De Brabantsche Brief
van Dré.
ERNSTIG AUTO-ONGEVAL
BIJ HAARLEM.
Roekeloos r ij den.
Een drlewielige familiefiets, waar°p vijf
personen, dcor een vrachtauto verplet
terd. Twee dooden en twee ern
stig gewonden.
Donderdagavond omstreeks kwart, voor elf heeft
nabij de halte Rijksstraatweg (Haarlem—Hoofddorp;
.op den Amsterdamschen straatweg een ernstig onge
val. plaats gehad, waarbij twee personen om het le-
;ven zijn gekomen.
Op dat moment reeds in de richting Haarlem op
|den straatweg een driewielige fiets, waarin gezeten
iwaren een Poolsche oorlogsinvalide met vrouw en
drie kinderen, twee dochtertjes en 1 jongetje. Het ge
zin maakte een wereldreis en was o.m. met Konin
ginnedag te Amsterdam geweest, waar de wereldrei
zigers en hun kar veel bekijks hadden gehad.
Van achteren naderde een vrachtauto van den
sneldienst op Den Helder, bestuurd door J. F. Stuart
uit Den Helder. Verblind door een scherp tegenlicht
heeft de bestuurder van den vrachtauto de familie-
liets voor hem in het geheel niet opgemerkt, terwijl
bovendien het wagentje geen achterlicht had. Een
aanrijding was onvermijdelijk. De bestuurder van den
vrachtauto trachtte nog uit te wijken, hij gooide zijn
etuur om, zoodat de voorwielen van den vrachtauto op
Jde trambaan kwamen te staan. De fiets werd echter
geraakt en totaal door den zwaren wagen vernield.
De man werd op slag gedood. Zijn vrouw werd zeer
zwaar gewond. Het 12-jarig dochtertje bekwam een
halsslagaderbreuk en werd eveneens op slag gedood.
Het vijfjarig jongetje werd ernstig gekwetst, terwijl
een meisje van 18 maanden niet gewond werd.
De chauffeur van den vrachtauto waarschuwde on
middellijk de politie en de eerste hulp bij ongelukken,
die spoedig ter plaats verschenen. Met een ziekenauto
werden de beide lijken en de twee zwaargewonden
naar het St. Elizabethsgasthuis te Haarlem overge
bracht, waar operatief ingrijpen noodzakelijk bleek.
Voor het leven van de vrouw en het jongetje wordt
gevreesd.
Naast den bestuurder Stuart, die niet gewond werd,
was in de vrachtauto zekeren Vos, eveneens uit Den
Helder afkomstig, gezeten. De heer Vos was zoo ge
schrokken door het ongeval, dat hij totaal overstuur
naar het St. Elizabethsgasthuis moest worden ver
voerd, waar hij ter verpleging is opgenomen. De elec-
trische tram naar Amsterdam had door het ongeval
vertraging. De Haarlemsche politie en de rijksveld
wachter te Haarlemmerliede hebben een onderzoek
ingesteld. De vrachtauto is in beslag genomen.
TREURIG ONGEVAL.
8-jarig meisje met het oog in de deur
knop terecht gekomen.
Donderdagnamiddag te 5 uur kwam het 8-jarig
dochtertje van den schilder M. te Eindhoven al spe
lend van het trottoir aan den Leendertweg aldaar
geloopen, toen daar de auto van den heer A. J. C.
de Kok uit Tilburg passeerde. Het meisje kwam met
het oog in den deurknop van het portier terecht.
De kleine zal het oog moeten missen. Het meisje is
naar het St. Jozef Ziekenhuis overgebracht. Haar toe
stand was zeer ernstig, doch gisterochtend iets beter.
Een vrachtauto omgeslagen. De bestuur
der gewond. Gevolg van eigen onvoor
zichtigheid.
Donderdagochtend omstreeks half negen reed de
30-jarige van Briel uit Grubbenvorst met een vracht
auto beladen met groenten op den Achterweg in de
richting Venlo. Tengevolge van het ontzettend snelle
rijden is de auto in een bocht geslipt en omgeslagen.
