VCOR
s9
O
ze jeuGD
MB
,,'t Is maar hoe je het bekijkt!"
Je kon het Anton echt op zijn gezicht
lezen, dat hij altijd ontevreden was. Ook kon
je hem zeker wel tien maal per dag hooren
zeggen: „He, ik wouen dan had hij
weer den een of anderen wensch. Toch kreeg
hij op iederen verjaardag, met Sinterklaas
en Kerstmis speelgoed en leuke dingen. Zijn
kastje stond er vol van. Maar, dacht je, dat
Anton speelde met zijn groote Meccanodoos
met zijn electrischen trein, zijn dynamo, zijn
vliegende Hollander, zijn Indianenpak en al
de andere dingen? Nooit, hoor. Dacht je, dat
hij omkeek naar zijn mooie duiven en voor
ze zorgde? Neen, dat mocht Janna de meid
doen. Wat hij allemaal kreeg verveelde hem
al gauw, dan stopte hij het in de speelgoed
kast en keek er nooit meer naar om. Thuis
en op school mopperde hij telkens: „He, ik
wouTelkens wou hij wat anders.
Maar vooralvooral benijdde hij in
stilte een jongen in zijn klas Kees heette
hij die het dan toch zeker wel zoo heerlijk
had thuis en zulk speelgoed had, dat hij 't
niet kon nalaten daarover in 't speeluur
tegen zijn vriendjes op te scheppen. Kees
kon geloof ik, nooit ernstig kijken, er stond
den heelen dag een lach op zijn gezicht.
Eigenlijk kon Anton niet goed begrijpen,
waarover Kees toch zoo in zijn schik was,
want z'n pakje was gelapt en gestopt, en als
je hem soms hoorde juichen op de speel
plaats en je keek wat t was, dan hield Kees
een knikker, een meikever of een bloempje
in z'n hand. Maar Kees' lach was aansteke
lijk en als hij zoo verrukt riep: „Jo! kijk es
Wat een pracht van een knikker heb ik ge
wonnen, moet je die kleuren es zien, blauw,
rood, geel en groen, wat zal Moe hem mooi
vinden!" dan vond je het opeens ook zoo iets
ongelooflijk moois, die knikker, dat het je
een schat toeleek. En het duurde niet lang,
of Anton meende, dat Kees de benijdens
waardigste jongen was van de heele school.
Op een dag zuchtte Anton aan tafel: „He,
ik wou, Mammie, dat ik Woensdagmiddag
bij Kees kon gaan spelen. Hij vroeg het mij
en ik wou zoo graag. Mag t Mams?" Mam
mie vroeg: „Waar woont die Kees dan?" „O,
dat weet ik niet, maar hij zou me afhalen
en thuis brengen". „Nu", zei Mammie, „laat
hem Woensdag dan maar komen".
Toen Kees kwam, en Anton's Moeder aan
de deur een poosje met hem had staan pra
ten, toen wist ze al heel gauw, wat voor een
jongen Kees was, en ze lachte zachtjes in
zichzelven.
„Ja, ja!" dacht ze. terwijl ze vriendelijk
naar Kees keek. ,,'t Is goed, heel goed, dat
Anton eens met hem naar zijn huis mee gaat
heel goed!"
Druk pratend ging het tweetal naar Kees'
huis hij woonde in een nauwe straat waar
haast geen zon kwam en Anton keek een
beetje vreemd, toen hij achter Kees aan de
donkere smalle trappen zonder trapkleed
erop, moest opstommelen naar „drie-hoog-
achter"!
Onderwijl schetterde Kees' stem vroolijk
over alles en nog wat, en eigenlijk babbel
den zij toch zoo gezellig samen, dat Anton
de armoedige omgeving, waar Kees woonde,
heelemaal vergat. Toen de jongens eindelijk
boven waren aangeland, kwam Kees' Moe
der hem met een gullen lach tegemoet. Zij
was een groote, dikke werkvrouw, met een
rond, blozend gezicht en vroolijke blauwe
oogen.
