kreunende ge vaarte plaats, met het noodzakelijk gevolg, dat zij, onder daverend applaus van eenige kleine en een paar grootere toeschouwers een prachtige noodlan ding maakten. 't Liep mooi af. zoodat tot herhaling van de mani pulatie werd besloten. 't Was warm. en een vreedzame huisvader snakte naar rust. Hij nam plaats op het vrije bonkje en maakte een prachtige looping. 't Liep weer mooi af, en het bankje ging dus weer overeind. 'tBleef warm. zelfs voor verloofde paartjes Hij vond. dat zij al lang genoeg getippeld had. en daarom zouden zij hun hoogst ernstige besprekingen maar op dal fijne „vrije" bankje voortzetten. Hij nam plaats, en zij wilde dat natuurlijk ook doen. maar het was al niet meer noodig, want daar zonk haar trots, onder daverend gelach van eenige kleine en een paar grootere toeschouwers aan haar voeten neder. Alle goede dingen gebeuren in drieën. Zoo dachten ook eenige dienaren van Hermandad, die juist per fiets voorbij kwamen. Zij maanden de grootere toe schouwers tot doorloopen aan. en namen de wankele pootjes van het wankele bankje mee naar huis. Er is toch nog wel variatie aan de oevers van onzen Maasstroom, aldus de „Msb.", waaraan we het bo venstaand ontleenen. Auto met vijl inzittenden slaat over den kop. Twee zwaar gewonden. Een vijftal bezoekers van de kermis te Oisterwijk keerde Donderdagnacht met een Ford naar Tilburg terug. In Oisterwijk hadden de heeren het al vrij bont gemaakt, zoodat de politie een oogje in 't zeil hield. Zwaar geladen keerde het gezelschap in uit gelaten stemming naar Tilburg terug. De chauffeur J. P.. uit Tilburg, zette er een flinke vaart in. Op den Bosschen Weg. onder de gerrteente Berkel-Enschot, sloeg de auto oveilden kop. De chauffeur en een der andere inzittenden, A. L„ hadden nog de tegenwoor digheid van geest uit den wagen te springen, doch de andere passagiers kwamen onder het vehikel te recht. waar zij bewusteloos en hevig bloedend door burgemeester Panis, uit Berkel-Enschot, werden ge vonden. Terstond ontbood de burgemeester geestelijke en geneeskundige hulp. Door den Tilburgschen Genees kundigen Dienst werden de drie slachtoffers naar het St. Elisabeths-Ziekenhuis overgebracht. Een van hen, kon. na verbonden te zijn. naar zijn woning worden overgebracht, de beide anderen had den en ernstige schodclfractuur bekomen. Men vreest voor hun leven. Twee .arbeiders bedolven. Een hunner aan de gevolgen overleden. Op de 300 meter-verdieping in de mijn Willem- Sophia tc Spekholzerheide zijn Dinsdagnacht twee mijnwerkers onder plotseling afvallend gesteente be dolven. Zonder verwijl werd het reddingswerk aan gevangen en na vier uren kon het eerste slachtoffer bevrijd worden. Hij bleek echter ernstige kwetsuren te hebben onceloopcn. Met koortsachtigen ijver wer den daarop de pogingen om ook den tweeden mijn werker, den gehuwden te bereiken, voortgezet. Daar men niet wist hoe de ongelukkige er aan toe zou zijn en men op het ergste was voorbereid, was ook een kapelaan in 1c mijn afgedaald, om zoo noo dig geestelijke hulp te verleencn. Na in totaal 13 uur zwoegen slaagde men er eindelijk in, ook A. te redden. Zijn toestand was echter van dien aard, dat hij on verwijld moest worden overgebracht naar hét zieken huis. Daar is hij den daarop volgenden nacht aan de gevolgen van de bekomen verwondingen overle den. De man laat een vrouw en twee