VAN DIT EN VAN DAT/f
EN VAN ALLES WAT SI
De proef op de som.
Opt
imisme
Het gestolen luchtballonnetje of De geschiedenis van twee deugnieten.
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Bijvoegsel dar Schager Courant van Zaterdag 3 September 1932. No. 9135.
ZATERDAG A VONDSCHETS
Door SIROLF.
Vrij bewerkt naar een Engelsch motief.
Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden.
JIMMY CARTER liep zielsvergenoegd met
wat voor hem natuurlijk het liefste en mooi
ste meisje van de heele wereld was, door de
altoos drukke Fifth Avenue. Iedereen die jong van
hart is gebleven weet drommels goed hoe je je voelt,
als je precies veertien dagen verloofd bent met het
liefste, mooiste enz., enz. De rest weet ieder. Ze lie
pen dan door die drukke Fifth Avenue, maar het
had net zoo goed een landweggetje in Lutjewinkel
kunnen zijn, want ze zagen natuurlijk niets anders
dan elkaar, al spraken ze niet veel. Doch aan den
anderen kant, werd juist die drukte noodlottig
Dat kwam zoo: door een van die onverklaarbare
plotselinge druktegolven, ontstaan door het uitgaan
van een groot kantoor of een verkeersopstopping, wei
den ze een oogenblik van elkaar gescheiden en het
volgende moment stond Jimmy Carter van aange
zicht tot aangezicht met een man met een donker
gebronsd en gegroefd gelaat. Jimmy werd zoo blees
als een doek. Hij wilde snel verdwijnen om zich bij
het liefste, mooiste meisje enz., enz. te voegen, die
lachend een paar schreden verder op hem stond te
wachten, tot hij zich uit den verkeerskluwen zou heb
ben losgemaakt. Maar de man pakte hem bij een
pols en zei met nadruk: „Hé, dat is een aardig toe
val, Bronks!"
Jimmy mompelde zooiets als „een misverstand"
Maar de ander zei gedecideerd: „Onzin, ouwe jongen,
ik heb mijn oogen niet in mijn zak, ik ben Ghastly,
sheriff van Old Creek en ik heb Bronks een jaar of
«cht terug veel te goed gekend, dan dat ik zijn ge
zicht vergeten zou hebben."
„Zoo", verweerde Jimmy Carter zich, terwijl hij lang
zamerhand zijn tegenwoordigheid van geest terug
kreeg, „best mogelijk, maar ik heet geen Bronks, mijn
naam is Carter".
„Gekheid, jochie, je heette indertijd Bronks, ontken
het nu maar niet, enne nee, niet wegloopen,
jochie. Zeg eens dat meissie daar is dat je
vrouw?"
„Nee, mijn verloofde."
„Weet ze alles van je?"
„Ze kent me alleen als Carter, dat is mijn werkelijke
naam."
„Dus je hebt haar nooit iets van dien Bronks ver
teld?"
„Welnee, waarom zou ik? Jaren geleden heb ik
Bronks in Old Creek achter gelaten en Carter is een
ander mensch, en met Carter gaat ze trouwen".
„Smoesjes, jochie, anders niets. Dat meisje heeft het
recht te weten wat voor een heerschap jij geweest
bent en ik zal het haar zeggen ook."
„Ik ontken alles en ze zal je niet gelooven op den
koop toe", zei Jimmy Carter in een laatste wanhopige
poging om het onheil af te wenden. Maar Ghastly
stape vastbesloten op de stomverbaasde verloofde van
Jimmy af, stelde zich met een paar woorden voor en
sloeg daarna voor even een lunchroom in te wippen,
om rustig te kunnen spreken, hij had haar iets van
groot gewicht mede te deelen. Ghastly ging voorop,
gevolgd door het verbaasde meisje en een zenuwach
tige, bleekc Jimmy.
„Hoor eens hier, juffrouw", begon Ghastly, „Ik ben
een man van ouwerwetsche principes en ik kan niet
toestaan, dat 'n onschuldig meisje met een individu
als die Bronks haar ongeluk tegemoet gaat. Acht jaar
terug kwam er een jonge avonturier naar Old Creek,
waar ik sheriff was. Hij dronk als een ketter en speel
de, en als hij de kans kreeg lichtte hij de mcnschen
op ook. Een fijn nummer die Bronks".
