DE AVONTUREN VAN EEN VEERTJE.
|8IB|
■Hll
gap!
SISfSGJ
:Er was eens een aardig wit veertje, dat heel
;ig met andere veertjes in een kussen had
izeten. Het was daar erg donker en benauwd
k, want al die veertjes zaten zoo dicht cp
mar! Maar op een morgen, dat de -meid op
waranda het kussen uitklopte, werd het
ertje door het gedrang van de andere veer
[is uit het kussen geduwd Het woei hard oui-
n de wind nam het lichte veertje op en
les het ver weg over de wereld
Dit was nog eens iets anders, dan In het
;>nkere kussen te zitten! Het was buiten zoo
ht. zoo luchtig en zoo ruim. dat het veertje
n plezier niet op kon.
|Wat zag het veel onder zich!Menschen
i. rijtuigen, huizen en automobielen, paarden
honden!
'Kijk, daar kwam een heer aan met een glun-
iBnde hooge hoed.
i„Wacht," zeide de wind, „daar kunnen wy
szier van beleven!" en hij waaide het witte
•ertje voorop den zwarten hoed
'De heer merkte er niets van, maar de men
den. die hij tegenkwam, wel! In plaats van
,t zij hem vertelden, dat er een veertje op zyn
,»ed zat, lachten zij hem in zyn gezicht uit,
!idat hy. er zoo dwaas uitzag.
De heer, die zich zeer deftig vond en goed om
:h heen keek, om te kunnen zien of de men-
•hen dat niet met hem eens waren, vond net
3hen van die menschen zeer ongepast en on-
•gevoed.
„Wat valt er nu om een hoogen hoed ve
ihen!" dacht hij. „dat doen ze zeker, omdat
niet zulk een mooien hoed hebben en cp
en stukken na zoo deftig zijn als ik. Ze beny-
n mij dat is de kwestie!"
Maar dat iedereen lachte, dat vond hij toch
;1 wat vreemd, zooiets was hem nog nimmer
jerkomen. Hij begon zich hoe langer hoe min-
;r deftig en op zijn gemak te voelen. Daar
"am hij een dame met haar twee dochtertjes
'jen, kennissen van hem. De dame probevrde
n ernstig gezicht te zetten, maar de meisjes
inden hun lachen niet bedwingen en keken
ït ondeugende blikken naar zijn mooien hoo-
:n hoed.
;De heer bloosde tot ver onder zijn stijve, witte
:ord en groette lang zoo zwierig en voornaam
2t als hy zich had voorgesteld Nadat de cia-
;s en haar dochters voorbij waren, liep hij
'g een eindje door, maar toen hij zeker wist.
t de meisjes hem niet meer zien konden, nam
I zyn hoed af, keeken bemerkte het witte
lertje!
lBoos plukte hij het af en liet het wegwaaien.
I»en voelde hij zich weer even deftig als voor-
ien. Alleen speet het hem, dat hij kennissen
'is tegengekomen en nam zich voor voortaan
'g deftiger tegen ze te zijn. opdat ze niet lang
!ïer aan dat belachelijke veertje zouden te-
gdenken. O. wat haatte hij dat onschuldige
ertje! Maar de wind lachte zich krom cn
m de meneer een hoek omsloeg, woei hij
otseling den hoed af en liet die een heel eind
'er de straat rollen. Ziezoo, daar kon die me-
!er het mee doen en de wind nam het veertje.
dat hij zoo lang op den grond had neergelegd,
weer op en blies het door het open raam een
huis binnen, waar het in een kopje thee terecht
kwam.
De oude dame, die net een slokje wilde ne
men. schrok er van. Ze zette het kopje met een
vies gezicht weer neer en schelde het kamer
meisje.
„Kijk eens. wat er nu weer is gebeurd!" zei
de dame verontwaardigd tot het kamermeisje
en wees op het veertje.