kinderen achter. De spoorlijn Bergen op Zoom Vlissin» gen door het water vernield. Woensdagavond heeft een zwaar onweer gewoed boven Bergen oji Zoom en ofschoon de bliksem geen schade heeft aangericht, is er toch belangrijke wa terschade geleden, doordat het onweer vergezeld ging van een wolkbreuk. Op tal van plaatsen liepen de kelders vol en he.t verkeer op den grooten weg Bergen op Zoom—Parijs ondervond gedurende een uur ernstige stagnatie, doordat de weg even buiten de kom der gemeente over een lengte van ongeveer een halven kilometer onder water stond. Het overtollige water op dit weggedeelte stroomde in groote snelheid nabij de stalen brug in een soort vallei, waarlangs de spoorlijn Bergen op Zoom—Mis singen ligt. In een half uur tijds was nabij de stalen brug een gat van ongeveer 35 meter ontstaan en naar schatting waren drieduizend M3. grond mede naar omlaag gespoeld. Het gevolg hiervan was, dat oen groot gedeelte van de spoorlijn Bergen op Zoom- Vlissingen geheel onder het slijk bedolven werd, ter wijl het neerstroomende water de bielsen van de rails over een afstand van 200 meter losspoclde. De laatste trein naar Vlissingen werd te Bergen op Zoom opgehouden en na ec.. inspectie langs dc lijn besloot men den trein langs een ander spoor te lei den. De vertraging werd hierdoor nog grooter. daar de trein over het andere spoor zeer langzaam moest rijden, omdat ook daar het gevaar groot was. Nabij W'oensdrecht kon de trein met de gewone snelheid zijn weg vervolgen. Op de Groote Markt werden in een café vier pla fonds vernield door het neergutsende water, dat met groote kracht van het dak van de kerk op het café terecht kwam. ONVOORZICHTIGE PROEFNEMING. Flesch zoutzuur uiteengesprongen* Te Gernert probeerde de timmermansknecht J. v. H. uit tijdverdrijf of voor de aardigheid of zoutzuur wil de branden. Hij goot uit een volle flesch een kopje vol, doch het goedje" brandde niet. Toen probeerde hij het met de geheele flesch, welke geruimen tijd in de zon had gestaan. Met een geweldigen knal sprong de flesch uiteen en het 1 c.M. dikke glas vloog me ters in het rond. Dc onvoorzichtige man werd aan armen en boenen gewond, terwijl ook twee in de nabijheid spelende meisjes tamelijk ernstige wonden opliepen. UI venhout, 12 Juli 1932. Menier, 't Koren ligt plat van de jrwaarte. Gebogen onder de jvracht van de barstensvol- ,1e trossen meel korrels, pluimend aan de duuzen- nen toppen van 't rankste ien schoonste gewas van de feèrde, maar ok van d*n hemel. Heel d'n buiten is zwaar \an de vrucht. Velden vol jijpe haver suizelen zacht jes onder de groote zomer- stilte, die neerhangt van de oneindig hooge lochten op de moeie èèrde, wier grachten langzaam leegvloeiden in duuzend keer duuzendvoudige vrucht. D'n oogst zal niet te laaien zijn op de krakensvolle wagens. De beziën-struiken kunnen de vrachten nie dra ften. De twijgen buigen van d'n wortelvoet af deur (d'n overdaad van bloedrooie trossen van beziën, die ideurschijnend te fonkelen hangen in de zon die 't ;sap wèrm mokt binnen de strakke vellekes. 't Blad jkan de vrucht nie bedekken. Oew handen zijn te (klein om één twijgske leeg te plukken! De weelde op d'n buiten is op d'n oogenblik zóów jkollesaal, da-d-oew oogen 't, niet meer overzien kun- Sien. Da-d-oew gemoed verdrinkt in d'n overdaad van alle goeds da nie weg te slèèpen valt van de prop- ■pensvolle akkers! 