Van Briel kwam onder den auto terecht en liep ern
stige verwondingen en inwendige kneuzingen op. Met
een paSseerenden auto werd het slachtoffer naar het
R.K. Ziekenhuis te Venlo overgebracht, op advies
van den ontboden geneesheer.
„Het spijt me, meer dan ik u zeggen kan, meneer
Getherfield," hernam de commissaris. „Ik wou dat ik
niet hier had hoeven komen."
De kononel schraapte zijn keel. Het scheen hein veel
moeite te kosten te beginnen.
M'lle de Coulanges kwam in ons gezin op aanbeveling
van mevrouw Birch, de moeder van dien Birch, wiens
naam u gelijk met de hare noemt", verklaarde hij.
„Daarvoor had ze een gelijksoortige betrekking in Lon
den gehad, waarmevrouw Birch haar had ontmoet. Ze
is een hoogstaande vrouw en..."
„Kende Holwardt Birch haar, voordat ze hier kwam?"
vroeg Marrows. „Weet u daar iets van?"
„Ik weet het niet, maar ik vermoed van wel," zei de
kolonel koel. „De familie Birch kende haar heel goed
ik meen, dat ze zelfs van moederszijde nog familie zijn,
mevrouw Birch is van Fransche afkomst. Maar..."
„Nu. meneer Barwick", viel Marrows hem in de rede,
„lk zal er maar niet om heen draaien. We weten allen,
dat M'lle de Coulanges zou trouwen met wijlen Sir
Cheville, de verloving zou juist bekend worden. Maar
wat ik van u wensch te weten is of was er daarvoor
misschien een liefde-verhouding tusschen meneer Birch
en M'lle de Coulanges geweest?"
„Geen kwestie van. meneer!" riep de kolonel veront
waardigd. „Geen kwestie van! Birch kwam hier hoogst
zelden en dan alleen als mijn gast. Hij zag M'lle de
Coulanges zeer weinig. U heeft het, wat dat betreft,
bij het verkeerde eind, commissaris."
„Ik geloof het niet, meneer", weerlegde Marrows kalm.
„En nu zal ik u maar iets vertellen, dat u een andere
kijk op M'lle de Coulanges zal geven. Sinds eenigen
tijd hebben uw gouvernante en Birch elkander in het
geheim ontmoet op de heide, 's avonds laat om mid
dernacht om precies te zijn. Houd ik kalm, meneer
Barwick!" voegde hij er aan toe, toen de kolonel op
sprong en heftig wilde protesteeren. „We weten de be
wijzen ervan. Ze werden gezien. En ze waren op de
heide en bij de Zwarte Klip, op Maandagnacht, op het
uur, dat Sir Cheville vermoord werd."
De kolonel keek van den commissaris naar den in
specteur, en deze, die geen oog van hem had afgehou
den, knikte ernstig als om de woorden van zijn chef
staven.
„Marrows", zei Getherfield. „U zegt, dat u bewijzen
hebt. Wat voor bewijzen?"
„Ik kan u niet alles vertellen, meneer Getherfield",
Ulvenhout, 30 Augustus 1932.
Menie r.
Zondagmiddag zaten we
te proppen in „de Gouwen
Koei", toen de Fielp terwijl
ie zat te geven, zoow in
eens opmerkte: „wa voert
d'n dieë daar toch uit", en
mee z'nen kop „wees" ie
deur 'r raam d'n weg op.
Toen me d'n weg opkeken
stond daar d'n Jaan en ge
zouw gezeed emmen, dat ie
daar. héél verdekt, zóó sting
te surveljeeren, da-d-ieder-
een 't begreep, behalve hij-
zelvera.
„Ik geleuf vast" zee d'n
Tiest: „dat-le op 't punt is, van „de bende van 't leege
gloske" op heeterdaad te betrappen; me zullen maar 's
gaauw vol laten doen. aannemen!"
„Gij mot 't zeggen, Joep", zee d'n bakker, die de kaar
ten gedeeld had: „schiet nouw op, da gesallemander on
der 't karspul altij...! Klaver is troef."