Het kamermeisje schrok ook en zei. dat zij er
heusch niets aan doen kon. Zij schonk een
nieuw kopje voor de oude mevrouw in en nam
het andere kopje mee naar de keuken. Daar
stond het tweede meisje vaten ce wasschen.
„Gooi dat vieze ding weg!" beval het ka
mermeisje. Want zelf voelde zij zich te hoog
voor dergelijke werkzaamheden Bovendien
moest zij haar handen dan weer wasschen en
op die manier kon ze aan den gang blijven.
Het tweede meisje nam het veertje op en
wierp het in de vuilnisbak. Daar lag het veertje
nu tusschen allerlei rommel en het voelde er
zich niets op zijn gemak. Maar na een uur
kwam de vuilnisman al, die de vuilnisbak op
nam om hem in een grooten wagen te ledigen
Nu kwam de wind het veertje weer te hulp en
op het laatste nippertje vloog het weg, de
ruime,- vrije lucht in. Dat duurde echter niet
lang het was een beetje nat en kon niet ver
weg vliegen. Het daalde en kwam neer op de
neus van het paard van de vuilniskar. Daar
bleef het zitten. Zooiets had het paard met
verwachtf Het sloeg onmiddellijk op hol en
sleepte de zware vuilniskar achter zich aan.
Eerst reed het paard een bakkerswagen omver,
toen trapte het bijna op een hond, die jankend
van schrik wegliep. „Paard op hol!" riepen de
straatjongens. Alle menschen vluchtten in poi-
tieken. Maar de wagen was te zwaar voor eer
paard om fatsoenlijk op hol te kunnen slaan en
het duurde niet lang of het dier werd moe. De
wagen botste tegen een lantaarnpaal, die krem
boog, maar toen stond het paard ook stil, het
kon niet meer De menschen durfden weer 'iit
hun portieken te komen, de vuilnismannen na
men het paard bij den teugel en de straatjon
gens kwamen er om heen staan en vonden het
verschrikkelijk jammer, dat het paard niet neg
verder was gehold. Want een „paard op hu!"
vonden ze een van de genoegelijkste gebeurte
nissen, die een mensch maar kan meemaken
Het arme paard stond te trillen op zijn bee-
nen, maar de vuilnismannen brachten het
spoedig tot rust. Toen zij het veertje op den
neus van het dier zagen, begrepen zij onmid
dellijk, dat dat de oorzaak van het ongeluk was
geweest.
„Van jou zullen wij geen last meer hebben,"
zei de eene vuilnisman boos. Hij liep naar een
goot en liet het erin vallen. Daar kwam het in
het vuile water terecht
„Wat ben ik nu diep gezonken," dacht het
veertje, maar spoedig was het aan zyn nieuwe
omgeving gewend en toen vond het 't wel aar
dig zoo op het water te drijven En kijk eens.
Dc ondeugende Loet.
Loet en Lili, beide honden,
Hebben een bord worst gevonden!
Lilitje gaat daad'lijk eten
Loet, die raadpleegt zijn geweten.
Want: drié ivorsten zijn er maar...
Eén alleen en nog een paar.
Enis Loet een cavalier,
Dan geelt hij er aan Lili twee!
Loet weet beter 't gemaakt!
„Beste Lili, neen het smaakt
Mij niet goed, zoo met z'n tioee!
At vriend Flock maar met ons mee".
HOE GRAPPIGE PLAATJES TE MAKEN
Lili, domoor, Flock gaat halen
Loet inmi'ddels, zonder dralen,
Lili kalmpjes Flock gaat roepen
En.de worst staat op le snoepen!
Snip de koppen van de dieren langs de
:te lijnen af, behalve de twee dieren die
:tk ruisjes gemerkt zijn. Plak vervolgens
t papier, waarop de lijven zijn blijven
:an op een ander, stevig stuk papier vast
jk dan naar de twee dieren die met
lisjes zijn gemerkt; een slang met den
'p van een vogel en den vogel met den kop
i
van een slang. Nu moeten jullie de koppen,
die jullie hebt afgeknipt, passen op andere
lijven, waarop deze ook. passen, dit moeten
natuurlijk de verkeerde lijven zijn. De kop
van den leeuw bijv. op die van het haasje?