't Eèrpellaand staat erbij as ik in jaren nie zag. rt Is as 'n wereld van witte en pèèrse vlinders, zoow jWemelt. 't donkergroene loof in laten bloei van bloe sem nog. - Gezond tot in 't. hart ligt de wortelvrucht te rijpen pn te drogen in d'n muilen lochten zandbojem, waar Kie zonnewermte blijft zitten onder 't schuttend blad- doof. Amico, als de mcnschheid vergaan mot van ere- froei, aan Onzelievenirke ligt 't nie. horre! Op èèrde zijnde, hee-t-ie "t bestaan om mee zeuven rooien z'n vierduizend volgelingen te voeiën. Zeu- en kurven-vol bleven over! Maar van den hemel uit, hee-t-ie. alleen op mijn jakkers al, van één zakske zaaigoed, schuren vol Fan goudgeel koren getooverd, waar ik bekaanst gin (raad mee weet! Maar ja, toen Hij da wonder voltrok in d'n Woestijn, toen was .".3 ekonomie nog niet uitgevonden! V n ekonomie, 'n wetenschap, waarvan me deus da gen de les hebben geleerd: overvloedige oogsten bren gen eremoei en hongersnood. Maar laat ik deuzen schoonen zomerdag niet ver prutsen aan da geknoei, aan da wèèrgaren. 't Is hier gin Lausanne. 't Is hier maar 'n stil durpke, waar 't ruischend liedekerin de nie-af-te-kijken korenvelden, waaruit ons ranke kerktorentje zoow recht omhoog- piekt, verstaan wordt! Over dien aard van dingen piekerde-n-ik Zondag nadenmiddag, toen ik. mee 'n klaproos in m'nen mond, liep tè baaien deur m'n meter-hooge korenge was, da-d-hier-en-daar tot aan m'n kin kwam. Droog as 't koren was, tot knappens-toe, had ik veur sjekuriteit m'n pepke maar leeggeklopt en weg gestoken. De zon bakte-n-'t koren tot krakens en 'nen wèrm- zuute geur dreef deur de brosse stelen om m'nen kop, die zat was van den zomer. M'n oogen vielen dicht van 't veule blondgouwen licht dat er ketste van die korenzee, waarover 'n win- deke roosch. da lekker koel aan m'n natte veurhoofd plakken bleef. Zij-zacht schoof m'n gewas laankst m'n handen en toen ik m'n oogen laankzaam opentrok, de weareld wit veur me opengong, toen dreef 'n rond zwart, dingske aan, wa verderop in 'n volgend voren tje van 't Looge veld. Toen 't nader „dreef" zag ik dat 't 'n hoedje was. En nog wa dichterbije, dat ons pustorke d'r onder zat, heelegaar verdoken in de weelde van de strui- sche stengels. Wa hebben me gelachen, amico, toen me mekaar zoow teugenkwamen, weggekropen uit de weareld. ,,'t Is goed dat d'n Janus ons nie ziet", zee ik: „waant dan mokte-n-ie perses-verbaal veur 't loopen op verbojen grond, menier pustoor." „Me zijn toch op jouwen eigen akker", lachte-n-ie: ,.en ik docht zoow bij m'n eigen, ze zien mijn toch nie in dat hooge koren van d'n Dré." „Oew zwarte hoedje verraadt oe", flusterde-11-ik ge heimzinnig. „oew -.rullen kleuren 'r beter bij. Maar alle gekheid op 'n tokske, menier pustoor, nie om oew wa wijs te maken, ge ziet er weer patent uit, horre!" „Dré", zee-t-ie blij-ernstig: ,,'k heb m'n eigen in gin tijen zoow best gevoeld as deuzen zomer, die is as 'n werme broeikas. En da's nouw sjuust", zee-t-ie heel ernstig, z'n witte handje zochtjes op m'nen erm leggende: „da's nauw sjuust wa zo'n ouw gewas as ikke noodig hee. .,Dan zullen me zurgen", gekte-n-ik: „da me-n-et allebei zoow nog wa houwen. Ditte mot gaauw af gedaan worren", 'k wees op 't koren: „en dan is dit weer sjuust wa-d-ik mot hebben veur mijn gewas!" ,,'k Heb oew èèrpels ok zien staan", praatte-n-ie toen deur: ,,'k