VAN DIT JEN JEN VAN ALLI VAN DAT k ES WAT 51 De laatste nacht. WARM! Het gestolen luchtballonnetje 0< De geschiedenis van twee deugnieten. WETENSWAARDIGHEDEN. WARE WOORDEN. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 20 Augustus 1932. No. 9127. ZATERDAGAVONDSCHETS Een verhaal door Frederiok Skerry uit donker New-York bewerkt door Sirolf. (Nadruk verboden alle rechten voorbehouden). 's Nachts om half drie zat Hugh Veille, officier van Justitie in het negende district, in zijn studeerkamer en wachtte op een telefonische boodschap van een lief verpleegstertje uit het stadshospitaal, dat een einde zou maken aan zijn carrière. Grimmig overdacht hij den loop der gebeurtenissen en hoe hij in den laatsten nacht van zijn loopbaan als rechterlijk ambtenaar den genade slag zou ontvangen door een paar woorden geuit door een tenger, maar vastberaden meisje, een van de snoezigste figuurtjes, die het gracieuse verpleegsters- costuumpje met waardigheid droegen. En dat alles om dien ellendigen revolverheld en dranksmokkelaar Tino Ruffo. Het ambt van officier van justitie is iets, waartoe men in NewYork door de kiezers gekozen wordt. En het had vrijwel vastgestaan, dat Hugh Veille niet zou herkozen worden, als hij den bandiet Tino Ruffo niet langs gerechtelijken weg onschadelijk zou hebben ge maakt en achter dikke tralies veilig opgeborgen. Het lamme was, dat die Ruffo boven de wet scheen te staan, ofschoon iedêreen begreep, dat hij schuldig was aan moord. Maar telkens als men hem gepakt had en hij voor de reohtbank was verschenen, schenen de jury leden door een panischen schrik bevangen en durfden zij niet het schuldig uit te spreken, uit vrees door Ruffo's handlangers in een donkeren straat ijskoud te worden neergepaft. Overal waar Hugh Veille kwam, had hij den laatsten tijd ironische opmerkingen moeten slikken over de onoverwinnelijkheid van Ruffo, over het fraaie gerecht, dat moordenaars liet loopen, en waarom de politie den kerel niet eenvoudig neerschoot, zooals je een kwaadaardige rat afmaakte. De menschen hadden makkelijk praten: de jury besliste. En bovendien, als gerechtelijk ambtenaar had hij zich te onthouden van persoonlijke wraakgevoelens en justitie-op-eigen-houtje spelen. Al was een kerel een schurk en verdiende hij den dood, daarom mocht je hem nog niet in koelen bloede vermoorden laten. Neen, Ruffo moest door de wet en het gerecht veroordeeld worden, een andere weg was niet mogelijk. En nu was Hugh Veille door een blind toeval erin betrokken geworden, in dendood van Tine Ruffo. Ten minste, elk oogenblik kon hij de boodschap om trent zijn dood verwachten, waarmee dan tevens het vonnis van Hugh Veille als veelbelovend Officier van Justitie zou zijn bezegeld. Voor hem lag een blanco vel papier, en zoo dadelijk zou hij daarop zijn ontslag aanvrage neerschrijven Alles was verloren, door dien schurk van een Ruffo. Dat was zoo gekomen. Daar straks, laat met zijn auto huiswaarts keerend, was hij om af te snijden Fifth Avenue opgedraaid. Het was laat in den nacht en er passeerde slechts af en toe een enkele wagen. Een eind verder zag hij een gesloten auto langs het trottoir staan. Plotseling een paar heftige knallen van revolver schoten. Hij zag de vuurschichten uitschieten, naar een donkere gestalte, die tegen een huis stond en direct daarop struikelde en bleef liggen. Een andere gestalte doemde plotseling op in het licht van de koplampen van Hugh Veille's auto. Veille wierp het stuur zoo ver mogelijk pm, om een aaanrijding te voorkomen. Maar hij voelde een doffe klap en wist, dat de man gevallen was en waarschijnlijk een klap van zijn spatbord