Dat moet je niet gelooven! Waar dan op, dat
moeten jullie zelf uitzoeken. Volgende week
geven wij de oplossing van het geval.
het bleef niet liggen, maar dobberde gezellig
weg! „Wie had kunnen denken, dat ik ook nog
eens varen zou!" dacht het bly.
Het was anders bar donker, daar onder aen
grond en het stonk er minstens zoo erg als in
den vuilnisbak en het veertje was blij, toen net
in de verte weer licht zag want de goot liep
uit in een gracht en de gracht in een rivier en
de rivier in zee! Eerst kwam het veertje in de
gracht terecht en, toen het dagenlang gevaren
had, in de rivier. Daarna ging het golf-op. go'.f-
af, vlug de rivier door en eindelijk was het in
de zee!
Daar vond een vogel het, nam het mee in zijn
snavel en legde het onder in zyn nest. Het nest
was op een hooge rots gebouwd, die aan alle
kanten door water was omgeven.
Kort nadat het veertje in het nest gekomen
was, legde de vogel drie eieren, waar na een
poos drie aardige, kleine vogeltjes uitkwamen
Eerst hadden de vogeltjes het erg koud, maar
weldra begonnen zij met het veertje te speken.
Een nam het in zijn snaveltje en dan pikte een
ander het hem af. Dat deed het veertje veel
pijn. want telkens bleef een stukje van hem
aan een der snaveltjes hangen. Het werd daar
door hoe langer hoe kleiner en eindelijk was
het zóó klein geworden, dat de vogeltjes het
niet eens meer konden zien en toen was hot
gelijk dood.
Maar in elk geval had het veertje héél wat
meer beleefd, dan de meeste veertjes wel bele
ven. En omdat het zélf z'n geschiedenis niet
meer vertellen kan, heb ik het maar voor hem
gedaan. Nu weet iedereen, hoe wonderlijk net
soms met een klein veertje kan gaan.
P. VAN RENSSEN.
VAN ALLES WAT.
EVENTJES LACHEN.
Bob wandelt met zijn moeder in het park.
Daar vindt hij op den weg een klein duiven-
eitje Vol belangstelling kijkt hij ernaar en
zegt „Moeder wat is dat
„Een duiveneitje, jongen", zegt moeder.
„Dat is zeker uit het nest gevallen."
Bobby knikt en de wandeling wordt voort-
j gezet.
Vijf minuten later vindt Bobby op den weg
een wilde kastanje.
„Moeder" zegt hij snel, „dat is nu zeker
het ei van een stekelvarken
DE VERLOREN PRINS
door
JO RENKSUM VAN DIJK.
Koning Gittar woonde in een land, dat
hier heel ver vandaan is en moest op een
goeden dag zijn paleis en zijn vrouw verlaten
om ver over zijn grenzen oorlog te gaan voe
ren. Hij bleef gedurende vele weken ei
maanden weg en daar zijn vrouw in het ge
heel geen berichten van hem kreeg, werd zij
heel verdrietig, omdat zij dacht, dat de ko
ning gesneuveld zou zijn.
In dien tijd had men nog geen telegraaf
of telefoon, dus als men ver van zijn huis
verwijderd was, kon men elkander niet be
reiken en in den langen tijd, dat de koning
afwezig was. werd er in het paleis een prinsje
geboren.
Doordat men niet wist, waar de koning
zich bevond, kon de koningin geen afgezan
ten sturen om hem deze blijde tijding mede
te deelen.
Eindelijk was de oorlog voorbij en kon ko
ning Gittar naar huis terugkeeren, doch bij
het oversteken van een groote rivier ver
dronk hij bijna. Hij riep in zijn angst
„Vaarwel, mijn lieve vrouw, ik zal je helaas
niet weerzien
Een groote zwarte kraai, die juist boven
de rivier vloog, hoorde dezen noodkreet,
kwam naar den koning toegevlogen en zeide.
