EVENTJES LAOe
BROERTJE.
Liefde tot de dieren schijnt bij velen ster
ker ontwikkeld, dan liefde tot hun mede-
menschen. In hoeverre we juffrouw Trevens
daarvan nu ook moeten verdenken, weten
we niet Zeker is het intusschen, dat het
goede mensch dol was op haar kat, Broertje
geheeten en dat geen menschen ter wereld
zoo verwend kon zijn, als die tijger in het
klein. Ja, je 'wilt het misschien niet geloo-
ven, maar Broertje had een echt ledikant je,
en at aan tafel met de vrouw telkens een
hapje mee van haar eigen bord. 's Morgens
begon hij met een kommetje chocolademelk,
dat precies op temperatuur was gebracht,
opdat hij zich toch niet branden zou of niet
behoefde te blazen.
Nu, van „blazen" gesproken, dat hoorde
de vrouw ook nooit van hem ons katje was
de goedigheid in persoon.
Juffrouw Trevens wilde nooit, dat haar
lieveling een poot buiten de deur zette, uit
vrees, dat de buren hem anders te pakken
kregen, want de meesten hadden het niet
erg breed en zagen daarom met leede oogen
dat verwennen van „het kattebeest" aan.
Nu wilde het noodlot, dat ze op een goeden
morgen aan het bakken was geweest en dat
er zoo'n dichte rook hing in haar beschei
den vertrekje, dat ze wel genoodzaakt was
geweest het raam even open te zetten.
Van die gelegenheid had Broertje gebruik
gemaakt om te ontsnappen. En och. de oude
juffrouw had het in het eerst nog niet eens
gemerkt. Maar eensklaps hoorde ze een ge
weldig lawaai van hondengeblaf en kinder-
geschreeuw, in het anders zoo stille straatje.
En even haar hoofd uit het raam stekend
zag ze daarschrik niethaar
broertje, achtervolgd door een grooten poe
del, die een been aan den staart had benge
len, het werk van een ondeugenden jongen
tegenover haar.
Zoo gauw als haar zeventigjarige beenen
het hgar toelieten, holde juffrouw Trevens
de trappen af en kwam, meer dood dan
levend op de plek des onheils aan, juist op
het oogenblik, toen een flinke, kleine jongen
zich moedig tusschen hond en kat wierp en
den hond een lekker gesmeerde boterham
voorhield.
Dat hielp: Poedeltje stond stil en van die
gelegenheid maakte de kattenredder ge
bruik om allereerst het touw met het been
er aan los te snijden, en vervolgens het doo-
delijk verschrikte broertje in zijn armen te
nemen en hem in triomf naar zijn meesteres
te dragen. Broertje's haren stonden overeind
en zijn oogen waren eens zoo groot als
anders.
„Zeg vent", zei juffrouw Trevens eindelijk
met moeite, „ik zal nooit vergeten, wat je
voor mijn kat hebt gedaan. Hoe heet je?"
„Leo, juffrouw".
„En waar woon je wel, Leo?"
„Schuin tegenover u, juffrouw. Ik zat
rustig voor het raam mijn boterham te eten,
toen ik opeens dat opstootje hoorde. Ik
zag dadelijk, dat het uw kat was en rende
naar beneden".
„Daar heb je mij dan ook ontzettend vee1
pleizier mee gedaan, beste jongen. En ont
houdt nu maar, dat je net zoo dikwijls bij mij
mag komen, als je lust hebt in een lekkere
boterham".
En, haar lieveling stijf aan het hart druk
kend, droeg juffrouw Trevens hem naar
binnen.
Nu, Leo vergat de vriendelijke uitnoodi-
ging niet! Wel een paar maal per week
kwam hij vragen naar Broertje's gezondheid
en in minder dan geen tijd stond zijn trac-
tatie al klaar, in den vorm van een lekker
gesmeerde boterham, dikwijls aangekleed,
met wat Broertje „uit zijn mond gespaard
had", als je Let gelooven wilt.
