VAN DIT EN VAN DAT
I EN VAN ALLES WAT
Het alibi.
WETENSWAARDIGHEDEN.
HUMOR.
Het gestolen luchtballonnetje De geschiedenis van twee deugnieten.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 12 November 1932. No. 9175.
ZATERDAGAVONDSCHETS
Vrij bewerkt naar het Amerikaansch
van James,
door SIROLF.
(Nadruk
verboden. Alle rechten voorbehouden.)
Het enerveerende in hinderlaag liggen was voorbij.
Bosco lag dood aan zijn voeten. Het had hem zelfs
niet een patroon gekost; met de kolf van zijn re
volver had hij hem neergeslagen Malfio richtte zich
op zegevierend. „En je dacht, dat je mij kon ont-
loopen, hè?" mompelde hij tegen de roerlooze ge
stalte op den grond. „Jij dacht, dat je je voor mij
kon verbergen hier in dat buitenhuisje, rè? Alsof
ik een kerel als jij niet overal na zou gaan?! Je
bent er geweest, Bosco, al je verschuilen en wegloo-
pen heeft je niets gegeven! Mij zal je nu nooit meer
dwarszitten, nooit meer, Bosco!"
Op dat oopenblik viel hem iets geweldigs in. In de
sinistere stilte van de kamer boorde hij een hor
loge tikken. Het was het horloge, dat in Bosco's zak
zat. En plotseling kreeg Malfio dat reusachtige idéé!
Hij hurkte neer en haalde dat horloge
uit Bosco's zak. Acht uur wees het horloge. Malfio
fronste het voorhoofd, terwijl hij ingespannen na
dacht. Dan verzetten hij de wijzers van het horloge
een vol uur. Vervolgens legde hij het klokje op tafel
en sloeg er met zijn revolver op. Daar, schitterend
hij had- het precies goed gedaan. Het horloge stond
stil en het gebroken glas hield de wijzers tegen; de
wijzere, die zwijgend hun leugen verkondigden.
„Ik heb mijn alibi", dacht Malfio zegevierend bij
zich zelf. Hij stopte het horloge weer in den zak van
zijn slachtoffer. De politie zou het daar vinden en
dan zou ze zeggen; Kijk eens, daar heeft hij ook een
slag gehad. Dat is precies de tijd, waarop de moord
gebeurde! Ja, ja, die handige politiespeurders!
En nu kwam het er op aan, dat uur, dat hij voor
zich zelf gemaakt had, nuttig te gebruiken. Hij
sioop door den boomgaard voor bij het akkertje;
bij de rivier stopte hij steenen in zijn rubberhand
schoenen en overschoenen en gooide ze daarna in het
water. Tien minuten later was hij in het dorp. Hij na
derde het vjlla'tje, waar hij met Ella zes weken lang
in hinderlaag gelegen hadden, terwijl ze de rol van
jong getrouwd echtpaar op huwelijksreis speelden
en zooals hij had venvacht, zaten hun buren, de
oude meneer en mevrouw Martin, in een schommel
stoel van de koelte te genieten op de veranda.
„Goeden avond, mevrouw Martin", riep Malfio. Hij
leunde even op het tuinhek „Hoe gaat het met de
bloemetjes?"'
„O, prachtig", riep mevrouw Martin, „de azalia's
rijn heelemaal uit! Komt u niet even kijken?'
Malfio ging het hek binnen en zette zich bij het
oude echtpaar op de veranda. De avond viel snel. En
het gesjilp van de vogels hield op. Ze praatten met
elkaar en lachten wat en zoo ging het uur voorbij.
Het uur, dat Malfio voor zich zelf gemaakt had. Het
uur van zijn alibi.
Hij sprak handig: „Hoe laat is het, mevrouw Mar
tin? Ik heb mijn horloge thuis gelaten!"
„Het zal bijna negen uur zijn", sprak meneer Mar
tin. „Wacht, even, de torenklok zal dadelijk wel
slaan." Spoedig daarop sloeg de torenklok negen
uur.
„Negen uur", zei meneer Martin, en bij het flakka-
rende licht van een lucifer zette hij zijn horloge ge
lijk.
Even later wilde Malfio weg gaan, doch de familie
Martin wilde hem niet zoo gauw laten gaan. Hij
moest nog een half uur blijven tot half tien!
„Goed dan," zei Malfio, „waarschuwt U me dan,
als het zoo laat is?"
En dat deed Papa Martin. Malfio stond op en sprak;
„Nu moet ik toch heusch gaan. Het is een prettige
visite geweest! Laat eens kijkenik kwam hier
ongeveer kwart over acht en nu is het half tien. Ik
hem dus -bijna anderhalf uur bij U gezeten en ik
moet nu naar Ella toe!"
