En wederom:
De „Winkler II" is gereed.
Het gouden tientje
schager courant.
Wordt de Gorilla
uitgeroeid
Donderdag 18 Augustus 1932.
Tweede blad. No. 9126
werk, werk, WERK!
Wanneer wij tot vervelens toe, pleiten voor werk,
voor nuttig werk tegen een behoor-
1 ij k loon, dan willen wij toegeven, dat het in
Noord-Holland boven het IJ waarschijnlijk niet zoo
gemakkelijk is als elders om geschikte objecten aan
te wijzen. Niettemin, ze zijn er en lang geen onbelang
rijke. Bijvoorbeled:
aanleg van wegen en kanalen;
bebossching van de duinen;
het planten van boomen langs de wegen;
het graven van bad- en zweminrichtingen;
het aanleggen van plantsoenen, al of niet met wa
terpartijen;
het bouwen van goede woningen voor niet te hoo-
ge prijzen
Nu moet men ons niet aan boord komen met dood
doeners van allerlei soort. De grootste is deze;
Waar moet het geld vandaan ko
men?
Er is geen twijfel aan: geld is er in Nederland nog
genoeg, als de Regeering het slechts wil nemen. Wij
herinneren aan de beschouwingen van Notaris Boer
lage en wij wijzen er op, dat blijkens de jaarcijfers
het totaal der vermogens van f16.000 en hooger op 1
Mei 1930 nog bedroeg 15.623 millioen gulden. Verge
leken met een jaar te voren was het 43 millioen ge
daald, dus nog geen 0.3 Wel is inmiddels de crisis
voortgewoekerd en zullen volgende Jaarcijfers voor
1 Mei '91 en '32 stellig grooter verliezen aangeven,
maar er zal ook dan nog een behoorlijk som
metje over zijn.
Bedenkt men daarbij, dat de kelders van de Neder-
landsche Bank zoo vol gepropt zijn met edele meta
len, dat de dekking der in omloop zijnde bankbil
jetten soms meer dan 100 bedraagt, dat bij par
ticuliere banken en particuliere personen vele mil-
lioenen renteloos of bijna renteloos liggen opgepot,
dan kan in gemoede niet worden volgehouden, dat er
geen geld te vinden zou zijn. Bovendien worden
tientallen millioenen aan improductieve dingen ver
daan. We denken niet alleen aan oorlog en marine,
maar ook aan armenzorg en werkloozensteun. Op de
fensie is o.i. veel te bezuinigen, terwijl de steunbe
dragen eerst werkelijk goed besteed z-ullen zijn, in
dien de valide arbeiders niet met steun, doch met
werk worden geholpen. Ouden van dagen, zieken,
invaliden enz. moeten natuurlijk gesteund worden,
maar overigens: werk en loon!
Maar we hebben het geld niet om
het loon uit te betalen, zeggen de ge
meenten.
Dat is waar, want zeer ten onrechte schuift de Re
geering de w erkloozenzorg en nog zoo veel an
ders! op de lagere besturen.
Wij zien maar een uitweg: laat Minister Ruys geen
tijd orn op adem te komen, doch vervolg hem dag
en nacht met aanvragen om subsidie voor werk, dat
U hem aanwijst. Niet één gemeente moet dat doen,
doch alle die in nood verkeeren, afzonderlijk en ge
zamenlijk.
Op de regeeringsbureaux zit men ver van de el
lende af. In de gemeente zit men er midden tus-
schen en leeft er in mee. Zoolang het niet muur
vast staat, dat die ellende niet te keeren is, zou be
rusting o.i. plichtsverzuim zijn.
Het beeld is niet iraai, doch wij zouden wenschen
dat onze gemeentebesturen nu den aard van fox-ter-
riors vertoonden. Iioe dikwijls ook afgeschud, telkens
bijten zij zich weer vast aan hun prooi.
Waarmee wij vredelievend als we zijn na
tuurlijk niet bedoelen, dat het Minister Ruys bloed
.moet kosten
Over enkele van de door ons genoemde werkob-
jecten komen we nog wel nader te spreken.
Een kippenhok van zes etages.
Er was ©en tijd dat de boerin de eieren van onder
de kippen weghaalde en ze zelf in een mandje deed
en naar de markt bracht. Tegenwoordig is dat anders.
De eierproductie is een probleem op zichzelf geworden
en op allerlei manieren wordt het pluimvee als het ware
gedwongen om meer en beter eieren te leggen.