Leo werd intusschen de beste maatjes met
de vrouw, totop een goeden dag iets
vreeselijks gebeurde! Toen de vrouw haar
schat zijn ochtenddrank kwam brengen
dien meneer altijd op bed gebruikte vond
ze hem niet in zijn ledikant je, maar plat op
den grond, stijf en koud. Hij was blijkbaar
plotseling gestorven. Juffrouw Trevens hoef
de er niet eens meer den dierendokter bij te
roepen, arme, lieve Broertje lag zeker al een
paar uur zoo, toen ze hem daar vond. Leo
nam hartelijk deel in dit droevig verlies en
hij stelde voor, het katje bij een vriend in
den tuin te begraven, dan kon de vrouw die
plek nog eens af en toe gaan bezoeken. Maar
met een stem verstikt van tranen, sprak ze:
„Neen, ik laat hem opzetten, dan heb ik
hem altijd onder de oogen!"
En zoo gebeurde het ook.
Leo ging al minder komen, niet, dat de
vriendschap bekoelde, tusschen de twee,
maar onze jongen moest zoo verbazend veel
huiswerk maken. En, op een goeden och
tend werd de oude juffrouw op dezelfde ma
nier gevonden als een paar maanden tevoren
haar lieveling. Uit een papier, in haar lade
bleek, dat zij aan haar vriendje Leo haar
opgezette kat had vermaakt, met heel den
inhoud, „uit erkentelijkheid voor den dienst,
die hij mij eens bewees.
Leo was eerst wel heel bedroefd, maar
toen hij eindelijk eens nadacht over de
woorden: „met heel den inhoud", peinsde
hij: „Zou het dier dan hol zijn?" Als hij
eens aan den halsband trok?
Dit bleek een goeden inval te zijn geweest,
onder dat lint zat een veer en, als je daarop
drukte, ging de kop open en zag je, dat het
DE CIJFER-MENEER
lichaam gevuld was met goudstukken en
bankpapier: „voor de studie van vriend Leo".
De kattenredder kon nu voor dokter stu-
deeren. Wie nu bij hem in de wachtkamer
komt, ziet op den schoorsteen een opgezette
kat prijken, die steeds met den grootsten
eerbied door heel het doktersgezin wordt
behandeld.
De Engelsche Leerares.
De heele klas was woest. Geen der kinderen
uitgezonderd. Wat er aan de hand was? Wel,
hun Engelsche leerares, Miss Brown, de lieve
ling van alle kinderen, was overgeplaatst naar
een kostschool in Engeland en nu zouden de
kinderen een andere leerares krijgen.
Na schooltijd kwamen ze samen en overlegden
wat zij moesten doen om het leven van de nieu
we leerares zuur te maken, want de kinderen
vonden, dat zij dat aan hun liefde voor Miss
Brown verplicht waren. Na veel heen en weer
gepraat besloten zij haar alleen met een hoofd
knikje te groeten, verder in de klas geen stom
woord te spreken, zoolang zij les gaf en alleen
met een heel verveeld gezicht te antwoorden als
een van hen aan de beurt was. Dat kon dus
prettig worden voor de nieuwe leerares.
Een week, nadat Miss Brown hartelijk af
scheid van haar kinderen had genomen, kwam
de nieuwe juf aan. Zij had reeds jaren in En
geland les gegeven en kon over het algemeen
uitstekend met kinderen omgaan. Zij had ver
wacht, dat de kinderen in het vreemde land
haar óp hartelijke wijze welkom zouden heeten,
maar in plaats daarvan werd zij ingehaald met
een vijandige houding.
Den eersten den besten morgen, dat de direc
teur der school de nieuwe leerares aan de kin
deren had voorgesteld, voelde zij de vijandig
heid als het ware op haar afkomen. Maar zij
WAT ZOEKT DE CLOWN
Waar zou de clown naar kijken? Als jullie het heel graag willen weten, verbindt
dan de nummers van 1—43 en Je zult het gemakkelijk kunnen raden.
Mo
(u)
(a) cJ>. '9-
U.lf. 6. I" 9 C
2. J/.'/f. H- '3.
Sv 9, clui ói cu UUa,.
yfcun. (LU cx-ê-C.cL<xA> cLa CL
K.CW- U Z£-hJLA. cLe. 1X-IAr o-oK.
