VAN DIT EN YAN DAT EN VAN ALLES WAT Het erfstuk. DE OPENING DER STATEN-GENERAAL. WARE WOORDEN. WETENSWAARDIGHEDEN. Het gestolen luchtballonnetje of De geschiedenis van twee deugnieten. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 24 September 1932. No. 9147. ZATERDAGAVONDSCHETS \ry naar een Engelsch motief, bewerkt door SIROLF. (Nadruk verboden alle rechten voorbehouden). Salomon Bot deed het kalmpjes aan. Sedert hij het weinig lucratieve vak van marktkoopman eraan gege ven had. om zich op de veel winstgevender branche van opkooper van antiek ten platte lande te werpen, had hij geleerd zich niet te haasten. Je moest zoo kalmpjes aan op je fiets door de landelijke dreven rijden en zoo kwasi per toeval bij een oude boerenwoning te lande komen, om een glaasje water of melk te drinken en dan een praatje met de boerin of den boer te maken. Dan kwam het gesprek al gauw op de mooie spulletjes en op die manier had Salomon Bot al vele malen voor spotkoopjes de kostbaarste antieke tegeltjes, bordjes, miniatuurtjes en ander duur antiek op den kop weten te tikken. Die boertjes waren zoo dom, meende Salomon Bot altijd, je kon ze van alles wijs maken. Daar had je nu bijvoor beeld die dikke vent daar, die met zijn rooie gezicht over het hek van zijn hofstede hing. De domheid lag er als het ware bovenop. Een makkelijke prooi, dacht Sa lomon Bot, die heel toevallig vlak bij het hek op den Etoffigen landweg van zijn fiets scheen te tuimelen en demonstratief met een zakdoek zijn voorhoofd afwischte „Daar was ik bijna gevallen", merkte hij tegen den boer op. „Ja," zei de boer, „dat had niet veel gescheeld. Mot je niet wat drinken voor de schrik? Het is ook zoo warm vandaag, hè?" „Sla ik niet af, man", antwoordde Salomon Bot gretig, blij, dat zijn oude truc het weer zoo goed deed. „Kom dan maar effe mee in de 1t>este kamer", noodig- de de boer uit, terwijl hij den koopman met een niet over-intelligente blik uit zijn blauwe oogen opnam. Een oogenblik flitste het Salomon Bot door de gedachte, dat het gezicht van den boer hem ook een beetje bekend voorkwam. Wellicht uit den tijd van zijn marktkoop- manschap? Ja, in dien tijd had hij zooveel „klanten" gehad, zooals hij zijn slachtoffers placht te noemen. Vooral onder die boertjes die eens in de week naar de stad gingen, om zich op de markt te laten beetnemen door pientere kooplieden als Salomon Bot, haha. Het glas versehe melk in de beste kamer smaakte bar goed. Salomon Bot keek eens rond, zooals hij altijd deed in dergelijke gevallen. De staande klok was wel antiek, maar niet veel waax-d. De wandbordjes ook niet. Nee, veel bijzonders was er niet. Zou hij zich zoo vergist heb ben? Hij kon gezworen hebben, dat hier een pracht koopje te halen zou zijn geweest. De boer nam hem zoo sterk op, dat zelfs de handige koopman, die Salomon Bot was, er wat ongedurig van werd. Eindelijk begon de boer langzaam: „Je kijkt zeker naar mijn antieke spulletjes, wat? Heb U d'r verstand van?" n heel klein beetje maar." „Hm," ging de boer voort, „nou, da's maar goed ook, want verkoopen doe ik toch niet. Al bood je me duzend guldens voor die klok, dan kreeg je 'm nog niet. Erf stuk, snappie wel? Me ben d'r veuls te veul an gehecht En dan, je wordt soms zoo beetgenomen door die rei zende kooplieden. Die geven je veuls te weinig. Nee, niet zukke eerlijke menschen as jij, die doen dat niet, maar ik bedoel die echte opkoopers, snappie wel? Nee, ik heb dadelijk wel gezien, dat jij een echte eerlijke vent was. Doch je anders, dat ik je in me beste kamer een gla.assie melk gegeven had? Niks hoor!" Salomon Bot knikte gevleid, terwijl hij zich inwendig verkneukelde