Amerika kan tegenwoordig bogen op broedhuizen van
ree verdiepingen, die modern zijn ingericht en waar de
'oensch het eveneens best zou kunnen uithouden, wan
neer er in plaats van machines clubfauteuils waren
^eergezet. Het pluimgedierte, dat in deze apartementen
.is ondergebracht, mag niet in de vrije natuur rond
wandelen, maar dat is ook heelemaal niet noodig. Er
komt zooveel zon en lioht binnen, dat de dieren een
'leventje hebben als een kanarie in een dierentuin.
De kippen worden geheel wetenschappelijk behandeld
en daardoor is het mogelijk gebleken van één hen jaar
lijks 300 eieren te verkrijgen.
Een kippenfokker, die duizend hennen bezit, heeft
verklaard, dat hij 300.000 eieren per jaar kan leveren.
Dit is dus 26.000 dozijn. Hij is van plan dit getal tegen
het volgend jaar nog te vergrooten. Volgens hem is de
grens nog niet bereikt en het getal zou alleen afhan
gen van de methode, die m^n toepaste om de productie
te doen toenemen.
Zal hij de 5000 M. halen? Naar Amerika!
Berlijn. New-York met behulp
van 50 K.G. „energie".
(Bijzondere correspondentie.)
OIE, Augustus 1932.
Dezen zomer trekt het eiland Oie veel belangstel
ling. Het is een tamelijk afgelegen stukje grond, er
gens in de Oostzee. De oorzaak van genoemde inte
resse is de raket, de wonderbaarlijke machine, die
werd geschapen door Professor Winkler.
Er legt daar tegenwoordig een extra stoomboot
aan, die om vier uur komt en om zes uur weer ver
trekt en die iederen dag prop vol is.
De raket is zilverwit en blinkend. Hij staat mid
den op een grasland en wordt door de zon beschenen.
„Het is het product van anderhalf jaar ingespannen
werken", zegt de jonge assistent, die met Professoi
Winkler de vrijwillige ballingschap deelt. „De chef
is erg bescheiden. Hij beweert, dat de raket een
hoogte van 5000 M. kan bereiken, maar naar onze
meening brengt hij het wel tot 8000."
Eenigszins angstig beschouwt men dit wonder van
techniek.
„Houdt u het vóór mogelijk een luchtdienst op
Amerika te openen met behulp van raket vliegma
chines?"
„Zeker. Dit is iets, dat misschien zelfs binnen af
zien haren tijd kan worden verwezenlijkt. De „Wink
ler II" is van 'n technisch standpunt bezien, twee
maal zoo veel waard als de beste kruit-raket. Wan
neer men een kilo bagage van Berlijn naar New
York wil transporteeren door middel van een kruit-
raket, dan zou daarvoor een kogel noodig zijn die
een doorsnede had van 10.000 K.M. en een gewicht
van ongeveer 1 kwadrillioen Kilogram! De kogel, die
deze raket zou moeten voortdrijven, zou bijna net
zoo groot dienen te zijn als de heelc aardbol!
Een kilo bagage, die met de allermodernste kruit-
raket naar New York zou worden gezonden, zou die
afstand alleen dan kunnen afleggen, wanneer men
een kogel gebruikte van een millioen Kilo en een
doorsnede van 10 M. U zult wel inzien, dat er op
die manier niet veel van terecht komt. De „Wink
ler II" heeft voor dezelfde prestatie niet meer dan
2000 Kilogram „brandstof" noodie dat is natuurlijk
ook niet weinig, maar in vergelijking met al het an
dere is het een groote vooruitgang."
„Het nieuwe vliegtui' is.dus al reschikt voor
transatlantische vluchten."
„Theoretisch: ja, maar practrich niet. Want ren
dabel zou een apparaat als het onze allerminst zijn.
Professor Winkler is er evenwel vast van overtuigd,
„U hoeft zich niet bezorgd te maken", zegt de as
sistent lachend. „Het ding kan niet onverwacht af
gaan, het is een vloeistofraket."
„Vloeistof? Is het apparaat soms gevuld
met
„Precies Tot aan het eind van de vorige eeuw
heeft men geëxperimenteerd met allerlei soorten
springstof. Sindsdien is men op het idéé gekomen
om vloeistoffen te gebruiken. Het nuttig effect wordt
dan veel grooter. Zoo is b.v. koolwaterstof oen uit
stekend middel. Een paar getallen stellen dat duide
lijk in het licht. Uit zwart kruit kan men niet meer
dan 685/2400 deel van de energie putten, die men
kan opwekken met behulp van Methaanzuurstof-
mengsel.