Toen hij in het villa'tje kwam, waar Ella en hij
weken lang de maskerade hadden gespeeld, vond hij
haar lusteloos op den divan liggen.
„We gaan weer gauw naar New-York terug, Ella!
Terug naar de lichtjes van Broadway!"
Haar oogsn schoten vuur. „Heb je
Ik heb het gedaan!
Nee!? Ben je voorzichtig geweest?!"
Voorzichtig. Ella? Ik ben een genie! Ik ben net
zoo'n kerel als Edison! Ik heb iets nieuws uitge
vonden! We zijn net zoo veilig als een pasgeboren
kind. Ik heb een volmaakt alibi!"
Wat heb je dan gedaan?
Zijn horloge stuk geslagen en weer in zijn zak
gestopt, alsof het op z'n lichaam werd stukgeslagen!
Wat heb je daar nu aan?
Ik heb eerst de wijzers een uur verzet en daarna
ben ik naar de Martins gegaan en heb daar dat uur
doorgebracht! Op visite geweest, Ella!
Ze begreep het niet. Vrouwen in de misdaad zijn
dikwijls dom.
Toen ze gingen slapen, vroeg ze: „Welke kant hel
je het horloge opgedraaid, Malfio?"
„Terug", snauwde hij, „een heel uur terug!"
Maar midden in den nacht werd hij wakker, door
dat iemand hem wild door elkaar schudde. Hij voel
de een scherpe elleboog tusschen zijn ribben en een
scherpe stem aan zijn oor zei: „Malfio, Malfio!" Het
was Ella. „Welke kant heb je het horloge opge
draaid?"
„Sapperloot Ella, ik sliep net zoo lekker! Het
horloge? Dat heb ik je toch gezegd, terug een heel
uur!"
Wat was er nu weer aan de hand? Ze was uit bed
en rende de kamer rond Ze schoot kleedingstukken
aan en gooide kleeren in de koffer. Ze jammerde
zachtjes als een hond.
„Stommerd! Ik had het wel op mijn vingers na
kunnen tellen!"
„Wat is er nu weer aan de hand, Ella?"
„Sta op! Wil je soms, dat ze je van je bed lich
ten? We moeten maken dat we weg komen! Je hebt
het horloge den verkeerden kant uitgedraaid, stom
merd!"
Terwijl hij nog in bed lag, verkilde zijn slaap
warm te in een ijskoude verlamming. Wat, had hij
dat werkelijk gedaan? Hij was toch zoo voorzich
tig geweest! Hij had alles toch zoo zorgvuldig uitge
dacht!
„Ella," riep hij, „houd je gemak! Laat me even
nadenken!"
Hij probeerde zich alles goed te herinneren Hij
zag zich zelf weer staan, hij draaide de wijzers van
het horloge en hij draaide ze vooruit! Ach ja, na
tuurlijk, alles was in orde!
Maar dan opeens schoot een ander gedachten-
beled hem voor den geest. Weer stond hij daar en
draaide de wijzers, terug!
Wel vervloekt, wat had hij nu gedaan? Wat had
hij nu gedaan?
Met een sprong was hij uit het bed en keek naar
buiten.
„Ella", zei hij heesch, „kijk, het is nog donker bui
ten
Ze knipte even het licht aan en dan weer uit.
„Het is vier uur", zei ze.
„Ella, zijn melkboer komt niet vóór zes uur. Ik
heb nog tijd genoeg om er heen te gaan, terwijl het
donker is!"
Ga er niet heen!
„Maar ik moet!" riep hij in een plotselinge bui van
zenuwachtigheid. „Ik moet weten, hoe dat ellendige
horloge staat!"
Het kleine huisje tusschen de appelboomen lag
daar geheel ongestoord in de duisternis, toen hij het
bereikte. Behoedzaam stapte hij naar binnen.
Het was doodstil en aarde-donker in het kleine
kamertje en toch lag daar in den hoek de donkere
roerlooze gestalte op den vloer. Alles was in orde.
Hij was nog op tijd. Hij bukte; met zijn lange vin
gers vischte hij het horloge uit den zak van den
verslagen man op. Alsot het een afgesproken tee-
ken was geweest, klonk daar plotseling een scherpe
klik en hij staarde in de helder verlichte kamer. Bij
de keukendeur stonden twee mannen. Alle twee met
den revolver op zijn gezicht gcrirht.
„Leg neer, wat je daar in je handen heb!" riep
een van de mannen.
„De dorpssherif", dacht »Malfio.
„Leg het neer!"