„Zoo, Kees-m'n-jongen, breng jij een
vrindje mee? Da's fijn, gaan jullie maar
samen spelen. Kom binnen hoe heet je
ook weer? O ja, Anton, kijk nou es' dit is
onze villa, niet waar Kees, en daar heb je
onze auto (ze wees naar den kinderwagen
waar 't zusje van een jaar, kraaiend haar
broertje begroette).
„En Kees z'n speelkamer is op t balcon
daar is hier geen plaats voor".
Anton keek rond. Neen, daar was zeker
geen plaats voor in deze kleine kamer, waar
behalve een tafel, wat stoelen en Vader's
leunstoel, nog een oude kast stond, een
tafeltje met petroleumstellen, de kinderwa
gen, een naaimachine, een wiegje, een mand
met de poes en vier jongen en ik weet
niet wat al meer!
Ondertusschen liep Kees trotsch als een
pauw naar 't wagentje toe en tilde handig
zijn zusje eruit! „Kijk nou es', Anton, is dat
geen lekkere schat? Ze heeft al twee tand
jes en ze kan al „Keesje" zeggen! Hop! Hop!
Paardje! Met je losse staartje!" Zus gierde
het uit van de pret toen Kees haar op zijn
schouder door de kamer droeg. Toen legde
hij haar weer neer en liep naar de poesen-
mand. „Hier heb je onze Nel, wat een
prrracht jongen heeft ze, hè? Jammer dat
Moe ze moet weggeven. Kom! En nou zal ik
je eens wat laten zien, daar zal je van op
kijken, ik heb toch zoo'n prrrachtige hut
gebouwd op 't balconKees ging voor,
en wees met een breed handgebaar naar de
„hut". En Anton zag een paar droogrekjes
met een paar oude lapjes er omheen, een
stuk oud vloerzeil als dak en nog zoo'n stuk
zeil voor den vloer. Dat was de hut. Maar
Kees keek hem zoo vol trots aan, dat Anton
het opeens de fijnste hut vond, die hij ooit
had gezien. Zijn „echte" kampeertent thuis
had hem nooit zoo in verrukking gebracht.
„Nou gaan we Robinson Crusoe spelen en
jij bent Vrijdag en Nel is de hond en Piet
mijn muschje is de papegaai; o, ja, die heb
ik je nog niet laten zien, hier is Piet, hij
heeft een lam vleugeltje, en is erg tam. Kom
'es hier, Piet, Piet!" Tjilpend wipte Plet uit
zijn kooitje op Kees' vinger. Anton was
sprakeloos van bewondering. Den heelen
middag speelden de jongens Robinson Cru
soe en hun speelgoed waren oude doosjes,
blikjes, plankjes en eindjes touw. Maar
Keesje's onuitputtelijke fantasie tooverde ze
om in heerlijke dingen!
Veel te vroeg moest Anton weer naar huis.
Maar 't was al haast etenstijd en Keesje's
moeder zei: „Dag, besté jongen, je mag best
nog 'es komen, hoor!"
Toen Kees Anton had thuisgebracht, ver
telde deze honderd uit aan zijn Moeder van
den heerlijken middag, en hij vroeg: „En
Mams, mag Kees nu eens hier komen spe
len?" Mammie dacht lang na en zei toen:
„Neen, liever niet, jongen". „Waarom niet?"
„Omdat Kees nu een gelukkige, tevreden
jongen is. Vergeet niet, dat hij eigenlijk heel
Het verdwaalde eendje.
Wina Waggel, de moedereend uit den gioo-
ten boschvijver, was op bezoek geweest bij
haar buurvrouw in het park. Door alle mo
gelijke nauwe slootjes, die schuil gingen
onder het akkermaalshout, was ze eindelijk
ten boschvijver, was op bezoek geweest hij
bij haar vriendin Tine Schommel aange
komen.