„Gij hedt oew eigen zeker weer de beste gegeven,"
zee d'n Blaauwe: „da ge zo'n haast hedt."
„Piek", riep d'n Joep: „snotdome, bakker, gij gift ok
nie veul weg horre!"
„Pas", zee ik: „ge kunt wel zien, dat die kaarten van
d'n bakker komen."
„Hoezoow. wa kankeert 'r nouw weer aan die kaar
ten?" vroeg d'n Fielp lastig.
„Klaveren is toch troef?"
„Ale dartien!"
„Nouw. dan lijkenen die dartien kaarten van mijn
veul op jouw krentenbrood, Fielp!"
„Nie goed. soms!"
„Gin krenten d'rin, bakker!"
„Prop!!" riep d'n Tiest toen op veurhaand mee twee
kleine troefkes, zoow as later bleek!
„Stikt nouw allemaal de laamp aan." viel d'n Fielp uit,
die woeiend was geworren. ..Gij" dat was teugen d'n
Joep, „gij hedt kwaaie kaarten; „gij". da was ikke-
„gij hedt gin troef en ge mokt nog protjes over m'n
brood en d'n dieën. de blaauw merakel, roept „prop" op
de veurhand en hij hee al lang laten merken, dat ie
ok gin kaarten hee om te speulen", en pats, daar smeet
ie z'n kaarten neer en toen zagen me dat ie mea acht
troeven in z'n haanden zat.
„Waarop gade gij nouw prop?" vroeg ie zoow vuil
meugelijk aan d'n Blaauwe.
„Op jóuw kaarten", zee d'n Tiest openhartig! „D'n
Joep en d'n Dré hebben ze nie; da-d-emmen ze zeivers
gezeed. lk heb ze ok nie. dus ik spring op jouw fiets-
pinneke. bakker. As wij samen proppen, halen me heel
de frlkko!"
„Wij samen ommers?" snaauwde d'n Fielp. wijzende
naar z'n eigen goeie kaarten. Hoeveel slagen kunde
gij dan halen?"
„Ginnen eenen," zee d'n Tiest! „Maar gij mokt ze, en
ik raap ze op en zuilie betalen ons Is dat* gin goeie
verdeeling?"
„Overgeven", zee d'n Joep.
„Gaat dan effe d'n erft op. Joep", stelde d'n Tiest
veur „da's hier nie smakelijk vlak bij m'n citroentje."
Amico, da kaartspulleke 's Zondagsmiddags, as daar
's 'nen geluidsfilm van gemokt kon v/orren, dan zouw 't
suukzes verzekerd zijn.
„Ik geef oppernuuw", mokte d'n bakker- uit: „maar
da's nouw afgesproken: guillïe houdt oew smoelen dicht,
horre!"
„Ja, pa," zee d'n Tiest en knipte toen 'n ogske naar
ons.
„Ruiterkes troef', zeed 'n Fielp en pats. daar draalde
n-ie de leste kaart mee 'nen smak er bovenop, dat 'r
'nen kustelijken slok citroen-mee-suiker uit d'n Joep z'n
gloske wipte over z'n kaarten.
Hij veegde ze 'n bietje droog en na drie spullekes zat
heel d'n stok aan mekaar geplakt.
Toen kregen me-'nen aanderen stok.
„Zijn er da tweeënveftig?" vroeg d'n Fielp aan de
vrouw: ,,'t lijken er wel duuzend."
,,'k Heb ze van de week in 'n teiltje water schoon ge
weekt". zee ze: „nouw zijn ze 'n bietje dik geworren!"
„Gerezen!" verbeterde d'n bakker, „nouw, ze zijn in
elk geval gemokt van besten blom. horre. Maar as ge
ze van de week soms nog 's lot gisten, Kee, stopt er
dan 'n bietje worst in. dan worren 't tweeënveftig sma
kelijke worstebrooikes!"
D'n Joep moest ze In drie stapeltjes splitsen, waant
d'n berg was te hoog om 'm in eenen keer vast te
houwen veur 't deelen.
