«Ëj|! ■Bil De leeuwentemster Het gestolen luchtballonnetje De geschiedenis van twee deugnieten, cj WARE WOORDEN. WETENSWAARDIGHEDEN 3 Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 11 Februari 1933. No. 9226. vjlLafi ZATERDAGAVONDSCHETS Een geschiedenis uit het Amerlkaansohe woudleven, door Sirolf. (Nadruk verboden alle rechten voorbehouden). ER ging geen bulderend gelach op, toen Fletcher met niet al te vaste schreden de Palace Bar van Lake Camp uitzwaaide en met een dikke tong herhaalde: Ik zal die ouwe gierige Schot gaan halen, al zal lk hem bij zijn nekvel hiernaar toe slee pen, maar mijn drie borrels moet ik hebben, die ouwe jakhal3 heeft ze me eerlijk beloofd! Fletcher stond niet al te vast meer op de beenen. Dien middag was het oude hakkepoffertje van een mo torbootje de rivier opgekomen, om de houthakkers en het andere kamppersoneel van de groote houtaankap- maatschappij loon over verschillende weken en nieuwe aanvoer van levensmiddelen in de eenzaamheid van het echier oneindige Amerikaansche woudland te komen brengen. En dan werd 's avonds een deel van het geld onmiddellijk omgezet in geestrijke vochten bij Slim, den houder van den houten bar met den wijdschen naam van Palace Bar. Een naam, die beter op zijn plaats ware ln Londen of New York. maar niet tusechen de ander halve ruwe blokhut van Lake Camp. In den grond was Fletcher niet kwaad. Het was een boom van een jonge vent, met een door zon en bijten de winden van het Noorderland verweerd gelaat. Al leen werd op betaaldagen zijn heimwee naar de bewoon de wereld ouders, familie wellicht? niemand wist het want hij was altijd erg gesloten hem te sterk en dronk hij meer dan goed voor hem was. In zich zelf mompelend en dreigementen aan het adres van Mac Pherson, den ouden gierigen Schot uitend, zwaaide hij ln het stikdonker van Lake Camp in de richting van de hut van oude Mac. Op eens bleef hij staan. Heel vaag hoorde hij nog uit de verte het ru moer van de zingende en ruzieënde stemmen in de Pa lace Bar. Doch dat was het niet, wat hem eensklaps deed stilhouden. Het was iets anders. Hij was namelijk het van ruwe boomstammen opgetrokken huisje van Sam Smlth voorbij gekomen en daar brandde licht, dat kon hij duidelijk zien, door de wijde reeten van de ruw houten blinden. Fletcher wreef zijn oogen uit. Speelde rijn dronken kop hem parten? Licht in de hut van Sam, Sam, die nooit 's avonds in zijn hut was, maar stil ln een hoekje van de Palace Bar zijn pijpje zat te smoken? Daar was iets niet pluis... Ze zeiden, dat oude Sam een aardige ouwe kous had, wie weet was er eentje bezig, die kous na te kijken, voor den drommel. Fletcher sloop zoo zacht als zijn hooge houthakkers laarzen het hem toelieten, naar de hut en gluurde door een reet... Onbeweeglijk stond hij daar en keek... Wat hij zag was zoo iets onbegrijpelijks en zoo wonderlijk, dat hij ln de eerste oogenblikken meende te droomen. De petroleumlamp aan de balkenzoldering verlichte éen blankgeschuurde houten tafel, waarop een schaal en een paar borden en koppen stonden. En in een hoek van het vertrek, bij de deur, die naar een nevenvertrekje leidde, stond een jonge vrouw, een jong meisje blijkbaar nog. Fletcher had nog nooit van zijn leven zooiets moois gezien. Ze waande zich blijkbaar volkomen alleen en onbespied. Ze droeg een eenvoudig katoenen ge bloemd japonnetje en was bezig haar prachtige, lange kastanjebruine lokken te vlechten, alsof ze zich voor den nacht gereed maakte. Ze staarde met een droome- rige blik naar het gouden schijnsel van de petroleum lamp en al langzamer vlochten haar kleine, smalle vin gers de golvende haren... Plotseling schrok ze op en staarde vol angst naar iets, dat zich blijkbaar in een hoek van het vertrek bevond, terwijl ze een gil slaakte. Het volgend oogenblik vloog ze naar de deur, wierp die open en riep in de stikdonkere, bijna verstikkende stilte van den woudnacht: Help, help, vader, help...! Uit de deuropening viel een zwakke lichtstraal naar bulten. Fletcher die