„O, koning, ik zal U redden, indien gij mij
plechtig belooft mij het liefste te geven, dat
gij in de wereld bezit, maar dat gij nog nooit
gezien hebt."
De koning dacht „Ik heb mijn vrouw het
liefste, maar deze kan hij niet bedoelen,
want ik heb haar heel vaak gezien."
Hij zeide tegen de kraai, dat hij dit zeker
zou doen, zoodra hij weer in zijn paleis
en de kraai redde den koning.
Na een moeitevolle reii kwam deze weer
in zijn land en in zijn paleis terug en aller
wegen heerschte groote vreugde.
Vol trots toonde de koningin hem het
kleine prinsje, maar in plaats van gelukkig
te zijn bij het zien van zijn zoon. werd hij
zeer droevig en begreep nu, wat de kraai met
zijn woorden bedoeld had.
Eenige jaren verliepen en de koning dacht
in het geheel niet meer aan de kraai, toen
deze eensklaps verscheen om het zevenjarige
prinsje op te eischen.
De koning en de koningin waren zeer be
droefd en hoe zij ook weenden, het hielp
hun niets, de kraai was onvt.-biddelijk en het
koningspaar, de geheele hofhouding en het
volk waren in diepen rouw gedompeld door
deze droeve gebeurtenis.
De kraai bracht het knaapje naar een
groot huis. waar een man en een vrouw met
hun dochtertje, dat even oud was als de
prins woonden.
In het begin was hij heel bedroefd, dat hij
zijn ouders niet meer zag en ook niet meer
in den mooien grooten tuin van het palels
kon spelen, noch in zijn speelkamer, waar
hij treinen en bouwdoozen en allerlei mooi
speelgoed had.
Langzamerhand gewende hij zich echter
aan zijn nieuwe omgeving en de man, bij
wien hij woonde en het dochtertje waren
heel lief en zorgzaam voor het prinsje, maar
de vrouw was erg onvriendelijk en deed in
alles zooveel mogelijk haar best om het jon
getje het leven zoo onaangenaam mogelijk te
maken. Het liefst zou zij hem weer uit haar
huis willen verwijderen.
„Waarom heeft die kraai dat prinsje in zoo'n
akelig huis gebracht?" hoor ik jullie al vra
gen. Ja, dat kan ik niet zeggen, maar wel
weet ik, dat de prins zijn pleegmoeder gaarne
zou ontvluchten.
Hij dacht er over na hoe dit het best zou
gaan en deelde zijn plannen aan het jonge
meisje mede; zij hield heel veel van haar
vroegere speelmakkertje en kon er niet toe
besluiten hem alleen te laten gaan, maar be
sloot om met hem mee te gaan.
Voordat zij hiertoe overging plukte zij drie
takjes van een tooverboom. De ëerste zette
zij in een vaas op haar slaapkamer, de
tweede in de keuken en de derde in de woon
kamer en daarna verlieten de twee jonge
menschen stilletjes het huis.
Kort daarop riep de moeder: „Anna Marie,
waar ben je?"
Het eerste takje antwoordde: „Moeder, ik
maak mijn slaapkamer in orde".
Dit duurde de moeder een beetje lang en
ze riep nogmaals om haar dochter, waarop
het tweede takje antwoordde: „Ik kijk naar
het eten, ik ben in de keuken".
De moeder begreep er niets van en riep
voor de derde maal: „Kind, waar blijf je
toch?" Waarop het derde takje antwoordde:
„Moeder, ik ruim de woonkamer op!"
De vrouw vond haar dochter erg vlijtig en
vroeg niets meer, maar na een poosje vond
zij hei toch erg vreemd, dat zij haar dochter
niet meer zag en ging eens in de kamer kij
ken. Hoe ze ook rondkeek in de kamer, in de
keuken, in de slaapkamer, nergens was haar
dochter te vinden en hoe ze de omgeving ook
afzocht, er was geen spoor van den prins,
noch van het meisje te ontdekken.