Uit hoeveel cijfers bestaat deze meneer en wat is de som van die cijfers
trachtte zich er boven uit te werken en vertelde
het een en ander van Engeland en van de
school, waar zij had les gegeven. Doch geen der
kinderen gaf oo* miaar een enkel blyk van be
langstelling. Tenslotte zweeg zij maar en ging
over tot bet lesgeven.
Toen om twaalf uur de schoolbel ging. was
Miss Smlth blij, dat zij naar huis kon gaan. On
derweg overdacht zij neg eens de houding van
de kinderen, maar zij kon niet begrijpen, waar
het aan lag, dat zij heelemaal geen contact met
hen had, terwijl zij met de kinderen van de an
dere scholen, waar zij geweest was, steeds goed
hiad kunnen opschieten.
Miss Smith woonde op een gezellige, gemeu
bileerde kamer bij een van de moeders der jonge
kinderen. Zij sprak onder de koffietafel over de
kinderen en vroeg verschillende inliohtingen over
hen, maar haar koetjuffrouw kon er niets an
ders van zeggen, dan dat het heele gewone, nor
male kinderen waren, waar eigenlijk niet veel
van te vertellen viel,
's Middags ging Miss Smith weer naar school,
doch de stemming werd niet beter en ook de
volgende dagen niet. De kinderen bleven hals
starrig volharden bij hun vijandige houding. De
juffrouw, die een vreemdelinge in Holland was,
zag zich dan ook geheel op zichzelf aangewezen
en meermalen, als zij op de vrije middagen
fietsende of wandelende den omtrek ging ver
kennen, en een der schoolkinderen tegenkwam,
deed deze alsof zij hun leerares heelemaal niet
zag en groette haar niet eens.
Een van de jongens van de klas. Karei van
Veen, die van nature vriendelijk was, kon het
niet nalaten, tegen Miss Smith te glimlachen,
maar hij kreeg er dan na schooltijd zoo ongena
dig van langs, dat hij den vólgenden keer maar
weer mee deed met stug te zijn.
Op een middag kreeg een van de meisjes een
brief van Miss Brown. Vlug liep zij er mee naar
haar kamertje, blij een brief van haar lieve
vriendin te hebben gekregen. Vlug scheurde zij
de envelop open en las:
„Lieve Ans en allemaal. Ik schrijf dezen brief
afl.n jou en Jij wilt hem misschien wel aan alle
maal laten lezen, niet waar? Ik heb het hier
buitengewoon prettig getroffen. Alle leeraressen
en alle kinderen hebben mij hartelijk welkom
geheeten en de kinderen doen allemaal erg hun
best, het my aangenaam te maken. Op onze
vrije middagen maken wij allerlei uitstapjes in
den omtrek, want ik ken dit gedeelte van Enge
land niet.
Ik ben blij, dat de nieuwe leerares, die jullie
hebben gekregen, ook een klas heeft getroffen
met hartelijke en flink werkende leerlingen en
ik heb gelijk met dezen brief haar ook een lan
gen brief geschreven en haar gevraagd, hoe zij
mijn oud-leerlingen vindt.
Nu, beste kinderen, ik hoop eens gauw van
jullie een langen brief terug te krijgen, en ben
jullie toegenegen®
Miss Brown"
Daar had je het nu. Ans voelde dadelijk, dat
als Miss Brown hoorde, hoe de kinderen zich
tegen Miss Smith hadden gedragen, dat zij zeer
afkeurend haar hoofd zouden schudden. Maar
zij hadden het toch gedaan uit liefde voor hun
vroegere leerares. Ans wist eigenlijk niet goed
met haar houding raad. Vlug liep zij naar ver
schillende klasgenooten en belegden met hen
allen een vergadering, waar de brief van Miss
Brown werd voorgelezen.
„Gelukkig was het eerste wat Karei van Veen
zei, „nu kunnen wij tenminste weer gewoon zijn,
en ik moet Je zeggen, dat ik Miss Smith eigen
lijk heel aardig vind".