Daar ze elkaar in langen tijd niet hadden ge
zien,waren ze de eerste uren niet uitgepraat en
was het al donker, toen Wina Waggel naar
haar vijver in het bosch terugkeerde. Maar
o wee, nu wist ze niet meer welke slootjes ze
moest volgen, want er waren er heel wat,
die doodliepen. Dat werd me een ingewik
kelde geschiedenis. Doch jullie wilt Wina
Waggel natuurlijk wel een hindje helpen
om haar spoedig den weg te doen terugvin
den. Ze moet terechtkomen in den vijver,
die met de letter K is aangegeven.
arm is en geen stukje echt speelgoed heeft
zooals jij. Als hij hier komt, en hij ziet
jouw kastje met al die mooie dingendan
ben ik bang, dat Kees zal zeggen: „Hè, ik
woudat ik het speelgoed van Anton
had!"
Moeder bootste Anton's stem na en deze
kreeg een kleur. Opeens begreep hij wat een
ontevreden jongen hij was geweest. Geen
enkelen keer hoorde men hem meer zuch
ten: „Hè, ik wou.
Maar op Sinterklaasavond werd er een
groot pak bij Kees bezorgd. Daarin zat
een prachtige Meccano, een trein met rails,
een Indianenpakje, een sprookjesboek,
een mooie harlekijnpop erbij, voor 't zusje!
„Wat gij niet wilt, dat U geschiedt
Jan van Maren had een jonge merel gevan
gen. 't Was een jong diertje, al zat hij ook reeds
goed ln de veeren, en Jan ving hem in een klem.
Hoe hij dat had geleerd?
Ja, hoe leeren zoovele jongens allerlei katte-
kwaad!En bovendien. Jan vond het niets
erg, hoor! Hij was zelfs trotsch op zijn kunst
stukje, en vertelde het op school in kleuren en
geuren aan de juffrouw.
Juf prees hem heelemaal niet, zooals hij had
verwacht. Ze keek hem alleen maar aan en zei:
„Als Je nu een flinke jongen bent, dan laat je
dadelijk, zoodra je thuis komt, dat arme dier
los. 't Is een wilde vogel, die het verschrikkelijk
akelig vindt om in een kooi te zitten. Zou jij het
leuk vinden, om opgesloten te zijn?"
„Nou ja", zei Jan, „ik geef hem toch eten en
drinken, en hij mag voor het raam in de zon zit
ten". Jan keerde zich koppig om en was heele
maal niet van plan om Juf's raad op te volgen.
Dus bleef de merel in zijn kooitje, en tuurde door
de tralies naar de blauwe lucht. Dat was het
eenige, wat hij in de sombere straat, waar Jan
woonde, kon zien van de natuur.
Op zekeren dag zei mevrouw van Maren: „Jan,
Moeder en Vader moeten vanmiddag naar Am
sterdam en dan blijven we daar slapen. Jij mag
na schooltijd naar Oma gaan en daar blijven
logeeren. Je koffertje staat al gepakt in de ka
mer. Zorg dan, dat je 't huis uit bent voordat de
meid weggaat. Die zorgt wel voor het sluiten. Je
bent al een groote jongen en kunt wel alleen
gaan, hè?"
.Natuurlijk!" zei Jan trotsch. Toen hij 'smid
dags thuis kwam, waren Vader en Moeder al
weg. Mietje, de meid was bezig een en ander
ln de keuken klaar te maken. Jan zag, dat de
kelderdeur openstond. Mie had daar een paar
schotels gebracht, die in den koelen kelder moes
ten worden bewaard, tot Mijnheer en Mevrouw
morgen zouden komen, want dan was het Zon
dag, en had Mietje vrij.