„Destijds kende ik die Bronks van heel dichtbij,
maar een dief was hij niet, Ghastly, dat weet ik ze
ker", viel Jimmy uit.
„Die Bronks", ging Ghastly onverstoorbaar voort,
„was dezelfde persoon als deze snijboon, die zich Car
ter noemt, juffrouw. Den laatsten keer dat ik hem
zag, moest ik hem voor twee jaar wegbrengen naai
de gevangenis wegens berooving van een dronken
mijnwerker. En die schavuit wist me te bepraten, dat
ik hem even toestond zich in de rivier te wasschen.
Niet zoodra was hij in het water, of hij zwom weg
als een visch. De helft van den tijd was hij onder
water. Dagen later kregen we hem pas te pakken.
„Heb je nu genoeg gehoord, Janet?", vroeg Jimmy
lachend aan het meisje.
„O, ja, meer dan genoeg", zei ze vastbesloten.
„Dacht ik wel, Ghastly, ik zei het je wel, ze zou
je toch niet gelooven. En het spijt me dat ik het zeg
gen moet, Ghastly, maar ik kan niet eens zwem
men
Even later liep Jimmy Carter weer met het lief
ste, mooiste meisje enz. enz. in de drukke Fifth
Avenue. Ze liepen stijf gearmd en Janet zei: „Kom,
Jimmy, laten we naar huis gaan, het is warm. En
laten we die heele malle geschiedenis vergeten, ik
geloof er geen woord van. Zullen we vanmiddag in
de rivier gaan zwemmen?"
„Maar Janet, je vergeet dat ik niet zwemmen
kan behalve als er een dolgeworden sheriff zijn
revolver op me staat leeg te paffen
Ze lachten hartelijk en even later zaten ze in den
trein, op weg naar Janet's ouderlijk huis, dat een
eind de Hudson op aan den oever half in het groen
verscholen lag.
Janet was erg stil na het eten. Toen de avond viel,
wandelde ze met Jimmy in den tuin, tot vlak langs
de rivier. En het zal wel nooit opgehelderd worden
hoe het precies kwam, maar op een gegeven oogen
blik gleed ze uit een plons een schemering
van wit in het donkere water van de hier zachtjes
voortglijdende rivier en dan een angstkreet: Jimmy,
help!", klonk het nogmaals, nog dringender. Dan op
eens dook hij omlaag van het houten aanlegstijgertje
voor roeibootjes en was in drie slagen bij Janet, die
wanhopig met het water scheen te worstelen. Met
weinig moeite kreeg hij haar aan het steigertje,
werkte zich snel op den kant en hielp het liefste,
mooiste meisje enz. enz. uit het water.
Zwijgend snelden ze naar huis, waar een bezorgde
moeder snel voor een bad en droge kleeren zorgde.
Jimmy kreeg een pak van vader te leen. Een uur
later zaten ze zwijgend tegenover elkaar bij een sche
merlamp in de serre. De oudelui zaten op de wa
randa, aan den anderen kant van het huis.
„Hm ik geloof, dat alles nu voorbij is, hè, na
deze proef op de som?", begon hij eindelijk
heesch.
„Dus je was tóch Bronks?", zei Janet, „ik ik
moest het weten, ik wilde zekerheid hebben
het was natuurlijk geen ongelukje daar straks, bo
vendien ik kan heel goed zwemmen
„Nee, Janet, ik ben Bronks niet meer Geloof
me toch, Bronks bestaat niet meer. Zeker, ik noemde
me toen zoo, in een tijd van mijn leven, die heele-
maal en voor goed^fgesloten is. Maar ik kwam als
Carter naar New York terug, en Carter is mijn ware
naam. Bronks is dood, gestorven op hetzelfde oogen
blik, toen Carter weer in het leven terug kwam
„Is het heusch, heusch waar, Jimmy?"
„Ja, Janet Carter heeft nooit iets gedaan, waar
voor hij zijn oogen heeft neer te slaan
„Ik ik geloof je. Jimmy en ten
slotte... zou ik met Jimmy Carter trouwen en met
niemand anders
En toen sloot Jimmy Carter als de gelukkigste
mensch ter wereld het liefste mooiste meisje enz. enz.
in zijn armen.
