imt/f; Het wonder. Het gestolen luchtballonnetje of De geschiedenis van twee deugnieten, WARE WOORDEN. WETENSWAARDIGHEDEN. Planten in Kamer en Tuin. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 6 Augustus 1932. No. 9119. ZATERDAG AVONDSCHETS Een vreemde geschiedenis, door SLROLF. (Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden). NU, het hoeft feitelijk niemand te verwonderen, dat de Amsterdamsche gemeentetram niet populair is, want de meneer, die groote haast scheen te hebben, had al volle vijf minuten in de hitte heen en weer ge-ijsbcerd en nog was de tram met het nummer dan hij kennelijk moest hebben, niet op komen dagen. Woedend liep de wachtende meneer tenslotte het wachthuisje van de tram in, en zette zich op de bank neer. zonder een blik te schenken aan het oude mannetje, dat daar al veel eerder zitplaats had Ingenomen en lekker op zijn dooie gemak, de handen op een stokje geleund, van het koesterende zonnetje zat te genieten. Het was een heel oud, braaf mannetje, met een hoog zijden petje op en een antiek jaketje, mode 1890. Niet zoodra had de heer in het tramhuisje plaats genomen, of het oude mannetje legde voorzichtig zijn stokje naast zich op de bank. boog zich zachtjes kreu nend voorover en vischte vanuit de diepten van zijn achterzak een oude, verkreukelde krant op, die hij aanstonds aanving ijverig te lezen. De ongeduldig wachtende heer had al herhaaldelijk het huisje rond gekeken, liet toen zijn blik rusten op het plotseling in zijn krant verdiepte mannetje, trok een verbaasd gezicht, keek nog eens goed en moest dan, ondanks zijn geirriteerde stemming, glimlachen... Want het oude mannetje, dat zoo hevig in zijn lectuur verdiept scheen... had de krant omgekeerd voor zich, ondersteboven. De meneer bukte zich wat en keek nog nauwkeuriger. Zijn glimlach werd een grijns. De krant droeg een datum van twee jaar geleden! Het oude mannetje, dat vanonder den klep van zijn zijden petje blijkbaar de bewegingen van den meneer had gadegeslagen, keek op. Toen zijn blikken dien van den heer ontmoetten, glunderde zijn heele ge- Zicht. Hij knikte familiaar en sprak dan met een be vende oudemannetjesstem, die hol klonk, zooals wel meer bij doove menschen het geval is: „Jaja, dat haddu niet gedocht, hè? Tja, maar ik bin het toch •waarachies, hoor! Tjaja!" De meneer begreep er geen snars van en zijn gelaat drukte dan ook komische verbazing uit, waarop het oude mannetje met een hakige, kromme vinger op een groote advertentie bij een foto in het naar buiten ge keerde blad wees en zei: „Tjaja, dat doch U niet, wat, dattik dat was, hè? Wil U wel geloofe, dat de heele stad me temet ken? 'k Laak de konegin wel, paha! De bure binne soo saloers as de weerlich! Pèhè! Wat zeidu, ozoo!" De meneer keek eens naar de groote advertentie en las, naast het portret van een jongeman, in de klee- dij van de zeventiger jaren, de volgende merkwaar dige regelen: „Opzienbarende ontdekking! Het levens-elixer uitgevonden! Een grijsaard van 82 jaar wordt weder jong en wordt van blindheid en doofheid genezen door ons patentgeneesmiddel „Juveniola". Prijs per flacon, voldoende voor drie weken, slechts f 5.Laboratorium Dokter Zwindel". Het oude mannetje keek den heer met groote zelf voldoening aan en ging dan voort: „Nou zieddu toch sekers wel, dat ik het bin, wat? Fijn petretje, vinnu niet? Ja, de bure binne soo jaloers as de pip. Omdatte sij de kans niet krijge, d'rlui petret in de krant te krijge. Teminste op een fesoendelukke menier. Niet soas die gooser van vierhoog-achter die se petret in 't pelisieblad sting overlaast! Nee, ik hep 't eerreluk evrdiend. Aaardige snuiter, die dokter Zwin del. Een echte fijne, deftige heer, met witte slobber kousen over se schoene en een echt vergulde horre- losieketting. Ja, voorverleje jaar kompt ie me heelemaal bij me thuis opzoeke, driehoog-achter en toe geeft Is me een aardig flessie en hij zei ook wat teuge me, maar dat kon ik niet goed verstaan. Want U mot wete, ik bin een klein pietsie hardhoorig. snappuwel? Niet