over de domheid van het boertje. „Ik ben een rare kerel," aldus ging de boer voort, ter wijl hij naar een oudcrwetsche kast ging en uit een diepe lade iets opdiepte, dat goudig glinsterde, „en as ik eenmaal iemand vertrouw, dan ga ik door dik en dun met 'm. Dat geloof je niet, hè? Maar dat zal ik je be wijzen, man. Zie je dit horrelozie, van zwaar goud, dat ik hier in me hand heb? Nou, dat zou ik jou nou wel willen verkoopen, als je 't erg graag zou willen hebben, omdat je van antiek schijnt te houden. Wil je wel geloo- ven dat je zoo'n horrelozie bij den goudsmid nog niet ken koopen voor geen driehonderd guldes?" Salomon Bot popelde inwendig. Zeker een zachtzin nige gek, dacht hij bij zichzelf. Maar die moest je net hebben. Begeerig keek hij naar het horloge in de hand van den boei*. Daar kon een vet winstje op zitten. Kalm aan, niet te gauw happen, dat kon argwaan wekken. „Och," zei hij, „ik zou U niet graag van een erfstuk berooven. En dan zijn tegenwoordig die antieke klokjes niet zooveel meer waard. Maar als U er op staat en erop zou aandringen dat ik het moest koopen voor tien gul den, dan zou ik natuurlijk niet nee mogen zeggen, zegt U nou zelf!" „Krek", zei de boer. „dat heb je goed gezeid. En nou zal ik je laten zien, dat ik een man van me woord ben. al ben ik dan maar een doodgewone boer. Pas op, daar komt de vrouw an. As die het ziet, wil ze het vast niet hebben, dat ik het doe. Gauw, stop gauw weg. Hier, geet me je tien gulden. Mooi. Nou, smeer 'm man, dadelijk komt de vrouw eraan en dan kan je wat beleven. Denk erom, mond houden hoor, je weet van niks... Ik heb je niks verkocht, hoor..." Er kraakte ergens een deur. Salomon Bot, het kost bare horloge diep in zijn binnenzak geborgen, en tien gulden minder rijk, snelde naar buiten, sprong op zijn fiets en rende den landweg af, als zat de baarlijke dui vel hem op de hielen. Zweetend en hijgend bereikte hij de stad. En toen hij eindelijk veilig en wel op zijn bo- venhuisje zat, bekeek hij de uit zijn binnenzak opge diepte schat van dien stommen boer... en... kreeg toen een aanval van woede, waardoor het heele huis in op stand kwam. Het „erfstuk" was niets anders dan een van die waar- delooze koperen prullen, die hij als marktkoopman tot voor kort aan boeren en buitenlui op de markt had ver kocht. De boer was een van zijn slachtoffers geweest en had hem het ding terugverkocht. Voor tien ronde, echte, Hollandsche guldens! De Staten zijn dus weer geopend, Een nieuw regeeringsjaar vangt aan, Dat onmiskenbaar in het tecken Van zwaren crisis-nood zal slaan, Waarin de tijden niet meer vragen Naar uitgespitste politiek, Maar naar de steun en naar de redding Van breede lagen van 't publiek. 't Wilhelmuslied heeft weer geklonken, De wapens zijn gepi*esenteerd, Zoo heeft de plechtige traditie, Opnieuw 't regeeringsv/erk geëerd. Bedenkt, o hoofden der partijen, De nood stijgt hooger. meer en meer, Gij zijt de kern van heel de Natie, Legt dus de F r a c t i e-wapens neer! Vermijdt spitsvondige debatten, Blijf van verkiezingssmetten vrij, Oi*eer niet voor een zwak applausje, In hoop op winst van „de partij". Ons volk vraagt naar uw samenwerking. Opdat het land niet ondergaat, In deze don-k're wereld-crisis, Waarin zooveel het leven laat! Weest inderdaad de afgezanten Van een „vereenigd koninkrijk". De werkers voor een samenlevir Van arm en middelsoort en rijk, Opdat niet als een formalisme Een eere-wacht Uw rangen eert, Maar voor Uw innerlijke waarde. Het vaandel waarlijk salueex*t! September 1932. (Nadruk verboden). De middelmatige blijft gespaard voor nijd. o Het is voldoende, het groote gewild te hebben. o Doe datgene, wat