Het millioen.
Het gestolen luchtballonnetje De geschiedenis van twee deugnieten.
WETENSWAARDIGHEDEN.
HUMOR.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 26 November 1932. No. 9183.
ZATERDAG A VONDSCHETS
Een onwaarschijnlijke geschiedenis door Don Marquls,
vifl bewerkt naar het Engelsch door SI ROL F.
flfodruk verboden alle rechten voorbehouden).
IK ben altijd nogal voorzichtig geweest met geld
en zoo, ik heb er af en toe wat over in het
Humoristische Weekblad gelezen en bovendien
was ik vroeger bevriend met een man, die boven een
bank van leening woonde. Toen ik dus uit Hollywood
tenig kwam, waar ik tien weken hard gewerkt had,
droeg ik de tien bllletlen van S 100.000 voorzichtig
heidshalve bij me met een gouden veiligheidsspeld
nitgespeld aan den binnenkant van mijn overhemd,
ft stond een paar journalisten-interviews toe om te
wrtellen, wat er verkeerd was in de filmkunst en
besloot verder terdege op te passen met al mijn geld.
Haar die veiligheidsspeld haalde mijn vel open hier
en daar en ik kreeg haast geen slaap, doordat ik aldoor
moest denken aan die millioen dollar, die onder mijn
hoofdkussen lag en daarom luisterde ik heel aandach
tig toe, toen een taxi-chauffeur op een goeden avond
tegen me zei: „Weet U wat Ik zou doen. als ik U
was? Ik zou dat millioen dollar ergens op een bank
letten!"
Ik ging dus naar een bank en een man in een
admiraalsuniform nam mij achterdochtig op en bracht
me naar een anderen hoogen ambtenaar, die aan een
tafeltje in de hall zat. Deze bankdirecteur wilde we
ten, wat ik wenschte.
„Wel." zei ik, „Is er geen wachtkamer of zoo?"
„Wat?" vroeg hij.
„Ja," legde ik uit, „ik vind het een beetje vervelend
om hier midden in de hall mijn hemd uit te trekken,
terwijl iedereen hier In en uit loopt!"
Ik klopte eens op de prop onder mijn vest. waar het
netgespeld zat. Hij begreep het dadelijk. Hij scheen
een aoort van vice-president te zijn en hij had een
gevoelige neus, die als het ware rook, als er
geld Vn de buurt was Hij vroeg dus: „Hoeveel heeft U
bij ur
„Een mfllioen!" antwoordde ik.
De man werd bleek. Zijn handen schoten' automa
tisch uit, zijn vingers bewogen krampachtig, alsof hij
wel zoo het hemd van mijn lichaam af had willen
scheuren. Ik deed een stap achteruit en sprak vast
bakten: „Nee, een wachtkamer, of anders niemendal!"
„Komt U mee naar het privé-kantoor van den presi
dent," schreeuwde hij heesch. Hij spankerde voor me
uit, terwijl hij mompelde: een millioen, een millioen!
De president was een kaalhoofdig man met een in
drukwekkende knevel. Toen hij hoorde, dat er een mil
lioen in contanten in de kamer was. trilden zijn han
den. Hij beheerschte zich echter snel en begon zeer
rad over interest op spaarrekeningen te praten en be
leggingen. die hij me kon aanraden. En zulke won
derbaarlijke fondsen, waarin ik mijn geld zou kunnen
beleggen, zoodat lk er nooit meer met mijn vingers
aan zou kunnen komen en nog een beeleboel andere
dingen, waarvan ik niets begreep.
„Maar wat ik wel wil weten, is, hoe staat het met
het onderpand?" vroeg ik.
„Onderpand?!" de president keek, alsof hy het in
Keulen hoorde donderen.
„Ja," zei ik, „ik ben niet zoo'n groentje wat banken
betreft, als U misschien wel denkt. Ik ben vroeger
eens naar een bank gegaan en probeerde geld te lee-
nen en toen vroegen ze mij: „Waar is Uw onderpand?"
Ik had geen onderpand en toen wilden ze mij ook
geen geld leenen. Hoe staat het nu met het onderpand
voor dit deposito?"
„Maar U hoeft geen onderpand te geven, als U hier
Uw geld wilt laten," zei de president, „U heeft ons
alleen maar een paar referenties op te geven en het
geld achter te laten, anders niets!"
„Ik geloof, dat U niet begrijpt, wat ik bedoel!" zei
ik, „wat ik bedoel is. dat als ik hier het geld laat,
dan wil ik onderpand van U hebben!"
De president en de vlce-president. die mij had binnen
gebracht,. keken stom verbaasd en hun mond viel als
het ware open. Het scheen, dat ik iets heel nieuws
voor hen had geopenbaard.