effetief doof, maar alleenig een beetje hardhoorig. Ik versting alleenig, dattie nog eens terug zou komme. En ik had me bril ook niet goed bij de hand, zoodat ik niet kon zien, wat of d'r op dat flessie sting ge- schrcve. Maar het was een aardig flessie en het goed je rook ook zoo vreemd, dat ik bij me eiges dacht: dat is vast en seker vlekkenwater! Nou had ik juist op me jassie gemorst. Ik dee toen een paar druppels uit het flessie erop. Nou, het was reuzesterk. Er brandden kompleet een paar gate in me jassie. Maar de vlekke waren meteen weg! Best goedje was het hoor, en sterk, nou, daarvan niet. Maar later zeit me vrouw teuge me, dat het druppels zijn om in te neme tege de doovigheid en de bijziendheid, elke dag tien druppels. Nou, ik hou niet soo van dat spul, ik hèt liefers een spatje, nou u en dan ik! Pèhè! Nou, en laat die dokter Zwindel nou een paar dage later weer terug komme en vragen of het niet geholpen hep? Nou reuze, zei ik, het is sterk goedje en de vlekke benne heelemaal weg. Nou, dat was ook zoo. En het flessie was heelemaal leeg. Dat komt, omdat me vrouw het met uws permissie op een zekere plaats had weg gegooid, omdat het zoo stonk, zee ze. Maar natuurlijk kon ik dat niet an die aardige dokter vertelle. Nou en toen zeidie weer: Wil U da maar effe teekenen en heppu niet een petretje van U? Ik heb toen me naam op een papiertje gezet. Ik wist niet wat erop stond, maar die aardig dokter Zwindel zee dat het goed was. Nou, en toen heb ik hem een trouwpetret van me ge geven. Nou, en toe later kwamme de bure me de krant brengen en me vertelle, asdat ik van levens lange doofheid en blindheid genezen was. Ik wis niet wat ik hoorde, want ik wist er niks van! Hoe is 't mogelijk, niet? Ja, een mensch ken wat beleven, as ie oud wordt. Maar het is toch waar., want het staat hier in de krant, ziet u wel? Kijk U maar eens goed..." „Ja," zei de meneer glimlachend. „Maar U heeft de krant onderste-boven, leest U altijd zoo?" Het oude mannetje keek aandachtig naar de lippen van den meneer, bracht dan een knokelige hand naar zijn oor en dreunde: „Ik verstaan U niet persies, ik bin wat hardhoorig, ja, niet effetief doof, maar al leenig wat hardhoorig!" De meneer herhaalde zijn vraag zoo luid, dat voor bijgangers dachten, dat hij hoogloopende ruzie maakte. Het mannetje knikte nu vriendelijk-begrijpend en ant woordde, een klein beetje gepikeerd: „Nou, nou, het ken wel wat minder, U hoeft niet zoo te schreeuwen, ik verstaan U makkelijk, ik bin niet doof. Ja, net wat U zeit, die mense van boven, ja, die zijne reuze- saloers, maar net assu zegt, dat gaat altijd zoo. Ze ken- ne de zon in 't water niet zien schijne. Dag, meneer!" Klein is de doorn, dien niemand ziet, maar wondt hij, dan vergeet men hem niet. o Gelukkig de mensch. die een goede moeder heeft en haar lange jaren mag bezitten. Bij haar gevoelen wij ons veilig en gerust zij begrijpt ons zij alleen kan daarom ons troosten als geen ander, want bij haar zijn we kind! o Bij het koken en bruisen stijgt het schuim omhoog, bij rustige werking de room. o Niet ieder z'n weg is met wolken bevracht Voor den één is daar zon, voor den ander is 't nacht. -.Maar God weet het alles en aan 't einde der baan, Zullen we èn de zon èn de wolken verstaan. o Groote zielen zijn het zachtst in hun oordeel. o Het is niet de vraag, welke rol wij op het schouw- tooneel der wereld spelen, maar wel op welke wijze wij haar vervullen. o De macht, die alle dingen aanvaardt en draagt is de vergevende liefde. Is het U bekend: dat in Amerika 28 millioen vrouwen het stemrecht hebben? dat Berlijn 360 K.M. van de zee is gelegen, doch niettemin te water te bereiken is door kanalen, die met de Elbe en de Oder in verbinding staan? dat men er in geslaagd is de teere huid van Nieuw- Zeelandsche goutlvisschen te looien, zoodat men van deze teere goudvisschenhuidjes avondschoentjes voor dames kan maken? dat het eerste adresboek van New-York City in 1786 werd uitgegeven en 846 namen telde? (Vragen en Mededeelingen, deze rubriek betreffende^ in te zenden aan den heer K. VAN KEULEN, Lootsstraat 24, Amsterdam (West). PALMEN. Van Mw. A. K.