De kelder was verboden terrein voor Jan. Moe
der wilde nooit hebben, dat hij daar in kwam. en
juist daarom had het een bijzondere aantrekking
voor Jan. Hij vond, dat hij deze gelegenheid toch
niet voorbij mocht laten gaan om daar eens een
kijkje te nemen. Hij zou er wel bijtijds weer
uitsluipen. Dus liep hij op zijn teenen de trap
af, liet de deur openstaan en begon een on
derzoekingstocht. Alle hoekjes en gaatjes, alle
rekken met ingemaakte groenten en vruchten
en de schotels met eten doorsnuffelde hij. Oh.
wat zag hij daar in een der schalen een lekkere
pudding staan! Even er van proevendat
smaakte Jan opperbest. Hij zat zoo aandachtig te
snoepen, dat hij Mietje niet door de gang hoorde
loopen om -alles af te sluiten. Toen ze de kelder
deur nog open zag staan, klapte ze hem dicht,
deed hem op slot en haastte zich om naar huis
te gaan. Ze wist niet beter, of Jan was al op weg
naar zijn grootmoeder.
Daar zat Jan nu als een muis in een val
in den donkeren kelder, en geen mensch thuis!
Wanhopig sloeg hij tegen de deur, rukte aan de
tralies van het kleine kelderraampje, gilde hard
om hulp.
Maar al gauw bedacht hij zich, dat naast den
kelder een leeg pakhuis stond en dat het kelder
raam uitkwam op het achtertuintje, dat aan alle
kanten door blinde muren was omgeven. Dus
geen mensch kon zijn hulpgeroep hooren.
Een vreeselijke angst bekroop hem, toen het
steeds donkerder werd, en hij in alle hoeken
het ritselen van muizen hoorde. Hij ging op de
bovenste trede zitten en begon te huilen, tot hij
van Jioeheid in slaap viel. Midden in den nacht
schrikte hij wakker, daar een muis over zijn
voeten liep! O, wat een angst stond hij in dien
donkeren kelder uit. Toen het eindelijk wat lich
ter werd (gelukkig was het midden in den zo
mer en al heel vroeg licht), was het een heel
andere Jan dan die van den vorigen dag, die
daar bleek en slap voor de tralies van 't kelder
raampje stond en tuurde naar de blauwe
lucht.
Plotseling schoot het hem te binnen, dat hij
nu net zoo gevangen was als zijn merel.... die
zat ook maar stil te turen.te turen naar het
stukje blauwe hemel, dat hij kon zien.
En hij hoorde Juf nog zeggen: „Zou jij het
leuk vinden om opgesloten te zijn?" Nu zat hij
opgesloten en pas tegen den middag zouden Moe
der en Vader weer thuiskomen. Daar kwamen
de waterlanders weer te voorschijn, o, wat was
het toch verschrikkelijk om gevangen te zitten!
Zoo zou misschien zijn merel zich ook voelen in
zijn kleine kooi!
De uren kropen langzaam om. ze leken wel
maanden, jaren! Eindelijk eindelijk hoorde
hij het knarsen van den hulssleutel, het dicht
klappen van de huisdeur en de stemmen van Va
der en Moeder. Dol van blijdschap trommelde
Jan op de kelderdeur en riep uit alle macht:
TEEKENVOORBEELD.
Het hondje van mijn buurjongen ls van een ras, dat ik heelemaal niet ken.
Toen ik hem er naar vroeg, zei hij, dat het een Hollandsche herder was. Ik heb
hem eens uitgeteekend en om het te laten zien hoe Ik dat gedaan heb, er een
paar voorbeelden aan toegevoegd. Maai-, jullie gelooven natuurlijk evenmin als
ik, dat het een Hollandsche herder is, veeleer een ras, dat men wel eens met
straathond betitelt.
„Vader! Moeder! Ik zit in den kelder!"
Moeder liep verschrikt naar de keuken, haalde
den sleutel van de haak en deed le deur van
den kelder open. Wat een uitroepen, wat een tra
nen, wat een verwarde verhalen kwamen er toen!
Maar het duurde niet lang, of Jan was weer hee
lemaal de oude. Heelemaal? Neen, toch niet hee
lemaal! Want weet Je wat het eerste was, wat
hij deed? Hij ging naar de hulskamer, nam de
kool met de merel onder zijn arm en liep er mee
naar het park, waar hij het diertje gevangen
had. Op een stil plekje opende hij 't deurtje.