„Zeg", zee-t-ie. onder 't geven: „emmen juilie da-d-ok
gelezen in 't „Nuuwsbodeke van Ulvenhout". dat ze hier
d'n lesten tijd zoowveul kiepen stelen?"
antwoordde Marrows. „Te gelegener tijd zult u alle de
tails wel hooren. Maar ik kan meneer Barwick wel zeg
gen, dat we de bewijzen kregen van twee geheel ver
schillende personen, van wie geen van beiden weet, dat
de ander het vertelde. Vanaf het begin van dit voor
jaar hebben Birch en M'lle de Coulange elkaar geregeld
ontmoet, 's avonds heel laat op de heide. Blijkbaar
fietste hij uit de stad, Het zijn fiets ergens staan en liep
de heuvels op naar de afgesproken plaats en zij ging
zachtjes hier uit huis, als iedereen sliep en alles stil
was en ontmoette hem dan. Zij kwamen dikwijls samen
bij het boschje van Swales. U kunt het van hier af
zien," vervolgde hij door den tuin wijzend naar een don
kere plek op de heide. „En nu begrijpt u ook, hoe ge
makkelijk het voor hen was, die geheime ontmoetingen
te hebben. In ieder geval, wat ik vertel is een feit,
waarvan we voldoende bewijs hebben."
„Maandagnacht?" zei Getherfield, wiens gezicht zeer
ernstig stond. „Dat zei u toch?"
„Ze hebben elkaar Maandagnacht ontmoet," bevestigde
Marrows. „Ze zijn in de buurt van de Zwarte Klip ge
zien om ongeveer half twaalf; iets eerder zijn ze ge
signaleerd bij het boschje van Swales."
„Dat is dus waar?" vroeg Getherfield.
„Ongetwijfeld!" beaamde Marrows.
„Een ernstlgen toestand!" verklaarde de oude heer.
„Een heel ernstlgen toestand."
„Begrijpt meneer Barwick het nu goed?" vroeg Mar
rows, met een vragenden blik naar den kolonel. „Het is
inderdaad een ernstige toestand, zooals u zegt, meneer
Getherfield! Gaat u maar eens na en bedenk dan,
wat de jury daarvan zou zeggen? Hier zijn twee men-
schen, een man en een vrouw, die elkaar sinds eenigen
tijd 's nachts heel laat ontmoeten, in het geheim. Het
ligt dus voor de hand, dat ze van elkaar houden. De
jonge vrouw zal zich verloven met een ouden heer. die
een testament maakt en haar honderd duizend pond
nalaat ingeval hij sterft voor het huwelijk tot stand is
gekomen. Haar minnaar maakt dat testament op. Wie
zal er van profiteeren als de oude heer werkelijk voor
het huwelijk sterft? Het meisje krijgt dan haar honderd
duizend pond en de minnaar haar en het geld! Kom
kom; met het bewijs, waarvan ik u vertelde, zoudt u
dan ook niet gelooven, dat deze twee in een eh...?"
„Een ernstig parket z\jn", vulde Getherfield aan.
„Barwick!"
De kolonel, die verpletterd scheen door deze wonder
„Jazekers," zee d'n Tiest; „Aan t je las 't mijn gis
terenavond nog veur."
„Ik snap er aanders gin bal van," bromde d'n Fielp.
„Ik koom hier huls aan huis mee m'n brood, maar 'k
heb 'r niks van geheurd onderweuge; gij Dré?"
Toen kreeg ik 'nen schup onder de tafel, uit de rich
ting van d'n Blaauwe.
„Jaja", zee ik: „misèèr!"
Nouw. amico, toevallig had ik 't ok gelezen, maar
nieveraana erg in gehad. Maar toen d'n Blaauwe mijn
dieën schup onder de tafel gaf, toen gong me toch 'n
lichtje op.