heb er bij eenen d'n grond 's open- gewoeld mee m'nen vinger, maar gefeliciteerd, man; da's goeie!" „Ge hedt er verstaand van gekregen, menier pustoor", bepluimde-ik 'm: „zoow is 't, dn' eerpel hee-g-et in gin jaren zoow schoon gedaan, tenminste, d'n .nijne nie!" ,.En heelegaar gin ziek er in", zee-t-ie deskundig. „Gin vlooienpikske", zee ik. ,,'Nen mooie stiel, d'n jouwe", docht ie hardop. Mee friemelde-n-ie aan z'n brevierke, da lillijk aan 't verslijten was. „Ge meugt aan Sindereklaas wel 's 'nen nuuwe vragen, menier pustoor", zee ik mee 'n gemokt-ern- stig gezicht: „ge hedt oew boekske-n-aan flarren ge- bid". Toen stak ie 't 'n bietje snel weg, achter in z'nen soutane en schudde spottend, z'n brosse kopke, rosé beschaduwd van 't koren. „Nie meer noodig. Dré", zee-t-ie zachtjes-lachend: „aan 'n nuuw brevier zal ik nie meer wennen. As 't koren volgend jaar weer zoow staat, dantoen keek ie me effetjes diep in m'n oogen: „clan drijft er mijn hoedje nie meer op, zoowas gij da noemt." Toen kwam ie nog wa dich terbije en flusterde: ,,'k heb veul schrik van d'n win ter, Dré". „Hè, wa stikt da zonnelicht in mn oogen". loog ik. maar gelukkig zag ie 't nie. want hij bukte z'n eigen naar 'n korenblomnieke, dat ie af wouw pluk ken en toch weer staan liet. Teen ie weer recht stond pèèrlde zweetkralekes onder z'n oogen, zoow dat de fijne rimpelkraskes er mee vol liepen. „De zeis gaat er toch over enkele dagen in", zee ik en mee bukte-n-ik m'n eigen en snee mee m'n sol daten-knipmes 'nen bos koren af, korenblommen en klaprozen en 'k had in enkele menuten 'nen veld- boekee van zomerpracht, die ge mee twee handen vast moest houwen. „Die brengen me bij oew thuis menier pustoor", zee ik: „daar bedde nog plazier van, as hier alles aan schoven staat, wa-d-ik oew veur- speel!" „Jaa?" vroeg ie mee blijdschap. „As twee keer twee vier", vcrassereerde-n-ik. Hij had gin oog meer veur mijn velden, zoo draaide- n-ie om d'n bepluimden boekec. vol mee 't vurig rood en 't hemelsche blaauw van klaproos en korenblom, overstulpt mee de gouwen rammelende trossen van de koren-aren, 'nen boekee waar ie heelegaar achter schuil gong en die nouw van humzelvers was. Mee z'n bidhandjes plat teugenmekaar gehouwen, stond ie in d'n boekee te kijken, schuddend mee z'n kopke en zee: ,,'n zomerjuwecl. 'n pracht, 't is te veul, te veul. Gad wa-d-is 't toch schoon hier. schoon.' rijk, oow wa-d-is da-d-'n wonder van schoonheid!" Hij had er bij kunnen gaan bidden, amico! „Hedde die ouwe koperen melkkan nog, menier pustoor?" vroeg ik: „die ge van Trui gekregen hedt indertijd." „Da's waar ok", viel ie uit: „daar zetten me die akkerpracht in Dré, kom mee gaauw jonk: me zet ten m veur d'n Heiligen Antonius-mee-'t-Kindeke, d'n Blaauwe z'n huwelijkscadeau, in m'n studeer kamer!" Ge wit nog wel, amico. dat dn Blaauwe, kort veur z'n trouweh 'nen levensgrooten Antonius uit de stad hee gehaald, mee mijn sjees, as daank veur de oplei ding in d'n Vragenboek, die ie heelegaar vergeten was, en waar ie lillijk mee in d'n knoop zat. (D'n Tiest doet nouw eenmaal nooit halve dingen!) En zoow zijn me, achter mekaar aanloopend deur 't smalle korenvorentje naar de pastorie gegaan. Ineens bleef ie staan. „Hè'k oew al bedaankt, Dré?" „N'eeë", zee ik: „en ge mot t 's durven, menier pustoor! Maar wa-d-aanders, witte nog margrieten te staan, die heuren T ok in!" „Die hè'k toch zeivers", zee-t-ic. z'n oogen ver open getrokken: „laankst de heg van 't kerkplein, maar ze zijn wijd op, Dré". Me gongen laankst de keuken, opzij van de pasto rie, naar binnen. Daar gaat ie daarveur a 1 tij laankst. „Mie", zee-t-ie zenuwachtig: „haalt die koperen melkkan 's veur d'n dag, gaauw asteblieft, 't is veur deuzen boekee, wa zegde daarvan, van d'n Dré ge kregen, maar 't mot gaauw in 't water, begrepte! 