Omdat er nu voor een vlucht van een bepaald
aantal uren, een bepaalde hoeveelheid energie noo
dig is en alle benoodigde brandstof en wat dies meer
zij door het toestel zelf moet worden meegedragen,
beteekent het natuurlijk een energie-en-ruimtebespa
ring, wanneer men met minder materie too kan.
Het nieuwe mengsel schijnt aan alle eischen te vol
doen. Toch is dit maar één kant van het probleem.
Er dreigen nog verschillende andere gevaren: de
temperaturen die ontstaan door de verbranding bin
nen de raket, zijn ongewoon hoog en ook loopt men
het risico, dat het heele zaakje ontploft. Het doel was
dus een materiaal te vinden, dat licht en hecht zou
zijn en niet gemakkelijk kon worden afgekoeld. Alle
kwesties die hierop betrekking hebben, zijn door Pro
fessor Winkler opgelost."
Dezer dagen zal de „Winkler IIH starten.
„Dat zal dus een geweldige gebeurtenis worden,
een belangrijke aangelegenheid."
„Niet bepaald. Het is een eerste poging. Het raket
vliegtuig wordt door den leek eigenlijk veel te hoog
aangeslagen. Door allerlei overdreven, populair-we-
tenschappelijke uiteenzettingen is de techniek in een
min of meer belachelijke positie geraakt. Van reizen
naar de maan of interplanetair verkeer is voorloopig
nog geen sprake. We willen eerst de doelmatigheid
en bruikbaarheid onzer toestellen bewijzen en kun
nen het dan eens hebben over practische toepassin
gen!"
De „Winkler II".
dat het mogelijk zal blijken vloeistof-raketten te bou
wen, die den afstand BerlijnNew York met 50 Ki
logram vloeistof kunnen afleggen.
„En hoe zal de vlucht in zijn werk gaan?"
„We vernachten, dat de raket loodrecht omhoog
zal stijgen. Maar er zal niets van te zien zijn, omdat
de snelheid te groot is. Het neerkomen kan mis
schien met den verrekijker worden waargenomen.
Op l.et hoogste punt zal zich namelijk een roode
parachute openen. He! toestel bevat alle meetinstru
menten, die noodig zijn om hoogte, snelheid, ma-
teriaalverbruik en baan na te gaan. Iedere honderd
Meter heeft ons een week werk gekost. Op papier
klopt alles
Wij hopen, dat het in werkelijkheid ook zoo mag
zijn.
Een walvisch hoest.
In den Zoöloglschen Tuin te Melbourne bevindt zich
reeds eenige maanden een volwassen walvischwijfje, dat
zióh tot nu toe uitstekend aanpaste aan klimaat en
omgeving. In den laatsten tijd plantte zich echter van
uit haar muil een onbestemd geluid in de atmosfeer
voort, dat zich met zekere tusschenpoozen herhaalde en
welks oorsprong onbekend was. Tenslotte werd de die
renarts van den Tuin met een onderzoek belast. Of
schoon de ziekte zich niet ernstig liet aanzien, hield
deze heer het toch voor raadzaam, het elegante wal-
vischvrouwtje een medicijn toe te dienen.
Met kettingen moest zij, daar zij het geneesmiddel
niet goedschiks wilde innemen, geboeid worden en met
een enorme sonde werd haar de heilbrengende vloeistof
in de keel gegoten. Na deze operatie, die met de voor-
bereidingen bijna een halven dag in beslag nam, was
het dier wel zeer uitgeput, maar de onrustbarende ge
luiden werden reeds den volgenden dag niet meer ver
nomen.
Reuzen in het binnenste der oerwouden
van den Belgischen Kongo.
De jacht op de gorilla is geen sport en geen zelf
verdediging. Men jaagt op de gorilla, omdat zijn vleesch.
de lievelingskost van haast alle Kongo-negers is, een
„ersatz" voor menschenvleesch. Het heeft immers den
eigenaardigen smaak, die alle kannibalen dol van be-
beerte maakt. Sedert duizenden jaren zit deze be
geerte den bewoners van Afrika's binnenland in het
bloed; duizenden jaren hebben zij die begeerte bevre
digd door vijanden en gevangenen te verslinden, reizi
gers te vermoorden.
Maar in de laatste dertig, veertig jaar is blanke
opmarsch zóó driegend geworden, de kans op ontdek
king zóó groot, dat kannibalisme niet meer voorkomt.
