WESTWAARTS Leg 12 kwartjes zoo als de teekening aan geeft. (Je kunt ook ronde kartonnetjes ne men, waarop je een cijfer kunt zetten). Zon der een van hen een andere plaats te geven, probeer er vijf op iedere rij te krijgen, in- plaats van vier, zooals ze nu liggen. halen over de Indianen, wilde paarden of roo- vers deden. Hij hoorde, dat ze bijna allen reeds paard konden rijden* omdat men dat in het nieuwe land nu eenmaal behoorde te kennen, daar er nog geen of heel weinig wegen waren en de afstanden van de eene blokhut naar de andere zoo groot, dat men moeilijk anders aan te paard kon gaan. Soms was men door dam pende moerassen of bijna ontoegankelijke oer wouden, waar veel slangen kropen en de vreemdsoortigste vogels zich ophielden, van zijn naaste buren gescheiden. Karei kon zijn ooren bijna ndet gelooven. Zou hij dan cok een paard krijgen en er op moeten leeren rijden en zou oom Cephus hem dan wel eens alleen door die donkere, gevaarlijke bosschen sturen om een boodschap te brengen bij menochen, die twee dagen rijdens verder woonden? Waar zcu hij dan den nacht moeten doorbrengen? Misschien In dat donkere bcsch. waar reuzenslangen on hoorbaar rondkropen? Het werd hem reeds bang te moede en ongemerkt verliet hij de jon gens, om naar com Cephus te gaan. die toeval lig alleen liep. .Moet"ik ook leeren paardrijden als we in het metrn-c ImkI aijn?" „V/el zeker, mijn jongen en je krijgt zelfs een eigen paard." Karei zwol van trots in het vcoruitzioht een paard te hebben* dat heelemaal van hem alleen was (Slot volgt). Wat een schrik. Heinrich de schaapherder woonde al van zijn geboorte af in de bergen. Hij was er opgegroeid eenzaam en alleen als het eenige kind van vr ouw De Wilde, die een jaar na de geboorte van Hein rich haar man verloor, die met een storm in een van de vele bergkloven verongelukte. Hein rich was haar oogappel en zij zorgde goed voor hem, maar de jongen had de zwerversnatuur van zijn vader geërfd en ondernam als klein kind al allerlei onderzoekingstochten dicht bij huis. Naarmate hij ouder werd breidden deze toch ten zich uit en toen hij eenmaal twintig was, was er in heel den omtrek geen koener klimmer en onverschrokkener gids dan Heinrich. Zijn moeder stond veel angsten uit als hy met reizigers gewaagde klim tochten ging onder nemen, maar hij stelde haar altijd gerust en zei, dat hij altijd aan zijn moeder dacht en alleen om haar al voorzichtig zou zijn. 's Zomers trok hij er met een kudde schapen op uit en het gebeurde maar heel zelden, dat een van zijn schapen verdwaalde of verongelukte, want ook hierin scheen Heinrich zeer uit te blin ken. Maar hij wist wel hoe hij met de dieren moest omgaan. Alle schapen hadden hun eigen naam en als hij er een riep, luisterde het dier ook naar hem en kwam aangesprongen. Zoo verdiende hij 's zomers met schaaphoeden en 's winters als gids den kost voor zijn moeder, die vroeger voor hem zoo had moeten zwoegen. Hij stelde werkelijk alles in het werk om haar het leven zoo prettig en zorgeloos mogelijk te maken. En op zekeren prachtigen zomerdag was hij al vroeg weer met zijn kudde er op uitgetrokken en was hoog boven in de bergen naar mooi jong gras aan het zoeken, toen hij opeens een rauwe gil hoorde. Een gil als van iemand, die in doods angst verkeerde. Het bloed stolde hem in de aderen. Heinrich tuurde met zijn scherpe oogen rond zich heen, maar kon nergens een men- schefijk wezen ontdekken. Hij keek naar boven, om zich heen, klom naar een kloof en wilde er juist in kijken, toen hij voor de tweede maal zoo'n angstgil hoorde. Vlug keek hij naar beneden in de kloof en wat hij daar zag, deed zijn hart bijna stilstaan. Een toerist, die waarschijnlijk uitgegleden was. hing aan het uiterste puntje van den bergwand, terwijl onder hem een ijzingwekkende diepte gaapte. Heinrich riep, dat er iemand was om te hel pen en probeerde bij het slachtoffer te komen. Hij riep hem toe, toch nog eenige oogenblikken goed vast te houden, want dan zou hij hem misschien nog kunnen helpen. Zoo vlug hij kon bevestigde hij een lang sterk touw. dat hij al tijd bij zich had, om een stevigen boom en kroop toen naar het slachtoffer toe. Hij moest ver voorover buigen over het ravijn om den man, I die daar hing, bij zijn