gij schoon en rechtschapen acht, hoewel gij er geen eer door verwerft; want de onbe schaafde is een slecht rechter van schoone daden. o Als twee hetzelfde doen, is de uitkomst vaak verschil lend. o In tegenspoed blijkt de kracht van den veldheer; voor spoed verbergt haar. o De nood versterkt de ware vriendschap en overwint vijandschap. De gewone lichaamswarmte van den mensch bediaagt ongeveer 98 gr. F. of 37 gx*. C. De ananasplant de merkwaardige eigenschap heeft, dat ze slechts één vrucht voortbrengt en dan dood gaat? Ook dieren lijden aan zeeziekte en wel het ei*gst de tijgers. Wanneer Napoleon een groot gebouw voorbij kwam, hij nimmer kon nalaten de ramen te tellen. Aardappelen het eerst in Engeland werden ingevoerd omstreeks het einde der 16de eeuw. Zeep het eerst werd vervaax*digd in Engeland in de 16de eeuw. Het woord caxxaille is afgeleid van canis - Het diepste punt in Azië is de Doode Zee in Palesti na, 394 meter onder de oppervlakte van de zee. HUMOR. Ik wou een radio-apparaat hebben! Uitstekend, meneer, met hoeveel lampen wenscht U, met drie of vier lampen? Waa$ ziet U mij voor aan; voor iemand als ik is er van zoo'n paar ongelukkige lampjes geen sprake! Heeft U geen apparaat met booglampen? Kappers kunnen hun voordeel doen met de vol gende grap, die. een waarschuwing inhoudt. Een man komt met een kleinen jongen den kappers winkel binnen en zegt: „Knippen, scheren en haarwasschen Als hij klaar is, vraagt hij: „Heeft U misschien ook sigaretten?" Waarop de kapper antwoordt: „Nee meneer, maar aan den overkant is een winkel." Goed, dan wip ik even naar den overkant en in- tusschen kunt U den jongen het haar knippen! De man gaat... en komt niet meer terug. De kapper is eindelijk met den jongen klaar en zegt: Je vader blijft ook lang weg! Dat is heelemaal mijn vader niet, hij heeft me op straat aangehouden en gevraagd, of ik niet graag mijn haar voor niemendal zou geknipt willen hebben! Gast: Ik ben zoo'n groote .dierenvriend, dat het me bijna pijn doet, deze gebraden haas op te eten! Herbergier: Eet U hem maar gerust op. hoor me neer! Hij heeft ook mijn kanarievogel opgegeten! Je had me gezworen, dat we in den zomer zou den troxxwen! Maar mijn beste kind, we hebben toch heelemaal geen zomer Ik wensch een meid te hebben, die zeer zuinig is! Mijn vorige mevrouw heeft me juist om die reden ontslagen! V/at?! Omdat je zuinig was? Ja mevrouw, ik droeg de kleeren van mevrouw! 443. ïntusschen kwam het lieve meisje wedex*, Ontdeed Wim snel van boei en touw, En zeide hom: Mijn arme jongen, Vluchten moet je en heel gauw. Ja, zei de clown, dat zou ik ook raden En een goede raad is heel veel waard, Blijf hier in de buurt maar niet wachten Tot zijn woede is bedaard. 445. Ze gingen aan den haal, het was het beste, Maar Wim keek nog een paar keeren om, Zag beiden nog verwoed vechten, En lachte toen heel erg dom. Gaan jullie je gang maar, riep de jongen, Dan heb ik ook minder last. Vooruit knecht, laat zien wat je loopen kunt, oud je zweep maar stevig vast. 444. Achter het riet zagen zij een vaartuig Met een zeil, zwaar en groot, Dat is, riep de piloot, verheugd en blijde. Misschien een helper in den nood. Ze waadden nu door het ondiepe water Zoo bex*eikten zij de schuit. Als het een beetje wil, riep Pim op zijn beurt, Is onze ellende uit. 446. Onder het hooge riet men zeilde, Eerst leek het water een groote beek, Vooruit, riep de piloot, we varen Naar wie weet, welke onbekende streek. Maar laat ons niet te veel vragen Waarheen de schuit ons voeren kan. In ben liever op een onbekend water, Dan in de maag van een wilden man.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 21