Sedertdien wordt op gorilla's gejaagd
Duizenden vierkante kilometers in het gebied van
den Kongo en zijn zijrivieren zijn nog evenzeer oerwoud
als honderd jaar geleden. Maar thans drijft de honger
naar grondstoffen, naar gummi, naar verfhout en
vruchten den mensch in deze bosschen; thans moeten
blanken in het eeuwige halfduister van den Kongo
leven. Het is hier vochtig, moerassig, heet; een
koortsige atmosfeer. Hier leven nauwelijks enkele
dierenJn het binnenste van deze wouden, ver van de
nederzettingen, wonen de apen in kleine kudden. No
maden zijn zij... De reuzen dezer bosschen en daarbij
de menschapen met de minste levenskracht.
EEN MOORDPARTIJ.
i
Dragers of arbeiders zijn niet te krijgen als men
hun geen apenvleesch belooft.
Gorillavleesch. De dieren zijn zeldzaam geworden;
met speren en pijlen zijn zij moeilijk te vangen. Daarom
moet de blanke helpen.
Deze jacht is geen jacht, het is een moordpartij.
De gorilla's bouwen nesten uit bladeren en twijgen,
in de toppen der boomen. In deze schuilplaatsen sla
pen de wijfjes en de.jongen. Het mannelijk exemplaar
blijft beneden en houdt de wacht. Het is dubbel zoo
groot als het wijfje, een monster van spiermassa's.
Mijn metgezel Brussaux, aldus schrijft de ontdekkinge
reiziger en jager Anton Zischka, heeft er een neer
gelegd, die 240 K.G. woog, 2.30 M. lang was en wiens
schouders 1.10 M. breed waren. Een geweldige kracht
schuilt in dit reuzenlichaam. En toch wijkt de goril
la steeds terug; hij heeft weinig weerstandsvermogen»
De negers besluipen zoo'n gorilla-familie vaak da
genlang: bij deze jacht zijn ze onvermoeibaar. Drié
maanden lang heb ik voor hen apen moeten schieten?
iederen dag moesten de zwarte arbeiders hun gorilla
vleesch hebben. Anders staken zij als blanke arbeiders
de tijden zijn lang voorbij, dat glazen parels en het
woord van een blanke hen in de bosschen dreef.
Drie maanden in de vochtige hitte van den Kongo
maken van ieder mensch een wrak. Juist aan het
einde van zoo'n tenmijn hadden wij de ontmoeting met
den N'Poengoe, zooals de gorilla in de taal der inboor
lingen heet.
Ik zeide het reeds: de gorilla is een reus, maar hij
vecht niet. De jacht heeft niets van het gevaar van
een jacht op leeuwen of nijlpaarden. Daarom wordt
men roekeloos.
De mannen uit Kwanaa hadden een gorilla-familie
opgespoord; een wijfje met drie jongen, die misschien
drie of vier jaar oud waren. Een reusachtige manne
tjes-aap was bij hen. Oj> onbegrijpelijke wijze mistf
Brussaux hem bij het eerste schot.
Met een ontzettend gebrul richt de gorilla zich in
zijn volle lengte op en trommelt zich met de vuisten
op de borst. Het klinkt als het slaan tegen boom
stammen.
De haren van den gorilla staan rechtop, zijn oogen
fonkelen, zijn gezicht is als in menschelijke woede
vertrokken. Nu zijn toorn eenmaal opgewekt is, denkt
hij aan geen vlucht; dreigend komt hij op ons af.
De negers rennen weg, vluchten voor die satanischs
verschijning. Dan knalt tweemaal een schot de aap
zakt ineen. Alle oerkracht is plotseling uit hem ver
dwenen. Met hun korte messen vallen de negers op
het dier aan, een paar uur later is nog slechts de kop
over, die als fetisch dienst zal doen.
Later worden de jongen gevangen. Maar zooals bijna
alle gorilla's staan ze bloot aan talrijke ziekten en
overleven ze het vervoer niet.
Steeds verder dringt de blanke in de oerwouden
door en steeds groote worden de vorderingen der ne
gers. Spoedig zullen de gorilla's ook uit den Koneo
verdwenen zijn. Er wordt tegen hen gestreden in de
bacteriologische instituten der geheele wereld, want
daar wordt de gorilla-jacht bevorderd om het kanni
balisme te voorkomen. En tenslotte wordt overal tegen
hen gestreden in de bureaux der koloniale ministeriën.
want daar wordt de gorilla-jacht bevorderd om het
kannibalisme te voorkomen. En tenslotte wordt overal
tegen hen gestreden, waar een dierentuin bestaat, want
geen gorilla wordt in de gevangenis ouder dan een of
twee jaar.