Men dient zoo te leven, dat men bij het einde van
iederen dag herhalen kan: lk heb mijn dag niet
verknoeid.
o
Het prettige gevolg van zich voortdurend met de
jongeren bezig te houden, is. dat men het beste ge
deelte van zijn eigen jeugd verlengt.
o
Wie wijsheid geleerd heeft en zijn leven er niet
naar regelt, gelijkt den man. die wel een akker
heeft beploegd, maar niets daarop zaait.
o
Geen rusteloos zwerven en smachten is 't leven.
Een doel licht ons voor!
En worstelend vinden wij krachten
En dwalend vinden wij t spoor.
Evenzeer als de wet noodzakelijk is voor de zwak
ken, is de vrijheid noodzakelijk voor de sterken.
Gaat er een vleugje optimisme,
Na jaren van zwartgalligheid,
Door deze hopelooze wereld,
Door dezen moe-geklaagden tijd?
Beginnen w' eind'lijk te bedenken,
Dat er per slot toch grenzen zijn
Aan economische ellende,
Zou dit de kiem tot beter zijn?!
Onmerkbaar kenteren de tijden,
Een goed beginsel breekt zich baan,
We willen, door den nood gedreven,
Elkander eindelijk verstaan.
We voelen 't langzaam nader komen,
Een gemeenschapp'lijk nieuw begin,
En de uiteindelijke redding
Van 't werkloos wereld-huisgezin.
Want in de harten der regeerders
Ontwaakt steeds sterker 't ideaal:
De toekomst is niet voor één natie,
De toekomst is voor allemaal!'
En slechts door onderling begrijpen,
Met goed vertrouwen op zijn post,
Door onvervaarde samenwerking
Kan deze crisis opgelost!
Kweek, wereld, 't plantje Optimisme,
Met al de gaven van Uw geest,
Help zóó de zoekende regeerders,
Opdat de zieke tijd geneest.
Bedenk, dat donkere gedachten
Niet vruchtbaar levenwekkend zijn,
Ook 't schuchter plantje Optimisme
Vraagt voor zijn groei wat zonneschijn!
September 1932. KROES,
(Nadruk verboden.)
Wist U dat:
Een tusschen 2 punten vrij opgehangen dijben kan in
elk geval met een gewicht van Ü90 K.G. worden be-i
zwaard: eerst wanneer dit gewicht ongeveer 400 Kg.
bedraagt, breekt het. Bij draaiing is het weerstands
vermogen van het been echter veel kleiner; in dat
geval zijn 89 Kg. reeds voldoende om het te breken.
Kikvorschen kunnen niet verder kijken dan tot
een afstand, die het twintigvoudige van hun eigen
lichaam is.
Wilde paarden kunnen veertig jaar oud worden,
de paarden die wij voor luxe houden of als trek
kracht bezigen, worden zelden ouder dan vijf en
twintig jaar.
431.
Na de voorstelling kwam de baas, dreigend,
Op Wim, de clown en het meisje af.
Hij zei tot Wim: Het was jou schuld weer,
Denk er om, je krijgt je straf.
Jij maakte, je weet het ook wel,
De voorstelling weer in de war,
Nu komt je straf, jou kwaje rekel,
Ik ben beu van jou gesar.
432.
Terwijl de anderen de blanken sarden,
Hen dreigden met den dood,
Hoorden zij eensklaps alarm blazen,
Als een teeken: Het gevaar is groot.
Moeroe's broeder blies alarm op den hoorn,
Het schrikgeluid klonk overal.
Ik ben nieuwsgierig, dacht zijn zuster,
Of mijn list hen helpen zal.
433.
Bindt den jongen, slaat hem in de boeien,
Want hij is ondeugend, slecht,
En dan met de zweep hem afgeranseld,
Zei de baas nu tot zijn knecht.
En opeens begon de jongen te huilen,
Schreeuwde: „Ik heb het niet gedaan,
Zei de baas: het moet gebeuren,
Je streken uit je body slaan.
434.
Ja, het alarmsignaal deed de anderen schrikken,
Hun angst scheen plotseling groot.
De blanken wisten niet dat een zwart meisje
Hun redster was in den nood.
Wat gebeurt er nu, zei Pim's makker,
Waarom laat men ons alleen?
Waarom schijnen ze nu te vluchten?
En waar loopen ze nu heen?