G ewit da'k d'n Jaan beloofd had. dat d'n Tiest wel
zurgen zouw. dat d'n Burgemeester z'nen veldwachter
nog 's om d'n hals zouw vallen, omdat ie toch zo'nen
gewieksten pliesieman aan 'm had. 'k Had er dan ok
mee d'n Tiest over gesproken en 'k kreeg nouw sterk
d'n Indruk, dat er al steuvlg aan d'n Janus z'nen roem
gewerkt wier. 'k Begreep ok. wat onze Sjerlok Holmes
daar aan d'n overkaant uitspookte, achter dieën boom!
Maar mee da'k nog 's keek, zag ik dat ie vertrokken
was.
„Jongens, lot die kiepen nouw borsten",zee d'n Fielp:
„d'n Dré gaat misèèr. oppassen!"
„Ik koom uit," zee d'n Joep: „aateblleft Dré. schuppen-
twee; hapt er maar daliik ln!"
„Ruitenvrouw," zee ik: „astebiieft! Nouw doen Jullie
me niks meer. jongens!"
„Wie komt er nouw In sjessesnaam mee schuppen-
twe veur". zee d'n bakker mee spijt.
„Lopt naar de schaans." zee d'n Joep: „ge prot naar
da ge verstaand hedt, knuppel."
Toen kwam d'n Janus binnen, achter laangs d'n erft.
„Middag samen", maar ginmensch gaf antwoord,
waant ze zatten op d'r tongen te bijten van 't denken,
om mijn d'r in te laten loopen.
„Middag samen", zee-t-ie weer.
„Hou-d-oewen kop", antwoordde d'n Fielp: „d'n Dré
mot er in!"
Eindelijk was 't potje uit D'n Fielp draaide alle slagen
nog 's om en vroeg: „ge hedt toch gin harten ver
zaakt?"
„Betaal maar", zee ik.
„Hoeveul?"
„De man twee-en-'nen haalven cent, da-d-emmen me
'n jaar of tien gelejen ingesteld, staat me zoow flaauw
veur m'nen geest."
Dieën bakker, amico! Daar bedoo!-d-oew eigen mee.
Razend Is Ie op 'n kaartspulleke. maar ochèrme as le
verliest
„Goeie middag. Jeneke" zee d'n Tiest hartelijk: „ga
zitten, jonk, of eh hedde gin tijd?"
„Neeë," zee Janus, „eigenlijk nie, maar 'k mag toch
wel 's effe rusten ok!"
„Hedde al 'n spoor, Janus?" -— vroeg d'n Tiest toen.
,Han 'k me nie over uitlaten," zee Janus gewichtig.
Toen begreep ik, dat onze Sjerlok nie wist, dat d'n
Blaauwe achter da kiepen-nuuwke zat.
De kraant hee aanders nie kwaad over oew geschre
ven. Jaan," zee 'k mee respect.
Met één haand trok ie toen aan z'n knevel en zee:
neu, neu. da ga genogt".
,,'k Wist nie da gij zoow „schrander" waart," zee d'n
Blaauwe: „lijk in 't Nuuwsbodeke sting."
„Dan wier 't hoog tijd, da gij daar 's achter kwam,"
zee Janus dreigend.
,,'k Ben ok blij, da 'k 't nouw weet," klnkte d'n Tiest.
„Maar Janus, nog 's wa" vroeg d'n Fielp: „wemmen
't daarstraks nog over die kiependlefstallen g'ad onder
mekaar, maar eh ik had onderweuge, mee m'nen
broodwagel, nog niks geheurd van die geregelde stroo-
perijen? Is da-d-al lang aan d'n gank?"
„Weken!" zee Janus somber: „maar
„*n Borreltje Janus?" vroeg d'n Tiest, net of ie
wouw zeggen: „misschient vertelde 't ons dan wel.
„M-m-m-ja, veurult dan maar," stemden-ie genadig
toe: ,,'t Zal wèèr wel nachtwerk worren."
„Zeg Dré," zee-t-ie toen geheimzinnig: ,,'k mot jouw
's even wa vragen, onder vier oogen."
Toen pakte d'n Tiest z'nen zaddoek en lachte deur
z'n neus.
Janus en lk gongen even naar d'n erft. ,,'t Is heel
goed bedoeld gewist, Dré," zee-t-ie zachtjes teugen me:
„maar ge mot da geval mee d'n Blaauwe maar laten
loopen. 'k Zal m'n eigen boontjes wel doppen!"