had gekregen. Toen hij was uitgestapt, was de gesloten auto aan den trottoirband plotseling weggestoven met hevig mo torgeronk. Een agent kwam aangerend, die zei: „Nou, hij is ook niet ver gekomenO, bent U het meneer Veille? Ik ben Carty, van politiepost 33. Eens kijken wie den kerel is." De agent bukte zich over den aangeredene, richtte zich dan bijna verheugd op en zei snel: ,,'t Is Tino Ruffo!" „Dat zie ik, is hij „Nee. hij geeft nog teekenen van leven. Nou ja, U kon er niets aan doen, meneer Veille, hij kwam zoo plotseling voor uw wagen. Eigenlijk is het een gelukkie. Zag U, hoe hij die andere vent neerschoot?" Hugh Veille knikte bevestigend. „Juist," zei agent Carty, „en ik zag het ook. Dat maakt twee ooggetuigen. Dat is net genoeg." Er kwam nog een agent bij en Carty zond hem weg, om een ziekenauto te halen. Veille volgde hem, toen hij zich naar de andere ineengezakte figuur tegen het huis aan begaf. Er stonden wat late voorbijgangers verslagen rondom. Met één oogopslag zag Carty dat de man dood was. „Hm." mompelde hij onverschillig, „dat is kleine Max Coneronou ja, hij heeft er zoowat om gevraagd. En verdiend heeft hij het ook." Veille had zwijgend toegezien, hoe de ambulance-auto gekomen was, hoe de assistent-dokter den gewonde snel had onderzocht en dien toen op een draagbaar in den auto had geladen. Het kwieke verpleegstertje van het stadshospitaal had hij even apart genomen en haar zijn kaartje en telefoonnummer gegeven, met verzoek hem zoo snel mogelijk op te bellen om hem te zeggen, hoe het met Ruffo was. En daarop wachtte hij nu. Met angst en beven. Niet voor zijn persoonlijke veiligheid of zoo, maar uit vrees voor. den dood van Ruffo, die het einde van zijn car rière zou beteekenen. Want de schijn was tegen hem. Hij had Ruffo aangereden, waarschijnlijk doodelijk aan reden. En wat zou nu het oordeel van de kletsende goegemeente zijn? Jan Publiek zou nu natuurlijk gaan zeggen: Nou, die Hugh Veille is ook een mooie officier van Justitie. Nu hij die Ruffo niet op regelmatige wijze veroordeeld kon krijgen heeft hij hem aangereden, heeft hij zijn wraak op den man gekoeld en de wet in eigen hand genomen, de beul! Jaja, Hugh Veille kende zijn pappenheimers. Vooral bij de naderende verkiezingen zou dat sprookje natuur lijk opgeld doen en was hij b ij voorbaat een verloren man. Het was uit, alles uit De telefoon rinkelde juist op het moment, dat Hugh Veille zijn ontslagaanvrage beëindigd had en zijn hand- teekening onder dit document dat zijn leven als ge rechtelijk ambtenaar bezegelde, had geplaast. Een mannenstem sprak in het apparaat: „Hier in specteur Blake van het 33e posthuis. Ruffo is dood. juist tien minuten geleden overleden." Hoewel Hugh Veille den slag verwachl had, kwam die toch nog onverwacht. Hij kreunde. Dan vermande hij zich en zei, om maar iets te antwoorden: „Ze zouden me nog uit het stadshospitaal hebben opgebeld, maar ze hebben het zeker vergeten." „Nee," zei de stem weer, „ze hebben het mij eerst gemeld, dat was omdat ze ontdekt hadden bij het onder zoek, dat Ruffo twee kogels in zijn boddy had, in de hartstreek. De Kleine Max heeft hem blijkbaar precies geraakt. Ja., de kogels pasten in het revolver van Conero. Ruffo moet doodelijk gewond zijn geweest, toen U hem aanreed. Van de aanrijding had hij maar een paar schrammen." „Dank U, Inspecteur," stamelde Hugh Veille. „dank U voor de mededeeling. Goeden nacht." En met een gevoel van oneindige opluchting scheurde Hugh Veille zijn ontslagaanvraag in duizend kleine snippertjes Is het U bekend: dat de leden van het Engelsche Lagerhuis een salaris hebben van f 5000 per