Zoo sterft de gorilla uit. aan alle kanten bedreigd,
gejaagd. Een reus. door dwergen verdreven
Kort verhaal
door
J. VAN DAM.
De bus kwam aan in snelle vaart. Er beetond voor
<le Rooy niet de minste reden om deze bus te prefe
ree ren, maar onwillekeurig zette hij het op een loopen,
alsof zijn leven er vanaf hing. Hij slaagde en sprong
•verhit en ontredderd in de bus, juist toen deze stopte
/voor een jonge dame, die met een zwaai van haar
■tompouce de aandacht van den chauffeur had weten te
Arekken.
Het was of de nieuwe passagier een ongekende gratie
aan het alledaagsche voertuig verleende en toen de
JRooy in het spiegelglas der ruit zijn vuurrood onge
blazen gezicht gewaar werd, wist hij niet wat hij doen
moestzijn onnoodige haast verwensehen of blij zijn
met zijn reisgenoote.
De jonge dame deed haar taschje open en zocht naar
het een en ander. De Rooy zag kuiltjes in haar wangen
en keek in haar bruine oogen, die hem heelemaal van
ptreek brachten. Zij hadden iets warms en het haar
jpaste volkomen bij die oogen.
Zij bleef steeds maar zoeken en de Rooy begon al
Ite hopen dat het tevergeefs zou zijn en hij voor haar
£ou mogen betalen, toen zij een einde maakte aan al
gijn hoop en vrees, door eenige geldstukken te depo-
ineeren in het geldbusje, dat naast de zitplaats van den
(Chauffeur was aangebracht.
Ooooh! chauffeur, zei zij, ik heb me vergist,
ik heb een gouden tientje in de bus laten vallen in-
laats van een 2% cent-stuk. Wil je het er even uit-
alen?
Neen. juffrouw, dat kan ik niet. Die bus is gesloten
en wat er in gedaan, dat "blijft erin. f
en wat er in wordt gedaan, dat blijft er in.
Zij keek spijtig, zij tikte met haar kleine, gehand-
sohoende hand op de bus, zij tuurde door 't vuile glas
naar den inhoud, maar de munten lagen daarbinnen
eendrachtig dooreen.
De Rooy was zich bewust, dat bij kans had om door
een gelukkige oplossing van het probleem zichzelf in
een goed daglicht te plaatsen. Hij wilde niets liever dan
de gelegenheid aangrijpen hem door de goden geboden
en toch kon hij alleen zijn voorhoofd afvegen en
nadenken.
Maar je bent tooh verplicht er wat aan te doen!
zei de jonge dame, nu half smeekend, half bevelend.
Het spijt me juffrouw, maar er zit niets anders op
dan dat U de rit tot het einde toe meemaakt. Ik zal
het dan aan de controleur zeggen en als die de bus
openmaakt, dan kunt U het goudstukje opeisohen.
Maar ik kan niet meegaan tot het einde, protee-
terde zij. Ik moet naar het station of ik mis mijn trein.
En ik heb me alleen aan het voorschrift van de
Maatschappij te houden.
Het was toen, dat de Rooy een ingeving kreeg; wel
geen schitterende, maar die van goede bedoeling en
van welwillendheid getuigde.
Pardon, juffrouw, 't lijkt mlssóhien ingewikkeld,
maar zouden we het niet zóó kunnen schikken, ik heb
hoegenaamd geen haast en als lk U tien gulden mag
aanbieden, dan zal ik meerijden tot het eindpunt en
Uw tientje in ontvangst nemen.
Zij bloosde, aarzelde en eindigde met het voorstel aan
te nemen.
Het was heel dom van mij, zei zij op vertrouwelijke
toon, maar ik heb dat tientje voor een 2% cent-stuk
aangezien. Ik bedacht het te laat, dat ik goud in mijn
portemonnaie had.
De Rooy mompelde zooiets vaai blij te zijn dat hij
haar een dienst kon bewijzen en de chauffeur ver
zekerde haar, dat hij alles wel aan den controleur zou
uitleggen. Zij verliet de bue bij het station en de Rooy
zette zijn reis voort.