Beiden liepen al maar voort, totdat zij
eindelijk in een groot bosch kwamen, waar!
zij een jachtstoet zagen naderen, aan het
hoofd waarvan de koning reed.
Deze keek den jongen aan en werd getrof
fen door eeh sprekende gelijkenis van hem
met de koningin en stapte van zijn paard af
om hem eenige vragen te doen.
Innig gelukkig riep hij uit: „O, mijn zoon,
heb ik je eindelijk teruggevonden!"
De prins "ertelde den koning hoe vreese-
lijk het leven was geweest bij de ondeugende
vrouw, en hoe het meisje hem had helpen
ontvluchten.
Heel gelukkig werd hij daarna naar het
paleis en naar zijn moeder gebracht, die
schreide van vreugde, toen zij den verloren
gewaanden zoon in haar armen hield en er
tevens op aandrong, dat het flinke meisje in
het paleis zou blijven wonen.
KOERT LEERT LOOPEN.
Kieine Koert wil loopen
Op het veldje, in het gras.
Hij gaat nog wel wat wankel.
Hij kent het ook eerst pas.
't Is jammer van de bloempjes.
Die hij met zijn voetjes trapt
Maar hij is zoo in de wolken,
Dat hij 't kwaad daarvan niet snapt.
Kleine Koert wil sneller
Doch struikelt in het gras.
Hij ligt dan naast de bloempjes
Alsof hij er ook een was.
Dan is 't voorbij met buitenloopen.
Want moeder neemt hem mee.
Zij moppert en geeft standjes
Koertje schreeuwt nu ach en wee.
Het geheele volk deelde in de vreugde van
het koningspaar en overal werden de vlag
den uitgehangen en toen de koning en de
coningin met den prins en het meisje in een
mooi rijtuig door de hoofdstad reden, juichte
het volk allerwegen en wierp met bloemen
naar hen.
Later zijn de prins en het meisje getrouwd
en de koning en de koningin waren heel ge
lukkig met hun nieuwe dochter.
Het maken van onderleggers
Een knutselwerk voor jongens en meisjes
Jullie wilt natuurlijk graag moeder eena
verrassen, niet waar Ze is altijd voor jullie
in de weer, dus is 't niet meer aan plicht ook
eens wat voor haar te doen.
Ik neb nu een aardig werkje voor jullie
bedacht, het maken van onderleggers, waar
op 's middags of 's avonds de warme dek
schalen kunnen worden gezet. De meisjes
zullen het gemakkelijkst overweg kunnen
met vlechten, de jongens met figuurzaag en
lijmpot. Voor de gevlochten matjes is raffia
noodig, dat je bewerkt volgens de teekenin-
gen 7 en 8. Raffia (of zelfs gewone biezen
kun je nemen) is niet zoo lang als noodig is
om een sliert van voldoende lengte te ma
ken, daarom moet je onder het vlechten
steeds nieuwe raffia of biezen nemen. Is de
sliert heelemaal klaar, dan leg je deze in
spiraalvorm, zooals figuur S aangeeft. Met
dun touw naai je de opeenvolgende spiralen j
aan elkaar vast.
En nu de jongens Deze hebben sigaren- 1
kistjeshout of triplex noodig. De reepjes af
zagen in de richting van de nerf van het
hout. anders zouden de plankjes breken.
(Zie fig. 1, 2, 4 en 5). Voor een ronde onder-
4-Ver It.erd
2,. Juist
Tr—-><^7' —v
Verkeerd if Juist
legger moet je eerst een cirkel uit het
plankje zagen en vervolgens de reepjes. Al?
dit gebeurt is, dan moet er onder de plank
jes linnen worden geplakt. Als plakmiddel
kan hiervoor het beste houtlijm gebruikt
worden. Om het andere reepje kan ook no?
in een donkere kleur gevernist worden, dit
moet vóór het lijmen gebeuren
En nu maar aan het werk