schouders te kunnen krij- DOOR JO RENKSUM VAN DIJK Kwartjes-puzzle. DE EERSTE PRIJS. tjGroot worden met het land", noemden in liet begin der vorige eeuw de kolonisten in den Staat Ohio in Amerika het, als een jongen in het ruwe land wist aan te pekken en tot 'n flinken man opgroeide. Dien tyd was Amerika nog niet het machtigste Rijk wat het nu is. Het had nog geen groote steden met hooge huizen, die men wolkenkrabbers noemt, doch slechts hier en daar een stad vtrn eenige beteeken is en verder veel, veel land. vruchtbaar land, bosch rijk, met onstuimige rivieren, wier loop en oor sprong grootendeels onbekend waren en aan wier oevers verder in het land diep in de onbe kende bergketens van het midden en het Westen de roodhuidige volksstammen der In dianen woonden. Overal verspreid in de Noor delijke en Oostelijke Staten woonden in dorpen bij elkaar öf op afgelegen hoeven de kolonisten van oudsher moedige Hollanders of Engel- schen die het vaderland vaarwel gezegd had den en hier trachtten den vruchtbaren grond te bebouwen handel dreven met de Indianen of op zoek waren naar goud of kostbaarheden. De grond was nog heel goedkoop in die dagen en de Regeering deed alle moeite om steeds dieper het land in grond aan landbouwers te verkoo- pen, opdat het bebouwd zou worden met graan en vruchten. Iedereen kon zooveel krijgen als hij hebben wou en wie niet dadelijk betalen kon, mocht zijn schuld in termijnen afbetalen na eerst het land bebouwd te hebben, zoodat do oogst goede winsten afwierp. Zoo kwam het, dat de moedigsten, die niet bang waren voor ontberingen, naar de verst afgelegen streken trokken, wijl daar de grond het goedkoopst en heel vruchtbaar wus. Daar men in die dagen nog geen treinen kende en dus per paard of wagen reisde, duurde het soms meer dan een maand, voor de trekkende kolo nisten hun nieuwen grond bereikt hadden. Zij hadden vooral te kanapen met slechte wegen en moesten in afgelegen streken zelfs zoo tnaar met hun wagens door de wildernis. KAKEL DE "BOCK. i Vóórdat Karei de Bock den langen tocht aan 55 dagreizen in de hobbelende huifkar van zijn com Cephus had gemaakt, dacht hij, dat zoo iets wel erg prettig moest zijn. Het klonk zoo prachtig westwaarts te gaan; het leek als een groot avontuur, als oom Cephus, die er op uit was geweest om het nieuwe land te bezichtigen, terug kwam in het oude dorp en zijn buren vertelde van de ontzaglijke oerwouden, de machtige rivieren en de prairielanden, die men kon koopen voor 20 een hectare en dan nog in vier jaar af te betalen. ,,Je hebt nog nooit zulk vruchtbaar land ge zien en het is een kleinigheid voor een kolonist, er 30 Hectoliters aardappelen van een Are te oogsten". Goedkoop land toon Karei eigenlijk niets schelen, want hij had het miaar wat naar zijn zin by zijn vader en moeder in het rustige dorp, waar hij alle 15 jaren van zijn leven had gewoond. Maar toch. als 's avonds oom Cephus izat te vertellen voor den grooten open vuur haard, waarin de houtblokken lustig knetter den. dan voelde hij. dat hij steeds minder het gemakkelijke en rustige leventje, dat hij hier leidde, kon waardeeren. Het leek hem dan, dat iedereen een groot ruim huis met fraaie ge makkelijke kamers kon hebben, een tuin met een heg er om heen en een kiezelpad, dat naar de voordeur leiddeIedereen moest acht of negen kamers hebben, elk met een open vuur haard, mooi gepolitoerde mahoniehouten meu bels en kasten met stapels, stapels boeken. Iedereen moest een kelder met ingelegde vruch ten appels, uien en aardappelen hebben, Avonturendat was het, waarnaar hü ver langde. ..Ga je weer naar het Westen terug, oom Cephus?" vroeg hü eens schuchter „Natuurlijk, ik heb daar land gekocht"- ,.Mag ik dan met je mee?" Oom Cephus grinnikte. „Jij? Je zcu gaan drei nen bij het eerste moeras waar we doorheen moesten. Je zou binnen een week heimwee krij gen en naar moeder terug willen of zeuren, dat 's avonds geen beddepan je bed verwarmde". Karei zei zacht: „Je kent me nog niet, oom! Be zou zooiets niet deen. Neem me toch mee, als je naar het Westen trekt." En de enkele weken, dat oom Cephus nog op de hoeve was, liet Karei hem niet met rust, zoo vaak ze alleen waren; steeds weer trachtte hij hem te over tuigen, dat hij dapper zou zijn