Ik keek 'm 's vragend aan.
„Kek 's", zee-t-ie: „hier he'k „de kraant", toen
delfde-n-ie 't Nuuwsbodeke uit z'nen tuniek: lees zelf
maar."
En lk las:
KIPPENDIEFSTALLEN.
Ulvenhoutors, waakt! Onze Politie actief.
In den laatsten tijd bereiken ons geregeld klachten
dat nacht op nacht kippen worden gestolen uit de
nachthokken onzer ingezetenen.
Hedennacht werden onder Notsel weer negentien
exemplaren ontvreemd.
Bij informatie is ons gebleken, dat onze schrandere
baarlijke mededeelingen, wendde zich tot zijn ouden
vriend mete en treurigen vragenden blik.
„Wanneer", vroeg Getherfield, „denk je dat die jonge
vrouw terugkomt?"
„Ik weet het werkelijk niet!" zei de kolonel. „En mijn
vrouw ook niet! Ze ls zooals ik u zei, weggegaan nadat
ze het telegram van Birch gekregen had."
„Heeft u het telegram gelezen, meneer?" vroeg Cal-
vert
„Neen," antwoordde de kolonel. „Ze vertelde Jjet me
alleen maar. Getherfield!" barstte hij plotseling Uit, „er
moet een vreeselijke afschuwelijke vergissing gemaakt
zijn! Deze mannen beschuldigen, practisch gesproken,
haar en Birch van moord. Moord vanuit mijn huls!
Onmogelijk!"
„Wat bent u van plan te doen?" vroeg Getherfield,
zich tot Marrows wendend.
„Als ze hier niet gauw terugkomt, meneer, dan zal ik
haar en Birch moeten zoeken," zei deze. „Ik dacht zc
hier te vinden, maar lk wil u wel vertellen, dat het me
niet zou verwonderen, als ze gevlucht waren heele-
maal niet"
Toen het donker geworden was. was M'lle de Cou
langes nog niet weergekeerd. Marrows en Calvert be
sloten maar weer naar Hallithwaite terug te gaan. Even
buiten Lithersdale kwam een andere, open auto, lang
zaam den stellen weg oprijden. Er in zaten, in ernstig
gesprek gewikkeld, M'lle de Coulanges en Birch.
HOOFDSTUK XXL
De gemaskerde Mannen.
Toen Bradwell Pike het kantoor van Holworth Birch
uitging met duizend pond in zijn zak, liet hij zijn slacht
offer in een oceaan van twijfel en onzekerheid achter.
Nu Birch wist, dat Pike het geheim tusschen hem en
M'lle de Coulanges kende, was zijn eerste opwelling hem
tot stilzwijgen te dwingen met geld. Maar toen Pike
weg was, vroeg hij zich af, of dat wel een goede zet
van hem was geweest. Pike was een gewiekste, door
trapte schurk en hij zou zich nooit veilig voelen, zoo
lang Pike in Engeland was. Hij had geen rust meer en
liep naar buiten in de richting van het bureau van den
scheepsagent. Pike had gezegd, dat hij daarheen zou
gaan. Bij diens kantoor zag hij Murgatroyd rondslente
ren; even later, dat de detective Pieke volgde naar het
chef-veldwachter reeds weken achter de dieven aan zit.
Reeds volgt hij 'n ateeds duidelijker spoor en wij twij
felen niet, of het zal van den Heuvel gelukken, binnen
kort tot arrestatie van de(n) dader(s) over te gaan.
De wandaden schijnen te worden gepleegd omstreeks
middernacht, als de lantaarns zijn gedoofd. Men zij op
zijn hoede.
Volgenden Zaterdag komen wij nader op deze zaak
terug.
Hebt gij Biechten stoelgang, gebruik dan
„Neeë, da's *n advertentie," zee Janus: „zaak terug"
is 't leste".
„Denkte ze te knippen, Janus?"
„De kippendieven.'