„Maar zoo gaat dat niet," antwoordden ze. Ze glim
lachten geruststellend. „Als U geld bij een bank depo
neert geeft de bank geen onderpand aan U!"
Waarom niet?" vroeg lk.
„Dat wordt nu eenmaal niet gedaan!"
„Maar dat moest wel gedaan worden." zei ik, „Zz
nemen mijn geld, en wat krijg_ ik?"
„U krijgt een kwitantie voor het deposito," «zei de
president, „en een cheque-boek, zoodat U cheques kunt
uitschrijven."
„Dat schijnt me toch niet genoeg toe!" antwoordde
ik, „toen ik Jaren geleden naar die bank ging om wat
geld te krijgen, wilden ze het mij niet geven, omdat ik
geen onderpand had!"
„Natuurlijk wilde die bank U geen geld zonder on
derpand geven," zei de president, „U hadt zeker geen
geld bij die bank staan, is het wel?"
„Wel, U heeft ook geen geld bij mij staan, nietwaar?"
vroeg ik en vervolgde:
„Het schijnt me toe, dat wat voor den een geldt,
ook voor den ander moet gelden! Waarom zou ik U
dat millioen geven, waarvoor ik tien weken lang ge
slaafd en gesloofd heb eigenlijk is bet mijn levens
werk, als U Iets weet omtrent de filmkunst als U
niets iets er tegenover stelt, dat een millioen waard
is?"
„Maar U schijnt er niets van te begrijpen," zei de
president, „U geeft Uw geld In deposito bij ons en als
U er Iets van wilt gebruiken, schrijft U een cheque en
wij geven U het geld, begrijpt U dat niet?"
„Tja," zei lk, „daar heb je het nu! Ik ken een acteur
In Hollywood, die hard werkte en uit de buurt van de
meisjes en van de schatkist bleef en geen aandeelen
kocht van de maatschappij, waarvoor hij werkte en die
altijd 's avonds thuis bleef en die twee millioen over
spaarde. Dat was een aardig appeltje voor den dorst
voor hem en hij had een aardig plannetje om zich
opnieuw te laten scheiden en weer te trouwen en dan
heel lang en gelukkig te leven. Hij nam zijn geld en
zette het bij een bank. En ze gaven hem een cheque
boek, net zooals U daarnet zei. En op een goeden
dag schreef hij een cheque en ging er mee naar de
bank en toen wilden ze hem geen cent betalen. Ze
zeiden, dat de bank gesloten was en hij heeft nooit een
cent gekregen en nu kan hij niet scheiden en komt er
niets van zijn plannetje en is zijn heele leven geruineerd."
„O, maar dat kan ik U gemakkelijk verklaren!" zei
de president opgewekt, „Ziet U, die bank was failliet
gegaan, dat begrijpt U toch, nietwaar?"
„Ja tot zekere hoogte." antwoordde ik, „maar niet
heelemaal. Ik heb daar lang over na gedacht en het
schijnt me toe, dat als die bank aan di,en acteur on
derpand had gegeven, toen hij zijn twee millioen depo
neerde, dat hij dan niet alles zou verloren hebben,
zelfs al ging de bank failliet!"
„Maar dat wordt nooit gedaan!" riepen ze wanhopig.
Ik knoopte mijn hemd weer dicht en stond op. „Dat
kan best wezen," zei ik, „Maar ik doe het toch niet
anders!"
Ik ging nog naar een stuk of tien andere banken,
totdat ik er eindelijk een vond, die bereid was mij een
kist vol effecten te geven als onderpand voor mijn
millioen dollars. Ze deden het niet op een karige ma
nier. Ze namen mijn millioen en gaven mij een cheque
boek en mandenvol onderpand. Toen ze de boel bij me
thuis brachten, bleef er geen plaats over om te slapen
of te eten of mij te scheren. Toen gebeurde er Iets met
die bank en het eerste wat ik begreep was, dat ik nu
de eigenaar was geworden van al die maatschappijen
en ondernemingen, waarvan ze mij de aandeelen had
den gegeven voor onderpand. En nu zit-ik vreeselijk
1d de knoei, want al die maatschappijen en onderne
mingen hadden schulden aan iedereen en ik word nu
aangesproken voor al het geld, dat al die maatschap
pijen aan iedereen schuldig zijn. Maar dat is nog niet
alles! Mijn millioen ben ik kwijt en in de plaats daar
van heb ik millioenen schuld gekregen. Maar wat
moet er nu verder gebeuren? Ik zal me wel twee keer
bedenken, voor ik weer naar Hollywood terug ga om
nog eens een millioen te verdienen. Want ik kan op
die manier wel telkens doorgaan met tien weken lang
te slaven en te sloven voor een armzalig millioen. Maar
hoe ik het ook wend of keer, altijd schijnt er een of
ander er met mijn centen vandoor te gaan. Zoodat ik
dan maar zeggen wil, dat er ergens iets niet moet
kloppen!