zich schielijk een paar schreden verwijderd had, kwam nu in den lichtstraal opduiken, probeerend zich zoo vast mogelijk op de been te houden, terwijl hij zei: Wees maar niet bang juf, Fletcher is nog nooit voor iets of iemand op de loop gegaan, wat is er aan de hand? Het meisje kreeg een kleur als vuur, nu ze plotseling tegenover een wildvreemde stond. Misschien schaamde ze zich ook voor iets andera Want ze stamelde ten minste: Och, ik was heelemaal alleen en ik... ik ben pas vanmiddag aangekomen, om mijn vader te komen helpen, tk was vroeger in de stad in betrekking, en ik ben het heelemaal niet gewend, alles is zoo vreemd en er liep een groote muis dwars over den vloer... ik ben doodsbang voor muizen... Mm, zei Fletcher, die zijn oogen niet van het bekoor lijke figuurtje af kon houden. Zal ik hem wegjagen? Het meisje knikte. Ze had Fletcher recht in de oogen gekeken, als om de diepte van zijn ziel te peilen en het scheen dat het onderzoek niet ongunstig voor Fletcher was uitgevallen. Fletcher stapte dreunend de hut het eerste binnen, gevolgd door het meisje. Hij zag nog net een rat wegschieten en hij lachte: Als 't anders niet is, juf, dan loopt het wel los. Aan die paar ratten zul je wel gauw wennen. En als je maar eens hard op den grond stampt, loopen ze wel weg. D'r 'ia niks tnëer te' zien... hm... is er... kan ik... misschien nog wat voor u doen? Er kwam een oolijk glimlachje op het blozende ge laat van het meisje. Mijn vader heeft Uw naam daarstraks terloops genoemd. Hij zei, dat U zoo sterk was en nogal eens vocht... vader is wat inkoopen doen bij den storekeeper en ondertusschen wilde ik wat koffie zetten, maar lk heb geen brandhout, als U... nu... Verder kwam ze niet. Fletcher pakte bij het heengaan een bijl, die ln een hoek stond en zei: Komt in orde juf, ik zal wat halen. Hij liep regelrecht naar de beek. achter de hut, liet zich op zijn knieen vallen en wiesch zijn hoofd op hard handige wijze met het koude water van de beek. Proes tend kwam hij overeind. Zoo, nu was hij frisscher. De bedwelming van den drank week. Een betere, soberder Fletcher keek nu uit zijn staalblauwe oogen. Vlug kapte hij wat klein hout en stapte eenige oogenblikken later met een enorme stapel in beide armen de hut weer binnen. Het meisje had heur vlechten tot een wrong in den hals opgestoken en een keurig schortje voorge daan. Ze was druk bezig koffie te malen en keek vroo- lijk lachend op, toen Fletcher binnenkwam. Even later ging Fletcher weer weg met een paar emmers om water te halen. Weer vijf minuten later lag hij op den grond op zijn knieen voor de stookplaats en blies wat spaan ders aan tot een knappend vuurtje. Daarna was hij in een hoek van de hut bezig met een hamer en groote spijkers en wat planken om een kastje te timmeren, terwijl het water in de ketel boven het vuur begon te zingen en het meisje het vaatwerk wegruimde. Wonderlijke dingen gebeurden er daar in die hut. Fletcher, de ruwe, sterke Fletoher, die op betaaldagen als een briesohende leeuw in de Palace Bar kon te keer gaan, de onoverwinnelijke, ontembare Fletoher werd als een lam geleld door twee kleine, zachte meisjeshanden en een oolijk lachje, Fletcher was zoo tam als een duif en zwoegde en timmerde en hakte hout en haalde wa ter en bloosde als een kleine jongen, toen het meisje een keer zei: O, meneer Fletcher, wat kunt U dat han dig en wat bent U sterk! Het was een verschrikkelijk dwaas gezioht, toen ouwe Sam Smlth een tijdje later bepakt en beladen met bood schappen thuiskwam en hij de ruwe, groote, sterke, on tembare Fletcher op den grond zag zitten, met een oude boezelaar van zijn dochter voor daar had ze op gestaan met een roode kop van inspanning bezig een koperen ketel te poetsen, tot het ding glom als een spiegel Maar Sam was een man van ervaring. Hij deed net of hij niks bijzonders zag en zei rustig, terwijl slechts heel even een ondeugend flikkeren van zijn oogen zijn plezier verried: Zoo, Fletcher, jongen, ben je een handje komen helpen, dat is