en tegen de moeilijkheden opgewassen was. OOM CEPHUS STEMT TOE. Eindelijk gaf oom Cephus zich gewonnen en stemde toe Karei mede te nemen, mits vader en moeder het goed vonden. Nieuwe moeilijkheden waren nu in aantocht. Moeder De Bock dacht er niet aan, haar jongen te laten gaan: het zou een veel te vermoeiend en te ruw leven voor hem zijn en dan wie zou hem 's morgens z'n havermout koken, precies zooals hij die graag lustte? Vader De Beek was al niet beter te spreken over het dolle plan van zijn zoon. maar om 'n heel andere reden. Karei was te jong en te onervaren, vond hij en moest nog heel wat leeren, waarom het noodzakelijk was. dat hij een betere school in de naastbijzijnde stad be zocht. „Anders zou ik hem laten gaan," zei hij te gen com Cephus. Karei wordt hier veel te veel verwend, om je de waarheid te zeggen.... ons eenigst kind, weet jezoo'n moeilijke tocht en het zware .werk, daarin groeien ze op met het land." Maar zie, het eind van het liedje was toch, dat Karei meeging. >rHet Wilde Westen is voor één ding goed." zei oom Cephus tegen Karei, toen hij op den morgen van vertrek op rijn bank in de huifkar klom, het zal toonen of je van ijzer bent ge maakt of van koek Westwaarts. En weg reden zij met den kleinen optocht van wagens, die alle gezamenlijk naar het Westen trokken. Een reis van 55 dagen lag voor den boeg. Het afscheid was natuurlijk erg moeilijk; moeder had gehuild en vader had zich omge draaid om een traan te verbergen, toen hij zijn jongen voor het laatst omhelsde. In het begin was Karei dan ook wel een beetje bedrukt ge weest, maar spoedig, door al het nieuwe wat hij zag en het gezelschap der jongens en meis jes, die in andere wagens meetrokken, kwamen vroólijker gedachten in hem op en genoot hij volop in het vooruitzicht van een zoo lange reis. Alles ging goed: de wegen waren hier neg niet zoo slecht, zoodat de wagens heel rustig door de paarden getrokken werden. Als hij moe was, klom Karei op den wagen, anders Mep hü er achter, druk pratend of luisterend maar de jongens en meisjes, waarvan de meesten al eer der op reis waren geweest en fantastische ver in de mazen van het spinneweb zijn verschillende letters geschreven. Die letters staan echter niet maar kris kras door elkaar, doch in een bepaalde volgorde. Als je goed oplet zul je zien, dat er in de mazen een zeer bekend spreekwoord verborgen is. Vijf kinderen hadden ieder een hond, die mee deed aan een hardloopwedstrijd. Ieder kind had zijn hond aan een heel lang touw, maar na het eind van den wedstrijd waren de touwen heelemaal door elkaar gegaan. Het ls een heel war net geworden. Zie nu maar eens uit te vinden wie den eersten prijs heeft gewonnen. gen. Maar de man was vreeselük zwaar en het was Heinrich bijna niet mogelük den man, die van uitputting het bewustzijn büna verloor, omhoog te trekken. Plotseling schoot hem wat te binnen. Hü floot Karo, zün trouwen hond en makker. Karo kwam aanhollen, hoewel hy eerst niet begreep, dat zijn baas de schapen zoo maar alleen had gelaten en hem nu ook nog floot. BU zyn baas gekomen zei Heinrich. „Karo, pak het touw en trek". Karo, een herdershond, die goed afgericht was. begreep dadelük wat zijn baas wilde. Hü pakte het touw, een eindje achter zyn baas. in zyn bek en begon deze met alle macht van den kant af te trekken. Heinrich, die den man vasthield, kwam zoo iets verder van den kant en zag toen op een oogenblik kans om den man op den kant te krygen. Nu, dat was maar juist op tüd, want niet al leen waren de krachten van Heinrich ten einde, maar de man was bewusteloos en hing zwaar en slap in zyn armen. Een frissche slok water en even rusten maakte den man weer wat beter. Hij vertelde aan Heinrich, hoe hü al voor zons- 'opgang was gaan klimmen en opeens uit gegleden was, terwyl hy nog juist den rand van den bergwand kon vastgrypen. Hy zei tegen Heinrich, dat hy nooit meer zonder een erva ren gids ging klimmen en vele Jaren lang kwam de man ieder jaar naar de woonplaats van Hein rich, waar zij samen groote tochten ondernamen. Zoo was deze net op tyd gekomen hulp uitge groeid in een vriendschap voor het leven. EEN STAD ZONDER INWONERS. Het klinkt onwaarschijnlyk en toch is het werkelyk zoo. Het betreft hier de stad Phönix. die