jaar? dat een goed onderhouden telefoonpaal dertig jaar meegaat? dat er per dag in Amerika 84 millioen telefoon gesprekken gevoerd worden? dat er in de Vereenigde Staten al 200.000 ajbeiders zijn, die .vijf dagen per week werken? Een kunstenaar is iemand, die oud is in z'n jeugd en kind in zn' ouderdom. Wij moeten leeren door leed. Wie nooit gebroken is geweest in zichzelf en de kern van eigen wezen niet heeft gezien, kan een ander nooit volkomen bereiken. Innerijke zielevrede doet meer en meer de fijner ontvankelijke geestelijke vermogens ontluiken, en doet schoonheid en leven ontdekken in veel wat ons oog anders achteloos voorbij ziet. We leven welhaast in de tropen, Is dit ons koude kikkerland? We stoven dag aan dag amechtig In een volslagen zonnebrand! En uit de strakgespannen luchten Golft al maar meerder warmte neer, We transpireeren en we puffen, En halen 't kookpunt ongeveer. De Bilt is waarlijk onbarmhartig, En stemt ons dwaas en hopeloos, Vaak al een etmaal van tevoren Is zijn voorspelling troosteloos. Alleen één vriend houdt in deez' dagen Z'n hoofd, alsook z'n handel koel, De IJsco-man blijft zeer Siberisch, En zóó bereikt hij 't best zijn doel! Toch maakt de warmte ons lichtzinnig, En het fatsoen wat onbestemd, We rijden zóó maar langs de wegen Met omgeslagen overhemd! En niet alleen de ras-kornuiten, Die nimmer letten op het weer, Maar ook de man met een positie, De waarlijk ongerepte „heer"! Doch hoe het in deez' hitte-dagen Met ons fatsoen tenslotte gaat, Wat meerder warmte in het leven Doet aan de maatschappij geen kwaad! Wat meerder warmte voor den naaste, Die hijgend strijdt voor zelfbehoud. We weten 't wel aan 't geen we geven, Dat laat ons nü zelfs nog te koud!! Augustus 1932. (Nadruk verboden). EVENTJES LACHEN Timmerman: Wel, Kees, heb je al. mijn gereedschapj geslepen? Leerling: Ja baas, behalve den zaagik heb nog niet a.1 die hoeken er uit kunnen slijpen! Mevrouw (zeer streng): Marie, als je vanavond aaa tafel mijn gasten bedient, wees dan zoo goed en draag geen kralen en armbanden! Marie: Och mevrouw, wat ik heb, is van weing waar* de, maar ik dank U toch voor de waarschuwing. Hij was een nieuwe commensaal, maar toen hij nu voor de derde keer pruimen toe kreeg, vond hij hef billijk er iets van te zeggen. „Ik ben niet erg dol op pruimen," sprak hij, „is e* geen keus?" .Zeker," antwoordde de hospita beminnelijk, „U kunt ze opeten of U kunt ze laten staan!" 417. Eensklaps pakte de aap het arme clowntje, Het kereltje had geen kwaad gedaan. De aap sprong op hem toe en greep hem Met zijn harde handen aan. En Wim, die slechte nare jongen, Die had nü weer heel veel plezier, Hij stond hardop in het circus te lachen Om de wilde streken van het dier. 418. De dag daarop werd het feest begonnen, Een groot en heerlijk festijn. De blanken aan een paal gebonden Zouden het hoofddoel van de feesten zijn. De wilden dansten verwoed en vurig Rondom Pim en de Piloot. Dreigend de blanken met hun speren, Pim dacht: Welda komt nu de dood. 419. En toen een erbarmelijk schreeuwen. Harder dan de eircus>muziek. De aap had den clown geworpen Midden in het circuspiibliek)' Men stond op, schreeuwde en men gilde: Wie heeft de aap zoo iets geleerd? Maar toen Wim zei: Het was een grapje, Was de rust weldra teruggekeerd. 420. Een grooten pot zag Wim nu hangen Aan een driepoot boven een vuur, Pim dacht: Waarvoor zou die pot toch wezen? Het is toch lang geen etensuur. Zie, zei de piloot, daar is de ketel, Daarin worden wij gauw gestoofd, En als wij goed gaar zijn en smakelijk, Tot op de beenen afgekloofd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 17