Dat gaf aanleiding tot een hevig heen en weer
gepraat en de kinderen wisten niet hoe zij nu
opeens hun houding moesten veranderen. Einde
lijk gingen zij weer naar huis en onderweg zagen
zij Miss Smith, die den weg naar het bosch op
ging. Karei, die haar het eerst zag, zei tegen Ans:
„Kijk, daar is Miss Smith, als zij maar niet
verdwaalt in het bosch". Ans haalde haar schou
ders op en holde weg.
Maar toen het donker begon te worden, be
kroop Karei zoo'n angst, dat Miss Smith heusch
verdwaald zou kunnen zijn, dat hij besloot even
naar haar huis te gaan om te vragen of zij thuis
was. Maar zij was er nog niet en toen zij er
ook na een uur nog niet was, besloten de meneer
van het pension en Karei haar in het bosch te
gaan zoeken. Zij namen een lantaarn mee en
togen op weg. Na diep in het bosch te zijn door
gedrongen en steeds haar naam te hebben ge
roepen, werd hun zoeken beloond. Zy vonden
Miss Smith heelemaal verkleumd en hongerig
in een boom zitten. Karei hielp haar naar bene
den en nu vertelde zij, dat zy op de wandeling
Ineens een paar kleine slangetjes op den weg
had ontdekt, die in haar richting kwamen. Zij
was toen van angst in een boom geklommen en
durfde niet meer naar beneden te komen, uit
angst dat die slangetjes wel eens vergiftig kon
den zijn.
Karei vertelde haar toen, dat het ongevaar
lijke slangetjes waren, die in het bosch rond
kropen.
Op weg naar huis nam zij Kareis arm en zei:
„Wat kinderachtig van me, hè, om van angst in
dien boom te klimmen", maar Karei zei, dat hij
het misschien ook gedaan zou hebben, maar dat
hij het niet aan de andere kinderen zou ver
tellen.
„Ik geloof, dat wij goede vrienden zullen wor
den, Karei", zei Mies Smith, ,,en", vervolgde zij,
„ik hoop, dat je eens met ons naar het bosch
gaat, om me de namen van verschillende plan
ten te leeren".
Toen Mies Smith thuis kwam, werd zij har
telijk verwelkomd en den volgenden morgen leek
het haar alsof de stemming in de heele klas an
ders was, veel opgewekter en minder stroef. Zij
kon nu veel blijder en opgewekter les geven dan
anders.
Na een paar dagen was de vijandige houding
geheel verdwenen en had Miss Smith de pret
tigste klas, die zij ooit meegemaakt had.
Toen de kinderen den volgenden vrijen mid
dag weer bij elkaar kwamen, zei Ans: „Ik ben
benieuwd of zij aan Miss Brown zal schrijven
dat wij zoo leelijk tegen haar zijn geweest",
maar Karei, die nu een dikke vriend van Miss
Smith was, zei: „O neen, ze zal wel schrijven
hoe wij zijn. maar niet hoe wij waren".
Het groote avontuur van 'n kikkertje
L
Er waren eens een kabf mnetje en een
kaboutervrouwtje en die lcn samen in een
groot, groot bosch, waar nog geen mensch een
voet in gezet had.
Hun woning was een prachtige groote grot.
In het bosch zochten zij naar kruiden en bes
sen. Op enkele passen afstands van de kabou-
tdrswoning lag een poel, overgroeid met riet, slin
gerplanten en waterrozen.
Maar ook hield daar een nieuwsgierig kikkertje
verblijf, dat niet veel anders te doen had, dan
maar op de bladeren van de waterrozen te zitten
kijken naar het kabouterpaar.
Hij kon ook een aardig liedje zingen en of hij
daar trotsch op was; lederen avond, bij maan
licht, kon men dat hooren. Dan ging het: Kwek!
Kwek! Kwek! Kwek!
Het kaboutermannetje en het kabouter
vrouwtje en vele haasjes en konijntjes en licht-
kevertjes en vleermuizen aan den rand van den
poel zaten met het grootste genoegen te luisteren.
Als de kikker zijn liedje uit had, zwom hij aan
land en ging met de kabouterfamilie de grot in,
waar het kaboutervrouwtje dan kikkertje's lie
velingslied zong:
Kikkertje, kikkertje zonder staartje,
Je hebt een aardje naar je vaartje:
Je kwikt er maar, je kwakt er maar.