Aan het eindpunt luisterde een controleur naar het
relaas van de feiten met 'n ongeloovig gezicht, dat
de Rooy*s vingers deed jeuken.
Maarde man opende het busje en onderzocht
den Inhoud. Er was geen goud bij en uit securiteit ging
de controleur nog eens munt voor munt na.
Er is geen enkel goudstuk, zei hij ten laatste.
De chauffeur lachte. Neen, die is goed! Om met
zoo'n lief gezichtje zoo'n leelijke streek uit te halen.
De Rooy legde hem het zwijgen op, verzekerde den
controleur, dat het natuurlijk een vergissing was en
liet zijn kaartje achter. Op die wijze wilde hij de
jonge dame gelegenheid geven om een schuld af te
doen, die haar anders zou drukken. Hij twijfelde geen
oogenblik of zij zou zich schriftelijk tot de maatschap
pij wenden om haar vergissing mede te deelen en langs
dien weg hoopte hij dan meteen te vernemen wie zij
was. Maar toen hij niets hoorde, gaf hij de zaak op.
Eenigen tijd later werd de Rooy op een dinertje bij
de familie Tervaert uitgenoodigd. Hij had het voorrecht,
naast het bekoorlijke nichtje van de gastvrouw te zitten.
Martha de Blauuw, 'n jonge dame met kuiltjes in de
wangen, bruine oogen en haar dat er bij paste.
De Rooy schrok. Het avontuur van eenige maanden
geleden schoot hem weer te binnen. Zij maakte een
banaal praatje en innerlijk had zij hem al genoteerd
als: ,,'n leelijke, zwaarwichtige, niet meer heel jonge
man, die zijn onverdeelde attentie aan het diner schonk".
Intusschen worstelde hij met den demon van gewonde
ijdelheid. Had zij hem dan totaal vergeten? Maar hij
was vastbesloten om het gesprek op autobussen te
brengen.
Zij luisterde maar half. Waarom had haar tante haar
toch zoo'n vervelenden tafelbuur gegeven? Auto's, paar
den, autobussen, de man sprak over niets anders; *Üij
was zeker werkzaam in de auto-branche.
Hij ratelde al maar door; hij voelde dat zijn pogingen
sohipbreuk leden en hij trachtte tegelijkertijd dit voor
zichzelf te verbergen.
Ik spreek niet graag over autobussen, zei zij op
eens neerslachtig.
En mag ik weten waarom niet? vroeg hij haastig.
- Och, ik heb al maandenlang gezocht naar iemand,
die eens op een dag tegenover mij in een bus zat
De gelukkige, riep de Rooy uit en hij meende het.
Maar hij was allesbehalve gelukkig, zei Martha de
Blaauw, want ik heb hem, zooals mijn broer Tom het
noemt, afgezet.
Och, kindlief, riep haar tante haar toe, begin
toch niet weer met dat verhaal!
Maar mevrouw Tervaert, zei de Rooy, ik ken het
nog niet, ik heb het nooit gehoord!
Wees daar maar dankbaar voor, riep nu Tom de
Blaauw over de tafel, We hebben al sedert maanden
niets anders gehoord. In den beginne stuurde ze mij
In theaters en zoo achter allerlei menschen aan, om
te vragen of zij die persoon waren; maar op het laatst
heb ik ervoor gepast.
Lijk ik misschien een beetje op den verloren man,
juffrouw de Blaauw? vroeg de Rooy nu.
Dat is juist de groote moeilijkheid. Ik héb heele
maal niet op hem gelet. Ik had zoo'n haast.
Als ik mag zal ik U straks na het diner eens
een avontuur vertellen, dat ik in een bus beleefd heb,
zei de Rooy nu.
En even later zat hij met Martha de Blaauw op een
rustig plekje levendig te praten.
Zij stond te wachten en had een tompouce bij
zich. Ze deed een gouden tientje in het busje, denkende
dat het een
O, mijnheer de Rooy! viel ze hem in de rede.
Maar het was te heerlijk om het dadelijk aan ieder
een te vertellen. Daarom hielden ze het voor zich en
bleven nog een beetje praten.
Kijk de Rooy eens! Wat ziet hij er goed uit, zei
een van de jongelui. Hij lijkt wel tien jaar jonger.
Dat komt. omdat hij met Martha de Blaauw in
gesprek is, zei 'n ander een beetje spijtig. Hij had dat
zelf graag gedaan, maar had dat geluk niet.
In het vroege voorjaar gingen de verlovingskaarten
rond.
(Nadruk verboden).