Iemand met een sterk karakter bekent zijn fouten
alleen aan zichzelf en straft zichzelf er voor.
o
De angst voor schulden is het begin van wijsheid.
o
Het groote geheim van gelukikg te zijn bestaat niet
in genieten, doch in zelfverloochening.
Is het U bekend:
dat een auto een gemiddelde levensduur heeft van
zeven jaar?
dat het totaal inkomen van het Amerikaansche volk
meer dan 2% milliard gulden per week bedraagt?
dat vijftig jaar geleden het grootste schip ter wereld
was de „Great Eastern", die 220 Meter lang was, 27
Meter breed en 20 meter diep?
dat schrijfpapier, dat gratis aan de gasten wordt
verschaft in een van de beste Londensche hotels, soms
per jaar f 25.000 kost?
d a t de totaal bevolking der wereld op het oogen-
blik geraamd wordt op 2102 millioen?
dat de Philippijnen uit 7083 eilanden bestaan?
dat de conversatiewagens op de Canadeesche spoor
wegen voorzien zijn van een complete bibliotheek?
dat daarin thans, op verzoek van vele reizigers, ook
woordenboeken zijn opgenomen, voor het oplossen van
kruiswoordpuzzles?
NOG EENS ONZE MODERNE JEUGD.
Keesje en zijn kleine zusje Bets staan bij de poes to
kijken, die slaapt en snort,
t Hoor eens", zegt Keesje, „die is gaan slapen en
heeft zijn motor vergeten af te zetten'.*
OVERPEINZING VAN EEN GEVANGENISBOEF.
Als ik nog eens geld krijg en een villa voor me
laat houwen, dan laat ik alle sloten en veiligheidsap
paraten door den smid maken, die hier de tralies van
mijn celraam gemaakt heeft!
Een man is het water gevallen. Een voorbijganger
bleef aan den kant staan en riep: Waarom schreeuw
je toch zoo?
Omdat ik niet zwemmen kan, help, help!
Ik kan ook niet. zwemmen, maar je hoort mij
toch ook niet zoo schreeuwen?!
„Wel, Johan jongen", sprak zijn oom, „wel gefeli
citeerd hoor! Ik hoor, dat je verloofd bent met een
van die knappe tweelingen van Pietersc!"
„Ja", antwoordde Johan verheugd.
„Maar", sprak zijn oom, „hoe leg je het in vredes
naam aan om ze uit elkaar te houden?"
„O", antwoordde de jongeman", daar doe ik heele
maal geen moeite voor!"
Tante: En hen je een net, lief meisje geweest in
de kerk, Miesje?
O, ja, tante! Een man hield me een groote schaal
vol met geld voor en toen heb ik netjes gezegd: „Neen,
dank u wel!"
Onderwijzer (een zedeles houdend): En, beste kin
deren, jullie moet nooit iets in het verborgen doen,
dat je niet in het openbaar zou doen
Keesje: Hoera, we hoeven nooit meer in bad!
Nu de veeren uitgetrokken,
Een voor een trok hij er aan.
Wat, zoo dacht hij, zal het toch wezer
Het is geen kip en ook geen zwaan.
Zou het soms een reiger wezen?
Of een arend of een gier?
Ik weet het niet, het kan me ook niet schelen
De hoofdzaak is, ik heb het dier.
498.
Daar lag nu de doode tijger,
Met de zwarten er om heen.
Wat te doen nu. zeiden enkelen,
Ik weet raad hoor, riep er een,
Want ik denk vast dat de blanken
Die wij zoeken dag en nacht,
Door dit monster zijn verslonden,
Komt naar het kamp en daar geslacht.
499.
Toen de vogel kaal geplukt was,
Braadde Wim haar op het vuur,
En hy smulde vele dagen
Heerlijk fqn en toch niet duur,
Slechts wat resten bleven over,
Dien hij wegwierp aan den kant,
Daar verdroogde het gebeente
Door de zon en het heete zand.
500.
Met de pooten saamgebonden
En de kop en staart omlaag,
Gingen zij weer huiswaarts henen,
Lang zoo vlug niet meer, maar traag,
Want een doode tyger dragen
Valt voorzeker lang niet mee.
Dus zeer langzaam stapvoets loopend,
Gingen zq daar twee aan twee.