„Tuurlijk, ge ziet toch, 't staat toch zwart op wit,
da'k 'n duidelijk spoor heb."
„Wie verdenkte dan?"
„Ambtsgeheim, Dré, maar as ik ze te grazen heb»
dan zijde gij d'n eerste die 't wit."
„Zijn 't er dan meer as één?'
.Misschien,' zee-t-ie: „lees 't nóg maar 's".
Toen kon 'k m'n eige nie goed meer houwen en gong
de gelagkamer weer in.
Daar zaten ze werendlg ok mee 't Nuuwsbodeke op
tafel. D'n Blaauwe had 't woord.
„En ik zeg Juilie, dat dieën gehaktbal mijn veul
meevalt." kwekte d'n Tiest en hij sloeg daarbij mee
z'nen vust op tafel, ,,'t Is 'n schandaaal da ze z'n pon
tret er nie bij gezet emmen."
.Hier Jaan, hier sta-d-oew borreltje, drinkt nog maar
's uit." gong ie deur en toen dee ie net eender, d'n
Tiest, of ie ons nie binnen had zien komen.
,,'k Heb hier de kraant er nog 's op na geslagen. Ja
nus" zee d'n Tiest doodernstig: „ver da stuk, wa ze
over jouw geschreven emmen, maar wite wa-d-ik nouw
zoow gedocht eb?"
„Nouw, ehum, hm?"
„Da ge nouw veur oew fatsoen toch eigenlijk ok
verplicht zijt om de daders te vangen!"
„Maar ik krijg ze," zee Janus streng: „da stelen
van die kiepen mot nouw maar 's veurgoed uit zijn!"
Sjuust had d'n Tiest aan z'n cltroentje-mee-suiker
gepruufd en toen schoot ie zóów in d'n lach, dat da
gele citroendruppels in Janus z'n gezicht spoten en
van z'n snor lekten.
.Hè", mokte d'n Tiest 1 weer goed: „ls me da m'n
eigen verslikken."
„Doet da-d-aanders bij oew thuis, vuile sloeber," ver
weet Janus.
„GIJ kunt 'r beter tegen as Aantje", scheurde d'n
Tiest. die nouw maar rustig uitschaterde.
„En lk zeg -— jouw," dreigde d'n Jaan: „da'k
'n spoor heb Blaauwe! Ge kunt 't
mee oew eigen oogen lezen! Weest veur-
zlchtig manneke!"
Amico, lk docht dat d'n Tiest 't af zouw leggen! t
Scheelde 'n horke, of d'n Blaauwe, die 't verzinsel van
de kiependlefstallen in de kraant had gezetwier
gearresteerd.
En toentoen waandelde d'n burgemeester over
d'n weg. mee d'n drukker van de Nuuwsbode!
Janus wier d'r bleek van. „Mannen." zee-t-ie gejaagd,
„ik gaai weer surveljeeren, seluu!"
En as 'nen haas schoot le „de Gouwe" uit, over d'n
erft. lan*s d'n achterkaant.
„D'n Joep mot geven," kweekte d'n Blaauwe en
schupte mijn weer onder de tafel. En na twee spullekes
kwam d'n drukker van 't Nuuwsbodeke binnen.
„Mannen." flusterde d'n Tiest: „denkt, erom, guilla
sprikt mUn na, horre!"
„Zeg, Bastiaansen," zoo kwam d'n drukker heel
veurzichtig naar d'n Tiest: „zeg me nouw 'a eerlijk: ls
da nouw wel heelemaal waar. van die kiependlefstal
len?"
„Wa waar?" vroeg d'n Tiest lastig.
„Zijn die diefstallen nouw wel wezenlijk gepleegd?"
„Nouw is le veur mekaar," viel d'n Blaauwe verwij
tend uit! Jk zeg niks aanders as dat er bij mijn op
d'n erft negentien kiepen zijn verdwenen. Misschien zijn
z© op d'ren kuier, maar... ik heb toch 'nen smaak In
m'nen mond da ze gejat zfjn! En vraagt nouw zeivers
maar huilie!"
„Zijn er bij juilie ok kiepen gestolen" vroeg d'n
drukker hoopvol.