hoog in het gebergte dichtbij de grens van Canada en de Vereenigde Staten ligt. Deze wonderlijke stad, die eens tot snellen en grooten bloei gekomen is, is tegenwoordig zonder menSchen en eenzaam, ondanks het feit, dat- het niet lang geleden is. dat er honderddui zenden inwoners leefden. Alles staat er nog, als of het pas geleden werd verlaten. Groote hotels, mooie schouwburgen, het stadhuis en de kerken staan er nog, temidden van de tallooze woon huizen. Maar het eenige leven in deze stad is thans de weelderige plantengroei, die op de straten ongestoord voortwoekert. Kükt men de hotels binnen, dan ziet men, dat er geen deuren en geen ruiten meer aanwezig zijn en dat ook alle meubels verdwenen zijn. De geschiedenis van deze stad is uiterst won derlijk. In 1891 vond een eenzame avonturier daar koper en wist zich den grond voor de ont ginning te verwerven. Het duurde niet lang of andere gelukszoekers, die hiervan gehoord had den, begaven zich ook naar die streek. Spoedig werd een maatschappij voor het winnen van koper opgericht. In korten tijd veranderde het barakkendorp in een stad en het aantal koper- delvers groeide aan tot 100.000. Een 40 KM. lange spoorweg ontstond, die de nieuwe stad met de hoofdlyn verbond. Na twee jaar koos men een burgemeester, die het even druk had als de rechters. Want de bewoners van de stad behoorden nu niet tot de ordelievendsten van het land. Gedurende den oorlog toen koper bij na even waardevol als zilver was, bereikte Phö nix het hoogtepunt van zijn rijkdom. Het aantal millionnairs in deze stad was niet gering. Maar na het einde van den oorlog begon da delijk de achteruitgang. Even snel als de schat gravers gekomen waren verdwenen zij weer want de waarde van het koper was ontzettend VERBORGEN SPREEKWOORD. Haar speelmakker, die Oom Oscar uit Indifi /oor haar meebracht, is verdwenen. Wie kan hem voor haar vinden gedaald. De eene kopermijn na de andere we gesloten en steeds leeger en onbehagelüker w» het in de groote stad. Velen lieten have en gok daar achter, daar het transport er van meer ztf' gekost hebben dan de aanschaffing ervan. Thans is het eens zoo drukke leven bikomen uitgestorven. Het wild dartelt in dC straten, de steppewolf trekt er rond en de ratten hulzen ln de leegstaande woningen. Ecu oude mijn werker is er de eenige, laatste bewoner. Japansche kinderen. De Japansche kinderen bezitten den rotp de aardigste kinderen te zijn, die er op d wereld zijn. Of dit nu heelemaal waar geloof ik n\; ook weer niet, maar toch is he opmerkelijk, dat men in Japan zelden eet huilend kind ziet. zy hebben aitijd eei lachje op de lippen en zelfs als zij pijn heb ben komt het nog niet tot een huilbui Japansche kinderen zijn niet verwend en zelfs tijdens de gure voorjaarsdagen zie Je ze met bloote knieën en een dunne blouse op de straat loopen. De kleine meisjes zien er uit als een verkleinde uitgave van hun moeder. Zij dragen een kimono, die tot aan de voeten reikt en die hen ervan terughoudt wilde sprongen te maken. Tot hun zesde jaar dragen zij kortgeknipte haren. Daarna krij gen zij een kapsel, dat elk jaar verandert en waaraan men kan zien hoe oud de meis jes zijn. De ongetrouwde meisjes dragen het kapsel anders dan de schoolmeisjes, de jonge vrouwen weer anders en de moeders ook nog anders. Wat voor ons Kerstmis beteekent, dat is voor de Japanners het poppenfeest. Dan worden in het raam van elk huis de poppen van de dochters in de mooiste kleedij uitge stald en wie op bezoek komt, brengt een nieuwe pop mee. Deze poppen worden echter meer voor pronk, dan voor speelgoed ge bruikt. Enkele dagen later hebben de jon gens hun jongensfeest. Doch op de school worden steeds meer nieuwigheden ingevoerd en het zal niet lang meer duren of veel van de oude gebruiken behooren tot het verleden, en de meisjes, die thans nog in hun lange kimono's het pop penfeest vieren en bloemen in vazen leeren rangschikken, waaraan groote waarde ge hecht wordt, die met de voorgeschreven ceremoniën thee zetten en schenken wonderlijk mooi kunnen borduren, deze kin deren zullen eens, als zij grootmoeder zijn hun kinderen van hun jeugd vertellen als van een sprookje. Waar zoekt Betje naar

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 20