Malfio legde het horloge op de tafel Hij kon het
nu duidelijk zien. Hij zag niets anders dan het hor
loge. De kleine zwarte wijzers stonden loodrecht op
elkaar. Op negen uur stonden ze
Hij had ze den goeden kant uitgedraaid! Al dien
tijd hadden ze goed gestaan Hij had zijn alibi
gehad.
Ia het U bekend:
dat het s.s. „Aquitania" op zijn transatlantische
reizen per dag 33.000 vaten olie verstookt?
d a t de stad Gent op zes en twintig eilandjes is
gebouwd, die door tachtig bruggen met elkaar verbon
den worden?
dat er op IJsland geen boomen groeien, alleen een
soort wilg, niet hooger dan manshoogte?
I
dat volgens de geschiedkundigen de kruisiging
waarschijnlijk plaats vond op 18 Maart van het jaar 29?
dat haaienvinnen als een delicatesse in China wor
den beschouwd?
dat het aantal telefoons in Afrika geschat is op
219.362?
d a t de eerste vloot, die door het Panama-kanaal
ging, een gorep Noorsche walvischvaarders was?
Opsneden.
Een paar minuten, nadat het alarmsignaal had weer
klonken en alle gasten het brandende hotel hadden ver
laten. kwam een van hen op een groepje van zijn vrien
den toegeloopen en zei: ..Waarom waren jullie zoo ze
nuwachtig? Toen ik het alarm hoorde, stapte ik kalm
uit bed stak een cigaret op. borstelde mijn haar en nam
behoorlijk mijn tijd om toilet te maken. Toen de strik
van mijn das me niet beviel, maakte ik die kalm over!"
„Prachtig!" zei een der vrienden, „maar waarom heb
je geen broek aan?"
't Is de toon'!
Voordat ze getrouwd waren fluisterde hij haar in het
oor: Als ik raidden in den Oceaan zou verdrinken en
ik zou voor de derde keer zinken, dan zou jij de laat
ste zijn, waaraan ik zou denken!
Dat deed haar altijd blozen van geluk.
Nu ze tien getrouwd zijn, maakt hij die opmerking
ook wel eens. Maar die schijnt nu niet dezelfde betee-
kenis te hebben. Bovendien bevalt haar de toon niet,
waarop hij het zegt.
Nu gooit ze hem ten antwoord een bord naar het
hoofd.
Grappige kindermondjes,
,Js er iedere maand een nieuwe maan. ma?"
„Ja, lieverd."
„O, en knippen de engeltjes dan de oude manen aan
stukjes om er sterretjes van te maken?"
Het oude vriendelijke dametje vroeg meewarig aan
het snikkende jochie, wat er aan schortte.
„Freddie heeft mijn mooie nieuwe zweep gebroken",
brulde het ventje.
„Wat stout van Freddie!" vond het dametje. „En hoe
kwam dat zoo. lieverd?" vroeg ze verder.
„Ik, ik sloeg hem er mee en toen brak hij in tweeën!"
snikte het bedroefde kereltje.
Dat begreep Iienkie niet.
„Morgen", deelde Henkie aan den meester mede, „dan
ben ik jarig!"
„Is het waar. ik ook!" zei meester.
Henkie stond perplex. Stom verbaasd vroeg hij dan ook:
„Maar hoe komt het dan, dat U veel grooter is dan ik?"
i Heel den nacht dreef Wim op het water,
Zonder dat hem iemand zag,
Nergens was een schip of stoomboot.
Nergens was een zeil of vlag,
Doch gelukkig bij zonsopgang
Zag hij aan den eenen kant,
Boven het zoute, zilte water
Eindelijk een groot stuk land.
Vol ontzag voor hunnen koning
En vol eerbied voor dat heer,
Maakten zich de wilden vaardig,
Grepen naar hun lans en speer,
En ze zochten in de bosschen,
Gluurden, spiedden de oogen uit.
Maar hun speuren mocht niet baten,
Nergens vonden zij den buit.
Toen Wim aan den kant gespoeld was,
Zocht hij bladeren bij elkaar,
En waakte van wat wrakhout,
Er een hut mee kant en klaar.
Ook een boog was gauw vervaardigd
Van een lang stuk buigzaam riet,
Zoo ziet men hem wild gaan zoeken,
Dat z°o hij kans krijgt, schiet.
V
492.
Op hun speurtocht gaan zij verder.
Onverpoosd, vol ongeduld,
Tot een groote koningstijger
Plotseling hen „Halt" toebrult.
Slechts een wijle zij verschrikken.
Maar zij wilden staan voor niets.
En zij rukken met zijn allen
Voorwaarts, snel, met hun speer en spies.