„Bij mijn twaalf,' zee ik kortaf.
„Bij mijn zeuven," zee d'n Joep.
„En bij Jouw?' vroeg d'n drukker aan d'n Fielp.
„Bij hun twa..." zee d'n Tiest.
„Ik heb gin kiepen.' zee d'n bakker toen.
„Meer," vulde d'n Tiest aan: „bij hum zijn ze alle
maal achterover gedrukt" en toen gaf Ie d'n Fielp 'nen
stamij onder de tafel dat d'n bakker „auw!" riep!
„Dan ls 't in orde," zee d'n drukker.
En toen le weg was, amioo! Ollee. kepót emmen ons
eigen gelachen, 't Uitknipsel hangt in „de Gouwe".
En Janus surveljeert nacht op nacht!
Hij is van plan om opslag te vragen, hee-t-ie gezeed.
Nouw. da komt 'm hard toe.
D'n Fielp is raadslid en azl 't veurstel zwaar onder
steunen en zeggen: „al hee-t-ie de kiependieven nie ge-
gevangen, hij hee ze toch verjaagd!"
Maar of d'n burgemeester d'n Paan om z'nen hals
valt...? Ollee, 'k ben meer as vol.
Veul groeten van Trui en as altij gin horke minder
van oewen
toet a voe
DRé.
restaurant; daarna, dat Pike aangehouden werd toen
hij naw buiten kwam en meegenomen werd naar het
politie-bureau. Birch werd koud van angst. Hij ging
niet naar zijn kantoor terug, maar naar een hulp-post
kantoor ln een ander stadsgedeelte. Vandaar telegra
feerde hij aan M'lle de Coulanges:
„Moet je dadelijk spreken. Kom onmiddellijk bij me
in het Old Marquis Hotel."
Hij onderteekende het telegram niet; hij wist, dat de
geadresseerde dadelijk zou begrijpen, wie de afzender
was. En toen ging hij naar het Old Marquis Hotel, een
ouderwetsch logement, waar men hem goed kende en
bestelde, voor over een uur, een diner voor twee perso
nen in een aparte kamer. In dat uur overdacht hij ieder
detail van de zaak, die hem betrof en de vrouw, die bij
verwachtte, en toen zij kwam, juist toen het diner op
gediend werd, was zijn gezicht verwrongen van angst.
„Is er iets niet in den haak?" vroeg M'lle de Cou
langes. „Je ziet er zoo angstig uit!"
„Vraaf of het een wonder Is," mompelde Birch. Hij
had een flesch ohampagne besteld, vulde haar glas en
het zijne en dronk het in één teug leeg. „Zélie ons
geheim ia ontdekt!"
M'lle de Coulanges scheen niet zoo erg verwonderd.
25e nam een slokje wijn en schudde even het hoofd.
„O," zei ze, met een lichten zucht. „Ik heb altijtt
wel gezegd, dat we veel risico Hepen. Maar wie heeft
het ontdekt?"
„Die vervloekte secretaris van een Etherton!" brom
de Birch. „Ze moesten dien vent ophangen en vieren-
deelcn! Ik gaf er wat voor, als ik handigheid en her
sens genoeg had, om hem voor die Zwarte Klipzaak te
laten opdraaien! Maar ik heb geen fantasie genoeg! Jij
kunt ook niet iets bedenken iets, dat werkelijk goed
ls?"
„Ik begrijp het nog niet erg geod," antwoordde MUs
de Coulanges, die rustig haar diner verwerkte. „Hoeveel
weet die man?"
„Je hebt hem hij het onderzoek hooren zeggen, dat hij
de gewoonte had, 's nachts op de heide te wandelen,"
begon Birch. „Nu. hij heeft ons gezien! Meer dan eens.
En het ergste is, dat hij ons Maandagnacht bij de Zwar
te Klip zag. En we weten wat we weten! Maar zoo
als die vent de dingen zou kunnen voorstellen, loopen
we gevaar. Om kort te zijn, men zou ons kunnen ver
denken."
Wordt vervolgd.