Luid kwetterend vloog de merel er alt en zette
zich op het hoogste topje van een boom. Daar
begon hij te zingenvoor 't eerst na vele we
kenen het klonk als een jubelend dank
lied!
HET SCHOT UIT DE STEENGROEVE
Het was winter. De sneeuw viel in groote
vlokken neer en bedekte het dak van een
boerderij in Schotland. Op een donkeren
avond zat de geheele familie bijeen in die
eenzame boerderij. Terwijl 't buiten stormde
was het in de keuken warm en gezellig.
Jan zat te lezen in een boek, dat vader
voor hem uit de stad had meegebracht. Het
waren verhalen van roovers, die reizigers
gevangen namen op eenzame wegen
enfin, jullie begrijpt: ze waren niet erg
zachtzinnig
Jan nu was volkomen verdiept in zijn
lectuur, zóó verdiept zelfs, dat hij niet eens
hoorde, dat zijn moeder tot hem sprak. Toen
vader hem echter aanstootte, keek hij ein
delijk op: „Je moet even de poney zadelen",
zei vader, „en naar het dorp gaan. Moeder
bemerkt daarnet, dat ze geen gist in huis
heeft en dat heeft ze morgen natuurlijk
noodig voor het brood."
Het is in Schotland op de boerderijen nJ.
gewoonte, om het brood nog zelf te bakken.
Jan aarzelde niet, alhoewel hij graag z'n
boek uitgelezen zou hebben. Hij ging naar
den stal en zadelde zijn poney.
„Een groote flesch gist", riep Moeder hem
nog na.
De poney ging in galop. Hij kende den
weg naar het dorp van buiten, zoodat Jan
niet behoefde te mennen. En dat was eigen
lijk maar goed ook.
Want Jan was niet op zijn gemak. De
griezelige verhalen begonnen een beetje na
te werken. Hij keek huiverend om zich
heenWat was 't donkeren wat stil.
hè, niets prettigDaar was het bosch
wat een rare boomen't leken net spoken
Bevend zat Jan te paard en reed door het
bosch. Hij naderde nu een oude steengroeve,
die sedert jaren was verlaten.
Als daarals daar nu eens roovers
waren't Was een ideale plaats. Ze
zouden vanuit het donker op hem af kun
nen springenof op hem kunnen schie
tenhuuuWeer huiverde Jan. Hij
hield het hoofd rechtop en de ooren wijd
open, opdat hem toch maar geen geluid zou
ontsnappenzelfs het geschuifel van
een konijn deed hem schrikken
Gelukkig, nu was hij de gevaarlijke plaats
gepasseerd. Voor hem waren de lichten van
het dorp. Een heerlijk, veilig gevoel was -dat.
Vlug reed Jan nu naar den winkel waar
hij wezen moest. Hij kocht zijn flesch gist en
stopte deze in den binnenzak van zijn jas.
Toen steeg hij weer op, om naar huis te
gaan.
Zoolang hij de lichten van het dorp bij de
vele keeren, dat hij omkeek kon zien, ging
alles goed. Maar zoodra was hij weer alleen
in het donkere bosch, of de angst kwam
weer terug.
Weer was hij het meest bevreesd voor de
oude steengroeveNatuurlijk zat daar de
een of andere roover verborgenen als
zij hem hier verwondden in het donkere
bosch?er zou geen haan naar kraaien..
Niemand zou zijn hulpgeschreeuw hooren..
waarom liet zijn vader hem ook alleen
gaanals er wat gebeurde
Hij was nu weer vlak bij de steengroeve
gekomen. Sidderend van angst gaf hij het
paard de sporennog 5 Meter., nog 3..
nog 1Knal! Een slag als een kanons
kogelen tegelijkertijd vóelde Jan hoe
een uw nat langs zijn zijde liep.