geen kwaad idee, man. Fletcher bromde iets onverstaanbaars en wreef dub bel zoo hard, terwijl hij hardnekkige pogingen deed, om dat malle boezelaar van zijn schouders af te doen glij den. Ze dronken met hun drieën koffie en het was laat -dien avond, toen Fletcher eindelijk zijn eenzame hut in het kamp opzocht. Maar in zijn kop gingen wonderlijke dingen om. Nu Ja, om kort te gaan, een half jaar later trok Flet cher in een nieuwe, grootere hut, die hij zelf gebouwd had, met wel drie vertrekken erin en nog een flinke bergruimte. Maar hij trok er niet alleen ln. Nee, hij bracht zijn prachtige, jonge vrouw mee. De dochter van ouwe Sam. Die ook erbij in kwam wonen. Maar sedert dien tijd kijkt Slim, de houder van de Palace Bar. Fletcher met een zuur gezicht aan. Want zijn klant is hij kwijt. En dat allemaal door die... die leeuwentem ster... die bang voor een rat was! Langs de straat van „straks" komt men aan het huls van «nooit". o In jeugdidealisme schouwt de mensch de waarheid. In dat idealisme bezit hij een rijkdom, dien hij tegen niets mag inruilen. o Wat gij ook van nature zijt, blijf erbij! Overschrijd nooit de grenzen van uw talent; wees datgene, waarvoor de natuur u bestemde en ge zult slagen! Wees wat an dere en ge zult tien duizendmaal erger zijn dan niets! o Wie de smart niet weet om te zetten tot een zegen, zal de beteekenis van het leven nooit verstaan. o Gezondheid is de hoogste gave; tevredenheid de groot ste schat; vertrouwen de beste verwantschap. o Bemint gij het leven?. Verbeuzel dan den tijd niet. want hy is het materiaal, waarvan het leven gemaakt is. o Kenschetsend voor de ware liefde is een geest van hulpvaardige gedienstigheid. Is het U bekend: dat volgens de plantkunde de sinaasappel feite lijk een bes is? dat in de Amerikaansche provincie Pennsvlvania elke auto, die een nummerbewijs verkrijgt, een plak- zegel op de voorruit geplakt krijgt, waarop staat: „Neem den tijd om voorzichtig te zijn"? dat de staatsbibliotheek in Bei'lijn het grootste bi bliotheekgebouw ter wereld is? dat de bibliotheek van het congres in Washington echter de grootste bibliotheek ter wereld is? dat Japan in 1933 twee keer zooveel geld voor le ger en vloot en luchtmacht uitgaf als in 1932? EVENTJES LACHEN Dat hield van een man roet O-beenen. Zij sprong op zijn schoot, Maar schrok zich dood, Want ze viel met een smak op de steenon! Zij. Ik geloof toch niet, dat Salomo zoo'n wijs man was. Hij; toch wel. liefste, in zijn tijd. Maar dat was nok voordat jij en je moeder op deze wereld kwamen! i Een man vroeg aan den werkbaas van een klein lokaalspoortje, of hij geen baantje voor hem had. „Wat kan je al zoo?" vroeg de baas. „Alles", zei de man. „Goed", zei de baas, „neem deze oliekan dan en ga de lijn langs om de wissels en handles te smeren. Na drie dagen kreeg de baas een telegram, dat als volgt luidde: „Ben te Amsterdam aangekomen! Stuur meer olie!" 543. Maar de aap, niet gauw ontmoedigd, Pakt WIm beet, klimt zonder schroom Met den bleeken, armen zwerver In een hoogen klapperboom. Daar zal ik hem wel verplegen, Denkt de aap en pinkt een traan, 'k Zal hem als mijn kind verzorgen En hem nimmer laten gaan. 544. Toen, eensklaps, met vreeslijk brullen. Sprong het dier boven op Pim, O! genade, riep de bengel; Help piloot! help moeder! Wimü Maar de tijger, vol van bloeddorst, Ging voort met zijn wreed bedrijf, Sloeg zijn klauwen zonder deernis. In des armen jongens lijf! 545. Eindelijk kwam Wim weer bij kennis Sloeg vermoeid zijn oogen op En zag nu tot zyn verbazing Plotseling een apenkop. Doch de oude Orang-Oetang Deed den jongen gansch geen kwaad. Maar vroeg in zijn apentaaltje: „Heb je ook honger kameraad?" 546. Maar toen piloot ging vluchten Deed berouw hem eensklaps staan Zou hij, nu zijn vriend ging sterven Aan den haal en loopen gaan? Neen, dat nooit, hij keerde weder En trok dapper toen zijn mes Springend boven op den tijger Gaf hij 't dier een por of zes!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1933 | | pagina 19