't Zouw zonde zijn, ee. as ie to lfjen had". Kalm bekeek Mie de blommen die 'k droeg en zee niks. „Goedgekeurd?" vroeg ik. vHad er nog 'uen bos £eeën ok bij gedaan", zee da verken: „en 'nen blomkool, 't Is wa moois, da stuk' korenakker." ,,'n Beetje schaduw heurt 'r altij mij, mier pustoor", zee ik: „dan koom 't licht van 't schoone nog prachti ger op d'n veurgrond." „Ben ik soms dieën schaduw?" vroeg ze me toen. „Belaange nie, hekskuus Mie", zee ik: ,.'k wil oew nie te kort doen, horre! Gij zij-d-'n komplete zons- verdustering mee 'n muts op!" Menier pustoor zag gin kaans 't zaakje te sussen. Hij hoestte van d'n lach. Dus Mie wier nog k waai er. „Gij! Gij! Gij!" verder kon ze nie komen. „En toen „Mieke?" vroeg ik. „Gij zijt d'n onbeschomdste kearel die 'k ken, dèèr!" „Mieke', gaf ik vriendelijk trug: „da-zegde daar zóów printjes, meske, gij krijgt van mijn ók 'nen boekee! Bij ons thuis staan de braandnetels in vol len bloei en......" Toen was ze geblazen. Menier pustoor vreef mee z'nen rooien zakdoek z'n gezicht droog, „'k Heb 't er bengauwd van gekre gen", zee-t-ie heesch: „Dré, wa kunde gij 't toch be- gaaien!" „Had 'k dan ongelijk?' vroeg ik. Maar hij dorst gin neeë te zeggen. Dus kneep ie 7.11 oogen wa dicht en schudde z'n kopke enmee kwam Mie binnen! En witte wa ze dee? Ze zweeg! En cla's veul erger dan da ze opspuit. Waant as Mie zwijgt, dan kunde 'r gin woord meer tusschen krijgen! Dan ga ze te keer mee de potten en pannen of er 'n aardbeving is in 'nen bleksla- gerswinkel; meer hoef ik er zekers nie van te zeg gen! Ze debatteert dan mee louter uitroepteekens, nouw begrepte 'r wel zo'n bietje van. Maar ollee, menier pustoor en ik, we hebben nog wat margrieten in z'nen tuin uitgezocht, de kan wier ondertusschen opgevreven en toen me in z'n ka mer zatten aan 'n lekker sigorke en 'n kouw kruiske bier uit z'nen koelen kelder mee „Toontje"' zooas wij d'n heilige bij ons in t Zuiën noemen, in de blom men, toen hè'k genoten, volop genot^l van da-cl-hei- lig manneke z'n plazier in da stuk zomerweelde, da heel d'n hoek van z'n kamer opfleurde, ja er 'n ka- pelleke van mokte mee al die beeldekens en snuiste- rijkes, mee 't ontroerend crusifix dat er allemaal is in die kamer. En as ons 't ongeluk mot overkomen da me da goeie pustorke verliezen, ge wit wel wa ge hedt maar nie wat ge krijgt, zee Trui altij, m.r - as Onzenlieveneer 'm in Z'nen hemel haalt, dan zal 'k tenminste eiken zomer zo'nen boekee op z'n graf la ten ruischen Maar ik hoop da'k m'n nog laank mag houwen. 'k Word altij 'nen beteren mensch as ik 'm spreek. D'n glaans van d'n hemel hangt om z'n zulverig zijen krullen. Van de week ga-g-et koren er af. 't Is op z'n schoonst en dandan komt dc zeis. Zoóuw is 't nouw eenmaal geregeld. Ollee. ik schei er af. 'k Ben meer as vol. Veul groeten van Trui e nas altij gin horke min der van oewen toet a vo*e DRé.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 13