—B. te Burgerbug ontving ik het volgende schrijven: M„ Gaarne ontving ik van U eens eenige inlichtingen over de palm. Ik heb van 't voorjaar een klein potje gekocht, waarin vier palmpjes bij elkaar staan. Nu was mijn plan om ze in een grooteren pot te zetten. Moeten ze nu bij elkaar vandaan en kan ik dat nu doen of moet ik tot den herfst wachten? In afwachting, A. K.B., Burgerbrifg. Antwoord: Het is best dat u de palmen verpot en in een grooteren pot wilt zetten. Ik zou ze bij elkaar vandaan halen en wel twee aan twee in een grooteren pot zetten. U zegt immers zelf, dat u een klein potje gekocht hebt. U moet echter nu niet verpotten of in den herfst, maar dit werkje moet in het voorjaar gebeuren. Ik kan u daarbij nog op het volgende wijzen: Bij het verplanten moet u zeer voorzichtig zijn. De palmen toch bezitten een zeer sterk wortelgestel, zij hebben daarbij betrekkelijk weinig haarwortels. Nadat U den palm uit den pot genomen hebt, moet U de kluit voorzichtig los maken, U mag aan de gezonde wortels ln het geheel niet snijden, daar de ingesneden palmwortels zich meestal niet vertakken, doch geheel afsterven. U doet het best de palmen te zetten in een mengsel van twee deelen blad- of heide-aarde en een deel broeiaarde, welke grondsoorten U wel bij een bloemist kunt koopen. Ik hoop U zoo voldoende ingelicht te hebben en wensch U verder veel succes met uw planten. DE BEMESTING DER POTPLANTEN. Bij het kweeken van planten geldt het tamelijk wel als regel, dat men verplanten moet, wanneer de pot met wortels volgroeid is en de aarde dus geen voed sel meer bevat. Het verplanten is echter niet ten allen tijde even raadzaam. Heeft men teere planten, dan is het, door het verre seizoen, dikwijls onmogelijk gewor den bij grootere planten, vooral kuipplanten. is het vaak te kostbaar en te lastig en bij de, in het voor jaar, met bloemplanten bezette waranda- en balcon- bakjes is het meestal onmogelijk. Groeien de planten in al deze gevallen goed en wil men ze wat goed doen, dan is het raadzaam om mest te gebruiken. Wil men van de bemesting een goede werking ver wachten, dan moet men er voorzichtig mee zijn en haar slechts toepassen bij gezonde, goed bewortelde planten. Zieke planten of gewassen, die in haar rust tijd zijr mogen nooit bemest worden. Fraai bloeiende planten mogen pas dan bemest worden, wanneer de bloemknoppen zich beginnen te ontwikkelen, doet men dit vroeger, dan zal men wel een sterke bladontwikkeling, doch geen bloemen krij gen. Gewoonlijk begint men met de bemesting in de maanden Mei en Juni en, al naar den aard der te behandelen planten en van den te gebruiken mest, herhaalt men dit met tusschenruimten van vier tot veertien dagen. (Wordt voortgezet). 405. De aap, de achtervolging moede Hard, dat hij geloopen had; Ja, dacht hij, ik blijf wat rustig zitten, Voor ik naar beneden ga. En boven had hij een pot verf gevonden, Meende dat het een jampot was. Maar toen hij de verf geproefd had, zei hij: Die pot komt me nog wel te pas. 406. Toen zij het dorp waren genaderd, Onder het maken van kabaal, Zagen zij een aantal leeuwen loopen, Vies en vuil en heel erg vaal. Men kroop nieuwsgierig uit de hutten, .Men had twee jonge blanken beet. Allen kwamen kijken, behalve de koning, Die juist zijn middagslaapje deed. 407. Terwijl hij keek beneden in het circus, Zag hij den directeur weer staan, De bezoekers kwamen langzaam binnen, De baas wees hun de plaatsen aan. Wacht, dacht de aap, dat treft bijzonder, En mikken kan ik nog heel goed, Die pot smijt ik op zijn kalen knikker, Van die pot maakt ik een hoed. 408. Men bracht de blanken bij den koning, Die uitgedost was als een gek, Hij droeg een hoed, die veel te klein was, Een stropdas hing hem om zijn nek. Hij droeg een mannenlaars, versleten. En een damesschoentje, hooggehakt. Verder een oude wijde rijbroek. Maar dan heelemaal afgezakt.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 11