„F heb je het aldaar heb je het
alsuisde het door zijn hoofd.
rusteloos zat hij op het paard, dat,
oc schrikt door de knal, razend voort-
rende. En aldra waren zij thuisJan
tuimelde van zijn paard, strompelde naar de
deur en viel als een blok naar binnen, onder
den uitroep: „Ik ben getroffen!"
Doodelijk verschrikt sprongen zijn ouden
op Ze bogen zich over hem heen en maakten
zijn kleeren los. Plotseling steeg er een da
verend gelach op. Jan werd er klaar wakker
van,Wat is er?" stamelde hij.
„Domme jongen", lachte zijn vader, „kijk
eens wat er gebeurd is!"
Jan keeken zag, dat de flesch gist
open ln z'n zak zat; een heele straal was
er uit geloopen.
„Door het schudden is de kurk er afge
sprongendat was de knal, begrijp je!"
zei vader, toen Jan alles had verteld.
Maar dat „ik ben getroffen" heeft hij nof
vaak moeten hooren.
VOOR VLIJTIGE MEISJESHANDEN
Een mooi kam-étui voor vader.
Een gemakkelijk, maar aardig werkje «ei
étui voor 't zakkammetje, dat vader altijd zoo la»
ln zijn zak draagt Daarvoor heeft men een
stukje stevige, niet-gebloemde stof noodig. Want
de bloemen zullen wij er zelf opmaken! Maar
denk eraan, de stof mag niet krimpen, of rek
ken. Een rolletje gekleurd garen en een druk
knoopje
Het zakkammetje wordt op de stof gelegd, de
stof eromheen gevouwen en ongeveer een halve
centimeter van de kam, afgeknipt. Dit stukje
stof snijdt men nu precies in het midden door,
nadat men in de lengte bij een der belde helf
ten zooveel stof heeft aangeknipt, als voor een
klepje noodig ls Het onderste einde der belde
helften knippen wij mooi rond en dan naaien
wy belde helften met slersteken op elkaar. Mei
dezelfde slersteek omranden wy de klep, voordat
wy de drukknoop aanzetten of misschien nog
een klein lusje aanzetten, om de kam gemakke
lijk voor den dag te halen.
Heel aardig ls het, als wij, voordat wy de helf
ten aan elkaar naaien, het kamétui met een aar
dig, kleurig patroon bestikken, ongeveer zooali
de teekening het aangeeft. Zulk een handwerkj»
zal ook moeder veel genoegen doen wy moeten
erop letten, dat de kam ook werkeiyk in het
étui past en dat dit laatste niet te klein i«
uitgevallen!
(Nadruk verboden),
MERKWAARDIGE REKEN
VOORBEELDEN.
Eenige jaren geleden publiceerde d«
[bekende rekenkundige A. Hall een boek, I
j waarin hij verschillende rekenkundige
i merkwaardigheden had verzameld. En-
Ikele daarvan zijn werkelijk de moeite
waard om aan de vergetelheid te worden i
[ontrukt. Hieronder volgen er eenige:
1 X 9 plus 2 is 11
12X9 plus 3 is 111
123 X 9 plus 4 is 1111
1234 X 9 plus 5 is 11111
12345 X 9 plus 6 is 111111
123456 X 9 plus 7 is 1111111
1234567 X 9 plus 8 is 11111111
12345678 X 9 plus 9 is 11111111!
123456789 X 9 plus 10 is 1111111111
Het tweede voorbeeld laten wij hier
achter volgen; het is een omkeering van
het eerste en minstens even interessant
Van welke zijde men de zaak ook be*
kijkt, steeds stuit men op een verbluffen
de regelmatigheid van opvolgende getal
len. Kent men de getallentheorie, dan is
dit verschijnsel gemakkelijk op te lossen.
1X8 plus 1 is 9
12X8 plus 2 is 98
123 X 8 plus 3 is 987
1234 X 8 plus 4 is 9876
12345 X 8 plus r "8765
123456 X 8 plus>87654
1234567 X 8 plus 7 is 9876543
12345678 X 8 plus 8 is 98765432
123456789 X 8 plus 9 is 987654321