Het heele, lieve lange jaar!
Als zij met hun drietjes dan zoo om dl
zaten, vertelde mijnheer Kabouter heel wi
zijn avonturen en die konden dikwijls spa
genoeg zijn.
Overdag kwam het kikkertje nooit, das
maakte het zich in zijn eigen vochtige 1
en ving vliegen.
't Kaboutermannetje werkte aan een pra
jachttasch. die hy zelve uit plantenvezeli
vlocht, want over een paar dagen was kijfl
jarig en dan zou hij verrast worden met
tasch. die hem dienen kon om er het gevlH
wild in te bergen.
En op een keer. dat het kabouiermannet)
uitgegaan was om kruiden te verzamelen
kaboutervrouwtje in de schaduw van ren
achtigen paddestoel zat te naaien, wat, dat
je niet precies kunnen vertellen, maar ii
haast, een kussen, zwom kikkertje inta
vroolijk in den poel.
Opeens komt daar een ooievaar, met zijn
beenen, voorzichtig aangestapt. Kabomervri
riep zoo hard zij kon: „Kikkertje, kikkert
toch op. daar heb je de ooievaar!"
Maar Kikkertje zat zóó diep onder wi
de waarschuwing geheel voor hem verlos
De ooievaar pakte hem nu bij het
slokte hem op.
VRIENDELIJK
Zij Hebt U mij gered, toen ik
den rand van den rots hing, boven den
grond
Hij Ja, maar het heeft heusch
te beteekenen, dat zou iedereen ge
hebben.
Zij O, maar ik wilde U vragen
U mijn handtaschje gelaten hebt, d
bij me had
En als dit uit was, had kikkertje zoo'n p
hij schande! haast barstte v
lachen!
Het kaboutervrouwtje had den vi
Groenrok zoo lief gekregen, dat hij vast
avond bij haar in de grot moest komen,
zy hem eigenlyk als een lid van de fami
schouwde. En geen wonder, dat ons ven
graag kwam. want het was er dan ook al
gezellig: Daar had je de haard, uit klei e
gebouwd, en het groote bed van gedroogd
kruid; verder een tafel, een paar stoelen
kast. En dit alles glom als een spleeeltj
grond' was bestrooid met het fijnste, licht
en alles was door de kabouters eigenhani
maakt.
Terwyi het kaboutervrouwtj"
langs den kant liep, kwam
half bezwykend onder een ur l vol
kruiden.
Maar die wanhopige vrouw beduidde hs
van verre niet veel goeds en zijn eerste ged
was, dat de hazen weer hun holletje waren
nengedrongen en daar huis gehouden haddf
een manier, die je je eigenlyk niet kunt voo
len, als je zelf geen kaboutertje bent.
Hy wlschte zich dus het voorhoofd af en I
de in zijn baard: ..Ja, ja, dat zal me wel wee
zijn! Alles opgegeten natuurlyk en geen
meer op zijn plaats!"
Want geen haar van zyn hoofd dat er
dacht, dat er met Kikkertje iets niet in orde
zyn.
Nu vertelde zijn vrouwje, wat er voorgev
was: „Verbeeld je eens, manlief, daar kwan I
zoo'n Langbeen aangeslopen, heel voorzicht!
verraderlijk en vriend Kikker zag er niets
En of ik al riep en gilde en schreeuwde zoo
ik- maar kon, Groenrok denkt immers
kwaad van niets en van niemand.En diu
hy, in minder dan geen tijd. opgeslokt".
Het mannetje was nu bijna evenzeer oni
en samen stortten zij heel wat tranen.
„En dat dit nu juist vandaag moest p
hebben, terwijl hij morgen jarig is! Wat 2
we dan met de mooie weitasch beginnen?"
merde het kaboutervrouwtje.
„Die zullen wy als aandenken bewaren. A
weet ik er niets op!" antwoordde hy en sno
zeer luidruchtige wijze zijn neus, wat altijd
vast teeken was, dat hij niet langer huilen i r
Daarop traden belden hun woning binnen ei
kaboutermannetje zette een dikke streep by
dag op den kalender en teekende er by
Heden werd vriend Kikker opgegeten".